zaterdag 30 november 2013

Het busje van de schooltandarts

De angst verspreidde zich als een verlammend gas door de school. Gebruikmakend van het geroezemoes door de leerlingen: "Hij is er weer!". Beginnend op de begane grond werd, dat wisten we, heel systematisch het hele gebouw afgewerkt. Dan kwam-i de klas in en nam een stuk of zes klasgenoten mee.

Het busje van de schooltandarts.

Mijn eigen kinderen kennen het al niet meer. Maar in mijn jeugd was dit een angstbeeld: het busje van de schooltandarts dat voor de school verscheen. In kleine groepen werden we dan van school weggehaald en naar de wachtkamer van de schooltandarts, in een andere school, gebracht. Kinderen bij elkaar; dat zijn mooie ingrediënten om elkaar angst aan te praten. Tel daarbij op dat de tandartszorg toen nog lang niet zo goed was als nu - en de schooltandarts niet bepaald de vriendelijkste mens op aarde - en je snapt waarom sommige vijfenvijftigplussers zo hun bedenkingen hebben bij tandzorg.

images

Je was blíj dat je op een gegeven moment naar je eigen tandarts mocht. Wég van die enge geluiden uit de behandelkamer, alhoewel ook onze eigen tandarts er eentje was van "even flink zijn, hoor". Maar híj had tenminste een papegaai in de behandelkamer staan. Serieus.

Zo'n schooltandarts wekt de indruk dat er meer aandacht voor tanden kwam. Dat was zeker zo. Maar toch anders dan nu. Scheefstaande tanden bij jongetjes werden bijvoorbeeld minder problematisch geacht dan bij meisjes. Wellicht niet door de tandartsen, amar wel door de ouders. En die moesten betalen. Meisjes moesten 'aan de man' en er dus goed uitzien. Blijkbaar gold dat voor jongetjes minder. Beugels waren verschrikkelijk zeldzaam. Wolf en andere tandziekten niet.

Mijn huidige tandarts heeft niet zo veel meer te doen aan m'n gebit. Het wachten is op het verval.

Op een gegeven moment consolideren je gebitselementen. De kwetsbaarheid komt dan vooral voort uit de veroudering van eerdere reparaties en het beruchte 'terugtrekkend tandvlees'. Mijn generatie is voldoende geplombeerd om tal van kansen te hebben op gescheurde of gebroken vullingen en op afbrekende tanden vanwege zwakte door grote vlakken amalgaam.

"Mooi. Geen gaatjes" levert mij vijftig jaar later nog steeds een zekere opluchting op. En dat terwijl er een hele ervaring is opgedaan met 'extracties', wortelkanaalbehandelingen en het recht-op-en-neer boor- en vulwerk. Mijn grootste vriendin zal ze nooit worden, mijn tandarts, alhoewel het echt een vriendelijke dame is en we het over vanalles en nog wat hebben. Als zij niet in m'n mond wroet met haar apparaatjes.

Pas had ze een goed idee. Tandenragertjes. Die zouden nóg beter zijn dan tandenstókertjes. Nou, gék word je ervan. Die ragertjes blijk je makkelijk te kunnen buigen. Handig om tussen kiezen waar je moeilijk bij komt, te porren en te raggen. "Dat maakt beter schoon en de stokers gebruik je ook. Voor je tandvlees.".

Ze liggen hier nog steeds. Precies drie stuks heb ik er gebruikt. Toen werd ik woest. Die rotragertjes buigen óók als ze niet móeten buigen. Je kunt net zo goed met een sliert al dente gekookte spaghetti werken. Die is ook zo lekker hanteerbaar. Ik ben ermee gestopt. M'n zelfvertrouwen en vooral m'n psychische gesteldheid begonnen te lijden onder al die mislukte pogingen zo'n ragertje tussen twee kiezen door te persen.

Wat rest, zijn de tandenstokertjes. Die breken nog weleens af tussen je tanden of kiezen. Dan kun je aan de slag met pincetten om dat stukje 'hard hout' tussen je tanden vandaan te trekken of duwen.

Nee, echt, tandartsen zijn een bijzonder slag mensen dat er lol in ziet ons op te schepen met onmogelijk goed uit te voeren opdrachten.

vrijdag 29 november 2013

Tijd in meters

Gisteren fietste ik door onze mooie stad Leiden. Dat gebeurt heel vaak, want het is de veruit beste manier je snel te verplaatsen in een oude stad. Da's niet bepaald wereldschokkend, want die binnensteden zijn ontstaan in een tijd waarin onze moderne vervoermiddelen er nog niet waren. Of anders in elk geval niet in deze aantallen.

Dit is een bijzondere tijd van het jaar. Dat realiseer je je door soms onverwachte gebeurtenissen.

Rechts vóór me doemt een filiaal van AH. Het miezert. Mooi, weet je dan, dat het fietspad daar een twintig meter onder een galerij doorgaat. En dan springen de straatlantaarns aan. De avond is begonnen.

Da's zo'n moment dat je gedurende het jaar niet vaak meemaakt: ineens valt je op dat je je fietsverlichting toch wel honderd, tweehonderd meter eerder moet aandoen dan een paar dagen eerder. Tijd uitgedrukt in meters.

Tijd is een relatief begrip. Dat weten we allemaal. Mochten we ook alle klokken op de wereld kwijtraken en ons op de zon oriënteren, dan verandert er veel. Tijdens mijn studie heb ik er wat studies over gelezen - over tijdbesteding. Eén van de leukste weetjes die me is bijgebleven, is de gortdroge mededeling van een auteur dat we in de loop van de eeuwen veel vrije dagen zijn kwijtgeraakt. In de Middeleeuwen waren de werkdagen in de winter korter dan in de zomer. En in die periode waren er, blijkbaar, heel veel meer feestdagen, met name naamdagen; de dagen gewijd aan heiligen, waarvan er behoorlijk veel blijken te zijn.

Het besef dat tijd relatief is, raak je kwijt als je je dagen baseert op tijdberekenaars, op uurwerken. Die suggereren een zekere absolute waarheid. Iedereen hanteert immers dezelfde tijd. Anders komen bussen en passagiers op verschillende momenten op hun ontmoetingsplek. Komen computers nergens toe omdat hun levenselixer, het klokritme, is weggevallen.

En die band met de zon. Waarom zou je die handhaven als absolute maatstaf? Net als de gouden standaard ooit de waarde van munten bepaalde en werd verlaten, zo verzwakte de band met het natuurlijke ritme (voor gewone mensen uiteraard. Voor (natuur)wetenschappers is die band nog steeds belangrijk). Sterker, we hebben inmiddels het stadium bereikt van de universele tijd: dít moment waarop je dit leest, is een moment dat overal op aarde is. Dat lukt je alleen door een andere basis te kiezen. Dat is de atoomklok geworden.

Het zijn soms van die alledaagse gebeurtenissen als de invallende duisternis vlak voor Sinterklaas die je even doen stilstaan bij zoiets vanzelfsprekends als tijd.

Het vereist wel de koppeling tussen dat schemermoment en een vaste route. Alleen dan kun je vaststellen of het moment verandert. Dat gebeurt maar één of twee keer per jaar: in de herfst of de lente. Doordat we onze werktijd hebben bepaald op zo'n acht uur per dag en niet meer koppelen aan de schemering zien we die verschuiving niet zo makkelijk meer af aan onze omgeving.

Persoonlijk vind ik dat niet zo heel erg. Het maakt die paar dagen dat ik het wél meemaak, heel bijzonder. Eventjes genieten. Voor niets. Over 'niets'.

donderdag 28 november 2013

Progressief slaat rechtsaf

Natuurlijk. Ik kán het me verbeelden. We verrechtsen.

Een paar jaar geleden werd er vrij plots gesproken over "de onzinnigheid van de tegenstelling links-rechts". Terwijl de waterscheiding steeds meer de trekjes kreeg van Mozes' actie met de Dode Zee, probeerden steeds meer mensen een flexibele positie te krijgen; niet links, niet rechts.

De nieuwe nadenkende kiezer liet zich niet meer in die hokjes duwen. Populair was de D66-houding van 'pragmatisch, intellectualistisch en innovatief'. Dergelijke karakteristieken werden meer gebezigd en meer op prijs gesteld dan de aloude links-rechts-, socialist-kapitalisttegenstelling.

Tegenstellingen hadden afgedaan. Perspectief, de toekomst, en samenwerken aan een betere toekomst zouden de nieuwe idealen zijn. Vooral in de jonge, creatieve klasse hoorde ik die geluiden. Idealistisch en vol vertrouwen; een levenshouding die energiek en positief oogt.

Mijn indruk is dat daarvan weinig overeind blijft. Mijn indruk is dat veel van die jonge creatieven steeds meer zijn bekend tot klassieke kapitalistische waarheden als vrije markt, concurrentie en nadruk op het individu.

De PvdA is een partij in een spagaat door hun regeringsdeelname. Die spagaat is echter voor een deel ook toe te schrijven aan het verlaten van een ideologische basis. Op dat moment komen de 'oude partijleden en -bonzen' tegenover de 'jonge honden en vernieuwers van de partij' te staan.

Zorgwekkend is het dat die vernieuwing wordt ingegeven door eigenbelang. Daar waar D66 niets anders is dan een onderafdeling van de VVD, zo worstelt ook 'links' met een identiek dilemma: een sociaal gezicht willen hebben en toch de vrijheid van de marktwerking willen meepikken.

Om me heen zie ik ze heel veel. De (jonge) mensen die van zichzelf vinden dat ze sociaal zijn en tegelijk normen, waarden en een toekomstvisie hanteren die niet sociaal zíjn. Met name degenen die zich bewegen in de innovaties - of die nu sociaal, medisch of bestuurlijk zijn - blijken steeds vaker argumenten te gebruiken die ooit in 'het rechtse repertoire' thuishoorden.

Als ZZPer ís het van belang dat je ruimte hebt om te overleven. Een andere kwestie is of je die ruimte sámen bewerkstelligt of dat je vanuit concurrentie en eigenbelang redeneert. En, nee, beweren dat je toch in een gróep ZZPers opereert, is onvoldoende. Dat is niet meer dan een schaamlap, een rookgordijn. Ook een groep ZZPers kan zich heel goed gedragen als een commercieel bedrijf. Alleen de vorm is anders; moeilijker herkenbaar.

Mijn geloof in jonge mensen is nog niet versplinterd. Wel zie ik barsten in mijn hoop. De toekomstvaste mentaliteit - naar ík hoop - is nog wel te vinden op plaatsen en in concepten als Seats2meet. Jammer genoeg zie ik ook mensen succesvoller worden en zich tot andere paradigma's bekeren. Niets menselijkers dan dat. Overleven is wezenlijk.

Mijn verklaring is dat ook deze verwatering een direct gevolg is van technologie. Net als Janus heeft technologie twee koppen. Tegenover positieve gevolgen staan ook negatieve. Ik heb de indruk dat ook individuen zo'n spagaat ervaren. Een handige coping strategie is om het ongewenste af te zwakken of zelfs te ontkennen.

Dan krijg je dus situaties waarin we niet meer (willen) zien dat technologische ontwikkelingen ook dictatoriaal kunnen uitpakken. Dan wordt het lastig te erkennen dat er ook (grote?) groepen mensen buiten de boot gaan vallen.

Dan wordt het lastig.

woensdag 27 november 2013

Dankbaarheid en erkentelijkheid

Als ik eerlijk ben, had ik het artikel bijna links laten liggen. Zine bood het aan, maar ik dacht: "Daar héb je ze weer: lijstjes!". Gék word je van die lijstjes: de beste 10 van dit of dat, 3 methoden om rijk te worden, 16 pogingen om een keuze te maken.... En dan deze: Six habits of highly grateful people.

Lees het! Ik denk dat je er wat aan hebt in je leven.

Het lezen van dit artikel was een feest van herkenning. Niet dat ik nu zo'n enorm dankbaar type bén. Diep van binnen dénk ik dat wel degelijk. Zoals zo vaak: er is een groot verschil tussen intentie, voornemen, gedachte, en handelen, dóen.

Grateful betekent dankbaar, erkentelijk. En wat ik me tijdens het lezen realiseerde - en waardoor ik dit nu tik - is dat het daarmee ook alles te maken heeft met nederigheid. Da's niet onderdanigheid. Daarmee plaats je jezelf ónder andere mensen. Nederigheid is het besef dat jij niet gróter, belangrijker bent dan anderen.

Grateful is een begrip dat heel veel meer aandacht zou moeten krijgen in ons leven. Het maakt ons duidelijk dat we géén Meesters van het Heelal zijn, geen Heersers over de Natuur en Al Het Andere, en geen Eeuwig Levers. We zijn, als mensen, kwetsbaar en, als soort, dom. Er is geen enkel dier in staat zijn eigen leefomgeving zo te verstoren dat-i er op den duur niet meer kan leven. Wíj kunnen dat.

Nederigheid en dankbaarheid blijken gezond te zijn voor mensen. Het klinkt mogelijk wat vaag, maar het gaat er om dat je zaken die je nu als gegeven accepteert, weer waardéért. Volgehs psychologen geeft je dat bijvoorbeeld meer kracht om vervelende gebeurtenissen te doorstaan. Inderdaad, het bevat elementen van mindfulness.

GratefulInfographic

Jeremy Adam Smith maakt er dus een lijstje van. Maar wel eentje met nadenkertjes.

1. Once in a while, think about death and loss. De kern van relativeren; wie ben je, krijg je helder(der) als je je voorstelt wat er gebeurt als jij of iets of iemand anders er niet meer is. Zonder je te willen beledigen, maar als jij sterft gaat de wereld er niet van onder de indruk zijn.

2. Take the time to smell the roses. De boodschap? Neem niet van alles voor vanzelfsprekend aan. Dan kijk je er overheen, ruik of hoor je ze niet.

3. Take the good things as gifts, not birthrights. Moet die worden uitgelegd? Lijkt me niet: je hebt nergens vanzelfsprekend récht op. Realiseer je dat.

4. Be grateful to people, not just things. Hallo, materialisten, deze is voor jullie. We zijn sociale wezens en jouw leven is afhánkelijk van andere levende wezens. Wees daar dankbaar en erkentelijk voor.

5. Mention the pancakes. Na de eerste vind ik dit een heel mooie. Maak je dankbaarheid zichtbaar. Benoem haar. Je zult merken dat dit heel makkelijk weg leest en heel moeilijk realiseerbaar is als je er te weinig bij stil staat.

6. Thank outside the box. Aiii, dit is een héél lastige. Bedank ook de aanstichters van ellende voor het bieden van kansen op nieuwe ontwikkelingen. Ik beken: dit is mij nog nooit gelukt (alhoewel ik dat 'nieuwe kansen' wel degelijk herken).

Die laatste zou ik liefst nog willen aanvullen met een precisering van dat out of the box: doe als waardering iets onverwachts!

dinsdag 26 november 2013

Spiedend kind

Ikzelf vind het een goed idee. Maar ja, het schoot ook míjn hersenpan binnen, recht naar m'n hersens. En alles wat je zelf bedenkt, ervaar je, vertekend, als goed.

Het probleem is een alleenwonende mens. Op het moment dat die slechter mobiel wordt en steeds meer binnen blijft zitten, is de kans reuzegroot dat-i sociaal isoleert. Exclusie, uitsluiting, mag je dat noemen, ware het niet dat ik vind dat die term actief handelen impliceert. Er wórdt iemand uitgesloten. Isolatie is echter in veruit de meerderheid van de gevallen een sluipend proces waarin iemand langzaamaan buiten een sociaal netwerk raakt.

De enig echte uitzondering op die regel zijn gezinsleden. Buren, kennissen en familieleden - dat zijn je ooms, tantes, neven en nichten die je hoe vaak ziet? - zijn contacten die kunnen verwateren. Er kan in de loop van de tijd steeds minder gemeenschappelijks overblijven. Gezinsleden hebben wat dat betreft nog de sterkste (bloed)band.

Het is geen toeval dat de overheid zich zo concentreert op gezinsverbanden als mantelzorgbasis. In die relatie is de vrijblijvendheid het minst en de binding het grootst. Ouders en kinderen laten elkaar minder snel zakken dan bijvoorbeeld buren en kennissen zullen doen. Het is geen wet van Meden en Perzen, dat niet.

Maar hoe ondersteun je iemand die alleen woont?

De gebruikelijke reactie is die persoon sterker te maken, te empoweren. Meestal vullen we dat in als het informeren van mensen, want "informatie maakt kennis, maakt macht". Toch?! Nee, dus. Die vanzelfsprekendheid klopt van geen kant. Informatie beschikbaar stellen heeft steeds meer de gedaante aangenomen van een zwaktebod: "U heeft toch de instrumenten gekregen? Dat ú er niets mee doet, is uw eigen schuld". Informatie als schaamlap.

Nee, dan de inzet van technologie. Als we de isolerende mens nu eens voorzien van middelen om contact te zoeken? En dus kopen kinderen voor ouders mobiele telefoons. Wat later worden die vervangen door toestellen met grotere toetsen. Of er wordt een computer aangeschaft. Inmiddels is dat een tablet. De algemeen geldende wetenschap is immers dat die, beter dan alles anders, goed aansluiten bij het intuïtieve gebruik van ouderen en kinderen. Ook leuk waren de experimenten met kabeltelevisie en settop boxen.

Geen van die oplossingen werkt!

Geen van die oplossingen werkt gedurende langere tijd. De reden daarvoor is niet zo moeilijk te raden: het is de vereenzamende zélf die actie moet ondernemen. Nog afgezien van het feit dat lichaamsfuncties afnemen - trillen en blindheid zijn echt geen uitzonderingen - gaat die architectuur er van uit dat de afhankelijke partij actie onderneemt. Vreemd, want die afhankelijkheid wordt vaak mede veroorzaakt door een gebrek aan vaardigheden om dat contact op te nemen.

Oma of opa met technische hulpmiddelen opzadelen is, net als met informatie, zeggen: "Het ligt aan jóu als er geen contact meer is.".

Volstrekt idioot. Mij verbaast het al jaren. De oplossing lijkt me zo vanzelfsprekend: leg het initiatief níet bij de isolerende, maar elders.

20131126-193931.jpg

Echt ingewikkeld is dat niet. Zet een IP-camera in één, of meer, kamers en geef de IP-adressen aan de mensen die belangrijk zijn om contact mee te hebben. Zo'n IP-camera is op afstand te bedienen en te bekijken. Geluid is ook geen onderwerp: kunnen ze ook. En, echt hollands, ze zijn niet eens echt duur.

Een privacy-probleem? Nou, nee. Het zijn geautoriseerde gebruiker-kijkers. De camera kan ook nog worden voorzien van een verklikker als-t-i actief wordt.

20131126-193956.jpg

Kom, thuiszorginstellingen, koop duizenden van die dingen en breng ze onder de standaarddienstverlening. Maak afspraken met de Ziggo's en UPC's van deze wereld over wifi-netwerken. Da's pas echt maatschappelijk ondernemen! Dan kunnen de kinderen actief kijken of hun vader of moeder nog gezond en wel is, als er weer eens niet wordt opgenomen. En natuurlijk blijven ze ook nog bellen en langskomen.

Maak het in elk geval degene die nog actief actie kúnnen ondernemen, gemakkelijker dat ook te doen in plaats van het faciliteren van de steeds zwakker wordende partij. Want dat is water naar de zee dragen.

20131126-193947.jpg

maandag 25 november 2013

moeders en dochters

Ik schat dat ze een jaar of achttien is. En haar moeder vijftig. Zoiets. Ze stonden voor me in de rij om geld te storten.

Dochter gebleekt haar met zwarte strengen erdoorheen. Een grijswitte ruimvallende trainingsbroek van de soort Kijk Mijn Strakke Fitnessbillen Eens. Maar dan net niet. Grote gouden oorringen, een decolleterend tshirt en een bontkraagjack maakten de outfit af.

Ook ma was iets van 1.60 meter hoog en vergelijkbaar gekleed. Een strakke witte legging met goudstiksels aan de zijkant. Godzijgeprezen was die legging ondoorzichtig, maar haar blauwe Croqs maakten dat meer dan goed. Geblondeerd en gepiekt haar, een tenger figuur en een gewatteerde knielange jas maakten het beeld af.

Zelfde soort kleding, zelfde bouw, dat moest haast wel die mannenvreemde verhouding zijn van moeders en dochters als vriendinnen. Een raadselachtig fenomeen waarin wij mannen toch enige jaloezie menen te bespeuren omdat het vaker de moeder is die zich richt op de jeugdmode dan andersom.

Hoe je je kunt vergissen.

"Ken je niet telluh, jeuh. Stomkop. D'r staat dertig euro op de rekening. Hoeveel moet er dan nog bij?". Dat was dus de dochter tegen de moeder.

In de vijf minuten dat ze in de weer waren met het apparaat ging dat op die manier door. Over de biljetten die gekreukt het apparaat in ging en 'dus' werden geweigerd. "Godver.". Over de totale hoeveelheid geld die nodig was en er in werd gelegd en weer er uit werd gehaald. "Kíjk dan effe op je telefoon hoeveel er nu op staat. D'r moest geen honderdtien maar negentig bij". Meteen weer een graai in de machine om er een paar biljetten uit te pakken. "Godver, trut, nou weet ik het niet meer.".

Half omgedraaid tegen de machine aanleunend en op haar telefoon kijkend, wachtte dochterlief uiteindelijk op het recuutje. "Pak die pas er nou uit!"... Nu mocht ik.

Het heeft iets vreemds: jonge mensen die zo tekeergaan tegen ouderen. Uit de manier praten en reageren kon je opmaken dat het voor hen de gewone manier van converseren was. Maar toch.

De woorden zijn bijna verdwenen, want de snotaap is tegenwoordig de gewoonste zaak van de wereld. Dat is niet de deugniet, de dondersteen of de Pietje Bell. De snotaap is het brutaaltje dat respectloosheid tot standaardreactie heeft gemaakt. Snotapen willen nogal eens uitgroeien tot kleine gezins-terroristen; van die krengen die hun zin doordrijven bij ouders die daar geen echt antwoord op hebben.

Soms denk ik dat de generaties na de mijne steeds verder zijn weggedreven van het idee dat samenleven en opvoeden balanceer-acts zijn. Er ís geen absolute waarheid of oplossing. Het is de omgeving, de situatie, de context die bepaalt wat een betere keuze is dan een andere. Nóóit straffen, áltijd belonen, áltijd praten; het bestaat niet in die absolute vormen. De uitersten zijn zelfs slecht; zoals alles wat té is, slecht is.

Op weg naar huis werd ik bijna omver gefietst door twee jongetjes die door de winkelstraat fietsten. Zij zeiden niets. Ik ook niet. Eigenlijk fout. Maar ik fietste vroeger ook zo over de stoepen.

zondag 24 november 2013

Beessies

Vandaag zag ik een filmpje - reclame - van een fotograaf die een camera had gemonteerd op het onderstel een afstandbestuurd autootje. Daarmee maakte hij foto's van leeuwinnen. Daar zaten mooie bij en je realiseert je nu ook dat voor één prachtfoto een heleboel mindere moeten worden gemaakt en sneuvelen. De manier waarop de leeuwinnen met het vreemde beest fototoestel op wieltjes om sprongen, vond ik, eerlijk gezegd, nog het leukst: nieuwsgierig, zelfverzekerd.

Dan blijf je toch een beetje hangen in de wereld van fotografen. Hoe ik daarna hier terechtkwam, kan ik niet reconstrueren. Bladerend, zullen we maar op z'n webs zeggen.

Dat 'hier' is een fotografenwebsite. Het waren foto's als de twee hieronder die me boeiden:

20131124-190253.jpg

20131124-190304.jpg

Natuurlijk ben ik ook even afgedwaald naar de mooie meisjeslichamen. Maar het zijn de ogen van deze diertjes die me vasthielden. Meer dan twee ogen! De hoeveelheid pootjes, de beharing; die doen me niet zoveel. Maar al die ogen... Die maken hen tot onaardse wezens. Hetgeen onzin is, want ze zijn er al langer dan wij.

zaterdag 23 november 2013

Keihard gekoppeld

Mijn krant meldde weer eens iets over inkomensverschillen. In Zwitserland wordt dit weekeinde gestemd over een prachtig voorstel: de best betaalde werknemer mag niet meer dan twaalf keer het salaris van de laagst betaalde verdienen. Een keiharde bandbreedte, een keiharde koppeling.

Het is en blijft naar mijn mening een idioot idee dat de een meer zoveel meer bijdraagt aan een bedrijfssucces dan een ander dat daarmee een groot salarisverschil wordt gerechtvaardigd. Helemaal zot is het idee dat een opleidingsniveau de basis is voor die verschillen. Alsof nog steeds niet duidelijk is dat je geboorteplaats in heel hoge mate je toekomst bepaalt. Dat dubbeltje dat nooit een kwartje wordt, is wat absoluut gesteld maar zeker niet helemaal bezijden de waarheid. Je ontworstelen aan een milieu is veel meer dan 'kunnen leren'. Het vereist ook de mensen en de mores kennen.

Zo ver dat álle werknemers in een bedrijf hetzelfde moeten verdienen, wil ik niet gaan. Er mogen wel degelijk stimuli zijn. De vraag is alleen op basis waarván. Waarom is de span of control van een manager van meer waarde dan het werk dat een secretariaatsmedewerker doet? Sterker, de organisatie kukelt onmiddellijk om als die laatste zijn werk niet goed doet, terwijl het wegvallen van een manager vaak niet tot problemen leidt. Daarenboven, het gaat over werk op jouw niveau; dát zou de basis moeten zijn.

Niet alleen hebben we een overschot aan 'beleidsmensen op academisch niveau'; het is ook het niveau dat we van hen mogen verwáchten. Het is geen exceptionele prestatie. Terwijl dát, het uitzonderlijke, de reden is voor een hogere beloning. Een zwakbegaafde medewerker kan zich dus een slag in de rondte werken in een eenvoudige functie en op de toppen van zijn kunnen opereren, maar daarvoor geen waardering ontvangen.

Een mooie bandbreedte zou, wat mij betreft, iets van 1:4 zijn. Daarmee wordt het graaien en zelfverrijken een stuk minder interessant. Daarmee wordt de inhoud van je werk en functie weer de belangrijkste factor om te kiezen.

Hoe je het referentiepunt bepaalt (dat heb je immers nodig omdat een verhouding niets zegt over de plaatsing op een schaal)? Door de directeur zijn eigen salarisniveau te laten bepalen in de wetenschap dat alle andere salarissen daaraan zijn gekoppeld. De bedrijfsresultaten houden dat salaris acceptabel. Een te hoog salaris is stomweg niet op te brengen omdat er een vermenigvuldigingsfactor - een multiplier - in het spel is gebracht.

Ik hoop dat de zwitsers ja zeggen tegen hun 1:12. Misschien dat wij dan op den duur doorkrijgen dat salaris, functie en opleiding minder samengeklonken zijn als we nu menen. Dat de volgende generatie wél werkt binnen de 1:4-bandbreedte.

vrijdag 22 november 2013

Jouw stad, hun stad, geen stad

Ze doen me nog steeds aan lemmingen denken: amsterdammers. Iedere keer dat je er bent, verbaas je je over hun volstrekt idiote gedrag in het verkeer. Zoals lemmingen zich met ware doodsverachting van de rotsen storten, zo storten de amsterdammers zich in het verkeer. Daar waar de lemming het vanuit een collectief gevoel doet, lijkt de amsterdammer gedreven door hoge eigendunk. Verkeer, anderen, toeristen; het zijn hinderlijke bijverschijnselen in je leven. waarom zou je je er iets van aantrekken?

Het levert idiote taferelen op. Fietsers, brommers en voetgangers die maar doen wat hen goeddunkt. Nu ben ik nog steeds een groot voorstander van langzaam verkeer voorrang geven. Maar géven is toch echt iets anders dan némen. Nemen kan, als je dat verkeerd doet, heel slecht aflopen. Leukst zijn de automobilisten die menen dat in Amsterdam metropoolse allures en arrogantie gelden. Van die klungels die denken dat doordrukken om sneller op de plek van bestemming te komen, een goede weg is. Jammer; ik ben er dol op dergelijke aso's te dwarsbomen, zeker als ik een veel grotere bus bestuur. Dan blijf je netjes in je hok, hoe hard je ook claxonneert en naar je voorhoofd wijst. 

Verbazingwekkend zijn ook de meningen van amsterdammers. Toeristen - dé kurk waarop de stad drijft - zijn een minderwaardig type mens. Die kunnen zich helemaal niet gedragen in het verkeer. Dan huren ze fietsen - of, erger, geruisloze electrische brommertjes - en schuiven ondoordacht door de stad. Een vreemd oordeel, want die toerist houdt de stad in leven. En de amsterdammers doen zelf wel voor hoe je moet fietsen in de stad: vanuit jezelf redenerend. Bijzonder raar dat je dan geërgerd kijkt naar vreemden die jouw voorbeeldgedrag volgen. Het is toch de mores van de straat? Zo leren Nederlanders toch ook te overleven in het Siciliaanse of Parijse stadsverkeer? Zo snel en goed mogelijk aanpassen. Dat dóen die toeristen ook.

Amsterdam blijft een gespleten stad. Ze teert heel erg op een imago uit het verleden, maar verloochent dat ook. Trots op de vrijgevochtenheid, op de vrijheid en de dynamiek. Dat is terecht, maar voor een groot deel gebaseerd op het verleden en de overgeleverde verhalen. Feitelijk is de stad een stuk burgerlijker dan het beeld dat amsterdammers cultiveren.

Natuurlijk zijn er enclaves te vinden die afwijken. Die zijn in iedere grote stad te vinden. In Amsterdam dus ook. Maar wie nu de binnenstad bezoekt, zal dezelfde sfeer aantreffen als willekeurig welke binnenstad. De hele binnenstad is vergeven van de feestverlichting: rond de boomtakken geweven, aan de gevels geplakt, in de etalages. Op de Dam is het echt grandioos 'over the top normaal'. De De Bijenkorf is werkelijk behángen met die lichtjes en zelfs het paleis is niet ontkomen aan de lichtsnoeren. Het verplichte kerstdorp is hier - uiteraard, want Amsterdam waant zich een wéreldstad - groter en ligt als één lang lint tussen de Dam en het Centraal Station.

Als ik op dagen als deze door zo'n stad als Amsterdam reis, dan bekruipt me toch iedere keer weer die gedachte over die dubbelzinnigheid: rebels en uitzonderlijk willen zijn, maar zo burgerlijk zíjn. Koningsdag? Je zou haast verwachten dat de stedelingen daarover kritisch zijn, maar het grootste feest is in Amsterdam te vinden. Dat geldt net zo goed voor de Gezellige Decemberfeestdagen; de stad doet er zó hartstochtelijk aan mee.

Het aardige daaraan is wel dat het voor veel mensen reden is eventjes onder te duiken in die lichtjessfeer. Die, als de avond valt, zo rustgevend de ellende van de dag wegpoetst. Even is de stad een sprookje.

  

donderdag 21 november 2013

Gezelschapsspel

Aan de lange tafel in het theaterrestaurant zat een uur vóór voorstelling niemand. Vanaf zesenveertig minuten vóór voorstelling begon het druppelen. Een jonger meisje dat meteen en duidelijk gewend een laptop tevoorschijn toverde en aansloot op het in de tafel verborgen stopcontact. Binnen een minuut scheen er witblauwig licht op haar gezicht en samengevouwen handen. De concentratie leek op die van een in gebed verzonken kloosterzuster.

De druppels werden golven. Een heuse vloedgolf zat er ook tussen.

Aan de tafel nestelde zich een gezelschap dames en heren die ook een avondje theater gingen doen: twee oudere dames, een tweetal begin vijftig mannen en een stuk of vier vrouwen in diezelfde leeftijdscategorie. Onmiddellijk slaat de sfeer om. De luidruchtigheid neemt toe. Het begroeten brengt onrust in de kalmte doordat mensen draaien, opstaan, kussen.

Of het nu oudtantes met neven en nichten zijn die de voorstelling gaan kijken waarin één hunner zussen meespeelt?! Of ouders met kinderen op leeftijd?! Het effect is hetzelfde en het patroon ook. Er is altijd wel één vrolijke frans die als een soort alpha-mannetje de aandacht opeist. Niet dat-i de regie voert. Dat doet één van de vrouwen. Niet direct in het oog springend, maar wel bepalend: "Zullen we die stapel jassen maar gewoon aan de kapstok hangen?".

Inmiddels is ook een tweetal mensen aan de andere kant van de tafel gaan zitten; tegenover elkaar. Zwijgend. Die kennen elkaar vast al jaren, waardoor de informatiewisseling tot een minimum beperkt is geraakt. Gelukkig schuiven er nog twee mensen aan. Een zachtzoemend gesprek is nu mogelijk. Jammer dat het stemgeluid van één van de tantes het onmogelijk maakt te horen waarover ze het hebben.

De tafel is nu min of meer vol. Dat betekent zoveel als dat er tussen de drie groepen een stoel vrij is: de groeps comfort zone. Ze mengen ook niet. Terwijl ze weten dat ze hetzelfde zullen gaan meemaken, spreken ze elkaar niet aan.

Op zestien minuten voor aanvang is 'het publiek' een verzameling losstaande subgroepjes. Twee vrouwen en een man, koffie drinkend, aan een statafel. Twee vrouwen, de handen warmend aan thee, die - zowaar! - een onverwachte bekende verwelkomen. Rustig wijn nippende duo's. Aan de bar zelfs twee dames die hun koffie drinken met hun jas aan! Alsof ze ieder moment weg moeten.

Twaalf minuten voor aanvang.

Het gedrentel en geloer is begonnen. De zaal is immers niet enorm groot en op de kaartjes staat 'ongeplaceerd'. In Nederland kán dat leiden tot gedoe, want, tja, je wilt wel góed zitten. De alpha-neef positioneert één van de oudere dames dan ook voor de zaaldeuren.

Negen minuten.

Het wordt drukker in de doorloop naar de toiletten. Nog even snel een plas, want ook dát wil je niet: met volle blaas worden geconfronteerd tijdens de voorstelling. Het geroezemoes is nu gewoon echt práten geworden. Het strategisch gaan staan neemt toe, terwijl de tafel langzaamaan weer leeg achter blijft. Alleen het meisje met de laptop en de vrouwen van het gezelschap zitten er nog.

Vijf.

Het gros staat voor de zaaldeur; de meesten met het kaartje in de hand. De serveersters beginnen de wanorde op de tafel terug te brengen door alles op een dienblad te stapelen en af te voeren. Met de jas op de arm gaan sommigen toch weer even zitten. Wachten is iets tussen zitten en staan.

1

De sfeer is nu weg. Het lijkt alsof er een groep mensen, direct van buiten komend, staat te wachten bij een tramhalte. De ogen van de paar zittenblijvers schieten geregeld naar de deur en de wachtenden. Gesprekken?! Het is de vraag wie nu echt nog goed hoort wat een ander zegt.

-1

Gisteren liep deze fase tot -10 vanwege twee elektrische rolstoelen die ook de zaal in moesten kunnen. Nu valt het vast mee: op -3 duikt een laatste speler op uit de toiletgroep. "Over enkele ogenblikken gaat de zaal open"

-zes

De oudere dames gaan, met de armen ingehaakt bij de jongere, in de rij staan.

Het begint (vast zometeen).

dinsdag 19 november 2013

de jeugd heeft de toekomst

Zoals jij denkt dat het hoort te zijn, is niet hetzelfde als zoals het ís. Een open deur, zul je zeggen. Toch is het wellicht het meest voorkomende misverstand.

Ooit werkte ik bij een club die alles wist van zorg en welzijn. De mensen die er werkten, waren allemaal deskundigen op hun terrein(tje). Voor het gros van hen betekende dat, dat je ook de klant van zorg en welzijn serieus neemt. Da's helemaal niet zo vanzelfsprekend als je denkt nu je het zo leest.

Dienstverleners zullen moeten snáppen wat hun klanten willen. Onderzoekers proberen dat te snappen en hun kennis over te dragen. Een echte deskundige snapt drijfveren en gedrag; ook als dat onwelgevallig is.

Jongeren zijn een bijzonder slag mensen, waarin je je danig kunt vergissen. Als je stopt met school of werk, krijg je niet direct een uitkering. Die 'wachtperiode' is bedoeld om de jongere 'te prikkelen' werk te gaan zoeken. Ik heb collega's gehad die geloofden dat het zo ook werkt.

Het hele systeem is gebaseerd op het idee dat jongeren een uitkering aanvragen om te kunnen leven. Dat doet een hele categorie niet. Het concept 'calculerende burger' heeft kinderen voortgebracht. Kinderen die op een heel andere manier in de wereld staan; voor wie die uitkering helemaal níet vanzelfsprekend is.

Aan gemeenten die zich inspannen om jongeren naar de arbeidsmarkt te leiden, wordt verdiend. Die adviesorganisaties en die gemeenten stellen zich zelden de vraag wat jongeren beweegt, terwijl dat nogal relevant is.

Het pad zoals de overheid dat voor zich ziet, ís helemaal niet vanzelfsprekend. Een gemeente die denkt alle niet-werkende jongeren goed in beeld te hebben, draait zichzelf een rad voor ogen. Een (groot?) deel van 'de jongeren' onttrekt zich heel bewust aan hun waarneming. Die leven van kleine baantjes, vrij sober - met uitzondering van de feesten - en vooral van dag tot dag. Deels is dat de levensfase, maar deels ook iets nieuws: een bewust vermíjden van een overheid, "een bemoeizuchtige gemeente" die "niets met mijn leven heeft te maken".

Wat je als gemeente dus vangt, zijn degenen die in het patroon (willen) passen of daar heel tegenaan schurken. Over ontwijkers hoor je zelden iemand.

Precies datzelfde hoor ik ook over zorggebruik. Dat is een zorgwekkend(er) verhaal.

Waargebeurd: een middentwintiger die een hoofdwond oploopt en daarmee lópend naar de eerste hulp gaat omdat 'de ambulance anders door mij betaald moet worden'. Die overigens chagrijnig wordt als hij vrienden hoort vertellen dat de vier hechtingen bij de huisartsenpost gratis waren en hij bij de búren, ziekenhuis-eerstehulp, €230 moest betalen. Het is geen grap als die jongens zeggen de volgende keer zelf wel iets te bedenken.

Dát is zorgwekkend. Niet dat mensen zorg mijden. Iedereen die daarvoor de ogen nog sluit, leeft in een fantasiewereld. Zorgwekkend is dat deze jongeren iets verwoorden dat óók mogelijk is geworden: zelfzorg.

Om kosten te besparen zelf medicijnen inzetten. Om kosten te besparen zélf kleine ingrepen doen (dat 'ik hecht zelf wel' is echt niet zo imaginair als jij nu denkt). Om kosten te besparen, wordt de medicus verwijderd. DoeHetZelf-zorg.

De jeugd heeft de toekomst. Maar past die in de plannen?

maandag 18 november 2013

De ware aard

Mijn beeld is dat gemeenten worden gezien als hét niveau waarop kennis is te vinden over jou en mij. Dat is nog steeds een volslagen onzinnige redenering, omdat 'gemeente' een bestuurslaag is. 'Kennis over' is daar niet per definitie aan gebonden. Dan zou ik liever worden bestuurd door een onderzoeksgroep, welzijnsorganisatie of andere kénnisintensieve club met voeten in de modder.

Maar nee, 'we' leggen de zwartepiet - een andere kaart kun je er niet van maken - bij de gemeenten. Die worden geconfronteerd met takken van sport die zij niet goed kennen. Niet dat zij ze zelf moeten uitvoeren, maar voor het aansturen en coördineren zullen ze er echt verstand van moeten hebben.

Spek ik het bekkie voor de bekende verdachten, de advies-organisaties. Je kunt je als gemeente-ambtenaar of bestuurder een slag in de rondte oriënteren, studeren of laten adviseren over de in gang zijnde decentralisaties en transities. Dat op zich is al bijzonder: er is een zo groot aanbod en het taalgebruik is zulk jargon gemaakt, dat je er in verzuipt.

Maar goed: de gemeente gaat het allemaal doen. Móet het gaan doen.

Uiteraard is er dan ook een charme-offensief nodig waaruit moet blijken dat jouw gemeente ook inderdaad de betrouwbare behartiger is van ook jóuw belangen. Dan moet duidelijk zijn dat jouw gemeente sámen met jou, aan de keukentafel, in gesprek gaat over jouw probleem - als je dat hebt uiteraard - en de mogelijke oplossingen. Natuurlijk zijn die gesprekken niet gericht op het laten oplossen van problemen door de overheid: da's te duur en maakt ons maar afhankelijk. Zoals je moeder zei als je door weer en wind kilometers ver naar school moest: "Daar word je groot en stevig van". Een hoopvol perspectief dus; we worden sterker en steviger van minder (jammer dat de rijken dat allemaal mislopen).

Persoonlijk heb ik heel grote vraagtekens bij die nobele intenties. Individuen zullen welgemeend het beste willen doen wat binnen hun macht ligt. Organisaties daarentegen zijn gezichtloos en hebben de neiging uiteindelijk heel anders uit te pakken. Dan spelen bedrijfseconomische overwegingen een rol, ook bij overheden.

Als de kas leeg, stopt de machine. Geen ambtenaar die zichzelf en zijn positie dan ziet als deel van de oplossing. Nee, dan is de cliënt, de burger, degene voor wie je het werk dóet, de afhankelijke, de klos. Dan is het ineens heel belangrijk of je ergens récht op hebt of dat het een voorziening is die eindig is. Samenwerken aan een oplossing met iemand die z'n toezeggingen niet nakomt, doe je maar één, twee keer. Daarna keer je je van hem af als onbetrouwbaar.

Gelukkig zijn gemeenten heel transparant. Hun adviseurs bieden hen diensten en produkten aan om het werk te ondersteunen. Dat zullen ze ongetwijfeld doen vanuit hún beeld van de gemeentelijke doelen.

Zo af en toe stuit je dan op een tekst die dat beeld glashelder maakt. Een tekst die veel bloot geeft aan veronderstellingen. De ambtenaar ís niet competent: hij heeft 'houvast en structuur' nodig, teneinde 'het aantal procedurefouten verder terug te brengen'. Procedurefouten maken een slecht indruk voor de rechter.

Jij bent 'de burger' en met geen woord komt jouw belang terug. Wel dat van de gemeente: "fraudules en onjuist gebruik terugdringen" want anders ontstaat er bij hen "een tekort".

Het is maar dat je het weet: dát is het belang.

Bij handhaving is het belangrijk dat gemeenten scherp sturen op het terugdringen van frauduleus of onjuist gebruik van voorzieningen. Zo voorkomt u tekorten op het Inkomensdeel. ... heeft daarom de ... app ontwikkeld voor de IPad.

Voor wie?
De app ... biedt ambtenaren houvast en structuur tijdens het huisbezoek.

Hoe werkt het?
De app biedt een speciale workflow aan het gesprek. Zo kan er een kwaliteitsprotocol worden ingebouwd in de vragenlijst. Op die manier brengt u het aantal procedurefouten verder terug. Na afloop van het gesprek kan de burger het gespreksverslag op de app ondertekenen.


Overigens bestáát de app nog niet. De organisatie zoekt nog gemeenten die deze handhavings-app willen financieren. Eerlijk: ze hebben óók een keukentafel-app.

zondag 17 november 2013

Jouw toekomst ken jijzelf ook al

Wat is dat toch dat we zo zijn gefascineerd op de toekomst? Het terugdringen van onzekerheid speelt ongetwijfeld een rol. Dat is de grootste uitdaging die de mensheid zichzelf oplegde: de chaos dresseren. Accepteren dat je komt en gaat, wordt geboren en sterft, zondermeer; da's blijkbaar lastig.

De toekomst is zó sexy, zó verleidend, zó hypnotiserend, dat we er allemaal volop over fantaseren. Van de oeroude vraag aan kinderen - "En, wat wil jíj later worden?" - tot de trendwatchersplaag van vandaag de dag, en vooral de romanciers. Zeker vanaf de Industriële Revolutie neemt onder romanciers het genre toekomstverkenningen een hoge vlucht. Wie kent de verhalen van Jules Verne niet? De tirannieke samenlevingen in Brave New World en 1984? en later de cinematografie, de film. Soylent Green?! Als je van het genre houdt; er is een overvloed aan toekomstbeelden.

Eat your heart out; ga je er aan te buiten. Maar bedenk wel dat je jouw toekomst allang grotendeels kunt kennen. In een tijd waarin het crowdsourcing tot een deus ex machina lijkt te zijn gerezen, is het vreemd dat we niet zien wat voor onze voeten ligt.

Ik ben jouw toekomst.

Nee, serieus. Natuurlijk moet je dat niet letterlijk opvatten. Toch klopt het. Ik maak het zelf mee, nu ik me tussen de 55 en 60 jaar oud bevind.

Als je vijftien, twintig of dertig bent - en wij ouderen wáren dat ook - heb je het idee dat je nog veel kunt, moet en zult gaan bereiken. Niet dat de hele wereld aan je voeten ligt, maar de hoop op een mooi leven is vanzelfsprekend. Dat is ook vanzelfsprekend omdat je dan op z'n gezondst bent, het energiekst denkt te zijn en me het opbouwen van een maatschappelijk bestaan bezig bent.

Het is de fase waarvan ik me ook herinner dat ik dacht dat oud zijn een feest zou gaan worden: met een pijp en een boek lezend je oude dag doorbrengend. Van dat beeld is geen wóórd gelogen. Gepensioneerden - en dat waren toen 55plussers! - móesten wel een goed leven hebben.

De utopie was krachtiger aanwezig dan de dystopie.

In de loop van de tijd - en dat moeten de jongeren nog gaan mee maken - is dat utopisch gefundeerde beeld nogal bijgesteld. Een juistere formulering is dat dat beeld aan gruzelementen ging. Hoe ouder ik werd, hoe ouder ook de mensen vóór mij. Ik zag ze langzaam vereenzamen. Stomweg vanwege het gegeven dat je persoonlijke omgeving uitsterft; iemand moet als laatste overblijven. Alleen. Daar kijk je in de kracht van je leven overheen.

Wat me ook altijd verbaasde, was al dat geklets van ouderen, ooms, tantes, over ziekte en ellende. "Oudere mensen zijn pessimisten die alleen over ellende kunnen praten". Die zin. Als jij dertiger of jonger bent: hoe vaak heb je dat gedacht? De koude douche: dat wordt jouw werkelijkheid. Het is niet dat ze over ziekte praten omdat dat gespreksstof is.

Het is realiteit. Vanaf je vijftigste(!) ga je merken dat er mensen in je omgeving worden geconfronteerd met de dood en met ellende. Ineens verschijnt jouw geboortejaar in overlijdensadvertenties. Ineens blijkt de een na de ander een (dodelijke) vorm van kanker te hebben. Ineens vallen kennissen van het ene op het andere moment dood neer.

Oudere mensen praten over jouw toekomst.

Daarom ben ik zo enorm verbaasd over de manier waarop we in deze samenleving met ouderen omgaan. Het zijn niet de wijzen uit enige windstreek. Het zijn wél de mensen die al zijn geweest waar jij nog moet komen. Dat je daar niets van meekrijgt, is niet zo vreemd. Denk maar na: jij, je partner en je kinderen, ze zijn allemaal in die opbouwfase. Daarin speelt dat wat ouderen je vertellen geen rol.

Science fiction? Lúister naar de ouderen. Léér van hun ervaring en advies. De snelheid van verandering is té hoog geworden om nog te beweren dat we zouden moeten doen als de volkeren waarin ouderen een centrale maatschappelijke waarde zijn. Maar nu negeren we ze, maken ze zwart als nutteloze uitvreters.

Het is lastig je dat voor te stellen als je jonger dan veertig bent, maar jouw toekomst is (deels) al geleefd. Je moet hem nu nog wíllen horen.

zaterdag 16 november 2013

De verdwijning van creativiteit

De kabeldecoder geeft BBC1 door aan het televisietoestel terwijl ik dit schrijf. Misschien dat ook jij hoort bij de mensen die weten wat er dan te zien is: rugby! Om precies te zijn Rugby Union. Er zijn namelijk twee types: Union en League. Allebei met hun aantrekkelijkheden, maar voor de tv gaat mijn voorkeur uit naar Union.

Ook rugby kent internationale landentoernooien. Die wedstrijden worden internationaal gevolgd op televisie, maar ook in nokkievolle stadions. Daar zitten aantallen fans waar een Nederlands voetbal-elftal nog een puntje aan kan zuigen. De sfeer is ook nog eens bijzonder: je bent eerst rúgbyfan en dan landen- of clubfan. Alles zit dus gemengd en zonder rare kooien om zich heen op de tribunes.

In de aanloop naar zo'n wedstrijd verzorgt BBC1 uiteraard ook commentaar en vooruitblikken. In tegenstelling tot studiogeneuzel uit Hilversum komt dat allemaal vanaf het veld of uit het stadion. Het aardigst is dat je daardoor ook een bijna continue beeld hebt van de warming up.

Als je rugbytrainingen kent, weet je dat die voor een groot deel (ook) bestaan uit het inslijpen van patronen. Je speelt de bal achteruit. Dan is handig als je die worpen blindelings kunt doen en dus wordt er duizenden keren geoefend, tot het jeugdspelers soms de keel, neus en oren uit komt. Dan zie je die reuzen uit het professioneel rugby op het veld staan: dezelfde bewegingen waarmee de driekwarten - de 'lichtgewichten' - elkaar vinden en dezelfde waarmee de voorwaartsen - de 'dikkerds' - samenbinden tot één massief blok, de scrum.

Toen ik daarnet daar zo naar zat te kijken, schoot me wel iets te binnen.

Het zijn vooral de atypische acties die enthousiasme opwekken. De individuele ingevingen. Als je het projecteert op voetbal: Messi is een uitzonderlijk voetballer omdat-i buiten patronen stapt en 'geniaal' voetbalt. Hij heeft, krijgt of neemt die ruimte ook, net als veel van de andere 'top-aanvallers'. Daar zijn er maar weinig van.

Als je naar (de top in) teamsport kijkt, zie je dat patroon eigenlijk iedere keer weer: men is enorm bezig met het aanleren van patronen opdat het team zich als één geheel, een organisme kan bewegen. Voetballers die snel driehoekjes moeten kunnen spelen. Rugbyers die snel handjes moeten kunnen spelen. Volleyballers die een-twee-drie opzetten.

Dat is eigenlijk precies hetzelfde als in de hele samenleving te zien is. Patronen, afspraken, protocollen: in principe hetzelfde laken en pak. In relatie tot de kern van 'spel' vind ik dat toch iets vreemds hebben. Je zou namelijk verwachten dat dat spelen grotendeels neerkomt op het vinden van oplossingen van onverwachte situaties, die de tegenpartij creëert. Niet dat een team dus geen gemeenschappelijkheid moet hebben, maar er zijn grenzen aan.

Voor mij is dat een verklaring voor het verlies aan attractiviteit van voetbal. Het is een sfeerloze kaats- en schaakwedstrijd geworden. Eerlijk is eerlijk: mijn minst favoriete rugbywedstrijden zijn de kicking games - waarbij bijna uitsluitend punten worden gescoord uit penalty kicks - omdat die vaak neerkomen op herhaalde fysieke botsingen. Die zijn op zich overigens ook spannend en opwindend om te zien, maar dan zouden ze dóór moeten gaan voor een echte veld try.

Ik zit me af te vragen in hoeverre teamsporten ook onderhevig zijn aan een tendens waarin eigen initiatief ondergeschikt is aan collectief belang. In de meeste bedrijven is dat de gewoonste zaak van de wereld.

De draak spuwt vuur. Wales komt het veld op. Ik ga kijken hoe goed de patronen er in zitten.

vrijdag 15 november 2013

de kortstondigheid van een heroïne flash

Ook zonder gebruiker ervan te zijn, weet je vast wat ik bedoel met de kopregel hierboven. En anders moet je toch echt naar het weergaloze Train Spotting kijken.

http://www.youtube.com/watch?v=Wsqs59orf_I&feature=youtube_gdata_player

Goed of slecht is even irrelevant. Het gaat me om het ogenblik, de euforie, gelukzaligheid van het moment waarop de heroïne de hersenen bereikt.

Als je je ziel en zaligheid hebt verkocht.

Dat is een klassiek probleem voor mensen. We zijn allemaal omkoopbaar, als je 'omkoopbaar' definieert als 'beïnvloedbaar'. Niet voor niets verhalen christenen over slangen die mannen en vrouwen verleiden met appels. Faust is als karakter niet beroemd geworden omdat-i zo rechtlijnig het aanbod van de duivel afsloeg. Machiavelli is niet voor niets de verspreekwoordelijking geworden van de list en bedrog voor eigen gewin.

Wat frapperend is aan externe kicks, om ze zo maar even te noemen, is de tijdelijkheid ervan. En de begerigheid die ze opwekken: meer, meer, meer. Daarin onderscheidt zij zich, denk ik, van passie: dat permanent prettige gevoel als je iets doet. Is dat aanwezig; dan ben je vast iets aan het doen wat je 'gewoon leuk vindt'.

De samenleving is de afgelopen generaties in hoge mate verslaafd geraakt aan externe impulsen. 'Meer is beter' is een onbesproken vanzelfsprekendheid geworden. Het idiote is dat we ons eigen junkie-gedrag niet goed herkennen. Een nog grotere auto en tóch chagrijnig blijven. Niks vreemds aan, want die auto bevredigt de verslaving maar eventjes. Na een week en alle opmerkingen te hebben aangehoord, is dat effect wel weg.

Alles wat nieuw is in je leven wordt zo gewaardeerd. Vooruitgang is belangrijk. De mooiste vind ik nog steeds de illusie van werkgevers dat bonussen en salarisverhogingen effect hebben in hún voordeel. Dat doen ze: momentaan, kortstondig, heel kortstondig. Daarna is het nieuwe vanzelfsprekend en moet er weer meer komen. Waarmee werkgevers zichzelf dus in de vingers snijden. En ook nog eens eigenlijk niemand anders de schuld kunnen geven.

Vandaag flitste deze tweet voorbij die me weer aan onze corruptheid deed denken.

Photo 15-11-13 12 06 36

In het bijzonder een beginnend bedrijf is een goed voorbeeld van die verleidingskunsten, zoals Jacco aangeeft. Je begint een bedrijf omdat je denkt een goed idee te hebben. Dat goede idee kan uiteraard ook zijn: heel veel geld verdienen.

Wat mij zo frappeert, is de vanzelfsprekend waarmee wordt gedacht dat iemand die zélf iets heeft opgebouwd voor genoeg geld wel overstag zal gaan. Zelfs als dat de bedoeling was, is het maar de vaar of dit de soms geld is die men in gedachte had.

Als ik dat woord 'gewaagd' zie, schiet me als eerste binnen "wát gewaagd is: je hele hebben en houden, je idee, verkopen en in handen te geven aan een wildvreemde. Die kan het helemaal verstjeren, verknallen, slopen, vernielen".

Gewaagd zou ik het dus niet noemen. Misschien dat het over een poosje blufpoker bleek, maar ik zou het eerder betitelen als zelfvertrouwen. Mijn idee, mijn wereld.

Niet alles is voor (goud) geld te koop.

donderdag 14 november 2013

kleine draken

Het regende toen ik vanavond naar huis fietste. Het regende minder hard dan de rest van de dag. Eerder was het een soort nevelige regen. In de invallende duisternis waren de straatlantaarns nog niet eens aan, terwijl de donkerte al over de stad neerdaalde.

Het zijn die paar dagen in het jaar dat een stad heel eventjes onecht sprookjesachtig is: in Leiden is het donkerig, maar de feestdagensfeerverlichting is aan en de open ramen van huizen en winkels stralen gelig licht over stoepen en straten. Het duurt misschien een kwartier. Dan springen de straatlantaarns aan en is het effect een stuk minder.

Recht voor me de openstaande winkeldeur van de viswinkel. Een kleine hoekwinkel. Ik schat dat er misschien tien mensen voor de toonbank kunnen wachten. Zo'n ouderwetse toonbank, waar de vis je met dode ogen aanstaart. En toch, ondanks de dood, is het een schilderij, een stilleven. Van buiten gezien, heeft het iets huiselijks. Dat licht wekt de indruk van warmte terwijl het behoorlijk koud is in een vishandel.

Het mooiste aan dat beeld was eigenlijk een meisje van een jaar of zes. Het duurde misschien drie, vier seconden. Het beeld van een mensje dat vol verwondering de vissen bekeek. Maar vooral van twee armpjes in een rose regenjasje dat blijkbaar zo stug is, dat die armpjes onder een hoek van dertig graden van het lichaam stonden. Echt zo'n typische kinderhouding, bedacht ik me.

Als je er eenmaal op hebt gelet, zie je ze vaker. Van die kinderen met kleding waarin of waaronder een kind zit. Alsof er geen soepele kinderregenkleding bestaat. Of ouders alles op de groei kopen, waardoor petten, mutsen en capuchons óver hele hoofden vallen.

Ik blijf het grappig vinden om te zien: kindergedrag.

Eén soort kind is echter reuze-irritant. Dat zijn de onkinderen, de kinderen die geen kind zijn. Die mogelijk nooit kind waren. De kinderen die vroeger 'wijsneusje' zouden worden genoemd. Dat was zelfs nog een soort geuzennaam. Maar die wijsneus is tegenwoordig stomweg onuitstaanbaar eigenwijs.

Dat zijn van die kinderen die drammen en hun ouders hebben gehersenspoeld (of andersom). Van die kinderen die je tegen anderen woorden hoort gebruiken die niet in overeenstemming zijn met hun leeftijd. Van die kinderen waarvan de ouders daarna de essentiële fout maken te denken dat dat hoogbegaafdheid is: het naäpen van volwassenen zonder kind te zijn. Nee, dan honderd keer liever die donderstenen die ook niet doen wat vader of moeder zegt. Maar die dat doen met kinder-onbevangenheid.

Op dat moment verdween de vishandel in een nieuwe stortbui die alle aandacht opeiste van de straatgebruikers.

dinsdag 12 november 2013

Feiten en meningen

Als ik een ontwikkeling zou mogen aanwijzen waarvan ik denk dat-i slecht uitpakt, dan is 't, denk ik, deze: de strijd van feiten en meningen.

Een heel groot goed in iedere groep is het gesprek, de dialoog. Daarmee wisselen we gezichtspunten, opinies en meningen uit. Luisteren is een vaardigheid die daarbij hoort. Luisteren is niet hetzelfde als aanhoren. Luisteren betekent proberen te begríjpen wat iemand nastreeft. Luisteren is een actief proces; niet alleen tweerichtingsverkeer, ook het eigen standpunt toetsend.

Je gelijk halen?!

Da's dus m'n probleem. Dat opgeklopte je gelijk halen. Het lijkt wel een persoonlijk beetje sterven als je géén gelijk krijgt.

De afgelopen decennia woekerde het gelijk hebben als een houtzwam ons leven binnen. De basis is, denk ik, de vermeende kracht van feiten. Overgewaaid uit de wereld der exacte wetenschappen wordt nu ook het sociale domein erdoor bedreigd: het idiote idee dat er daar keiharde feiten bestaan die iemands gelijk 'bewijzen'.

Een sociale kwestie heeft vooral baat bij de discussie. Dat mag je ook discours noemen, als je er per sé een high brow sausje overheen wilt schenken. Het gaat om het geheel. Nog mooier is dat de term ook meteen duidelijk maakt dat het proces centraal staat. Niet het gelijk, want er is constante verandering.

Nederland wordt geteisterd door feitenbrij. Niemand neemt nog stelling, anders dan 'gebaseerd op onderzoek en cijfers'.

Daarmee wordt ieder gesprek doodgeknuppeld.

Het gebruik van 'feiten' werkt averechts. Het enige effect? "Het ís nu eenmaal zo. Je ziet de feiten toch?" Daar kun je andere 'feiten' tegenover zetten. Waarna de discussie bijna zeker overspringt op de methodologie. Over de inhoud gaat het in elk geval níet meer. Dát is wat 'feiten' in het sociale domein doen.

Veel interessanter zijn de meningen. Die zijn níet of minder gebaseerd op 'feiten'. Meningen zijn vooral gebaseerd op wereldbeelden en argumenten. En inderdaad: argumenten zijn echt iets anders dan feiten. Over meningen kun en moet je kunnen twisten.

In tegenstelling tot 'feiten' kijken meningen naar voren. 'Feiten' zijn een teken van een conservatieve geest. Ze kunnen immers alleen dat wat is in kaart brengen, de status quo. En onmiddellijk is duidelijk waarom die 'feiten' zo populair zijn in bepaalde kringen. Toch? Jij weet nu hoe je een behoudende geest herkent. Ook bij jóuw baas? Die zijn namelijk zelden vooruitstrevend.

Dan liever dus meningen. In tegenstelling tot het denksysteem van 'feiten', dat gesloten is en meent dat er werkelijk objectieve 'doelen' bestaan, gaat het denksysteem van meningen uit van dynamiek. Dat past veel beter in onze echte wereld waarin condities continue veranderen. Daarin passen meningen beter. Niet dat het makkelijker wordt. Meningen eisen overtuigingskracht: "Ja, zó zou ík het ook willen". Sneller gaat er zeer zeker níet van worden. Eerder zal meer tijd nodig zijn om stappen te zetten. Ik betwijfel ten zeerste of dat slecht is.

Lekker chargerend, zie ik een richtingenstrijd. De 'geobjectiveerde feiten' versus 'de meningen'. In tegenstelling tot wat je al snel geneigd bent te denken, zijn de implicaties verdergaand dan de twist 'bewijsbaar of niet'. Er hangt impliciet ook een wereldbeeld aan - doelgericht of wanordelijk - en ook zaken als ideeën over snelheid van beslissen, over bewijskracht, over autoriteit(swaarde).

Inderdaad. Mijn standpunt leidt er ook toe dat ik vind dat míjn standpunt aangevochten kan worden.

Gedreigd

"Ik ben gedreigd. Ik heb er de hele nacht niet van geslapen."

Mijn eerste reactie op de drie meisjes die in de trein met elkaar zaten te kletsen, was eerder eentje van 'Het is bédreigd, hoor' dan van nadenken. Dat kwam pas een paar seconden later.

Dan realiseer je je waarover ze het hebben. Eén van de drie kreeg via Whatsapp bedreigingen die, als ik het goed hoorde, er op neerkwamen dat ze haar zouden opwachten. Wie die 'ze' zijn, werd me niet geheel duidelijk. Wel dat het instrument dat ze in zouden zetten een wildvreemde jongen zou zijn die het meppen zou gaan doen.

Zoals ze erover spraken, zou je denken dat het ging over het tijdloze onderwerp Jongens en Meisjes. Maar dan dus anders.

Nogal anders. Zo is het de vraag hoe we dat 'dreigen' moeten interpreteren. Natuurlijk, de letterlijke tekst kan intimiderend, bedreigend overkomen. Dat zal ongetwijfeld ook de bedoeling zijn.

De manier waarop de meisjes ermee omgingen deed me denken of ik het niet verkeerd zag.

In alle openheid - ze spraken niet extreem luid of zacht - bespreken ze de dreiging. Namen van andere meisjes en jongens zijn in het gesprek opgenomen. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Alsof dit gewoon was in hun levens.

Zou het zo zijn dat dit het nieuwe hofmaken is?!

Het is optie die ik met moeite zag, want hofmakerij associeer je toch eerder met tederheid, liefde en aftasten. Maar misschien (blijkbaar?) zijn de mores verandert.

Onze oudste zoon, nu in de twintig, maakte het een aantal jaren geleden uit met z'n vriendinnetje; per sms en kort telefoontje. Over zakelijk gesproken, en hij vond het toen al de gewoonste zaak van de wereld.

Voor zover ik dat als jongen wist, kwam het in mijn jeugd bij 'de meisjes' geregeld voor dat ze elkaar zwart probeerden te maken. Roddel en achterklap, zowaar een incidentele meppartij, en bedreigingen. Dat werd nooit helemaal helder, want de dames hadden en hielden hun geheimen.

Uit het jongerenwerk kan ik me het ook nog wel herinneren. Dat er ineens een enorme beroering ontstond in één of twee groepen. De reden was in vier van de vijf gevallen: een meisje en een jongen, een verkering. Die uit was gemaakt. Of die niet áán ging. Of een vervelende derde partij die alles in de prille relatie overhoop haalde. Gezoem, geloop, gepraat, gehuil: emoties die de pan uit kóókten.

Omdat ik niet geloof in evolutionaire verandering op jaarbasis, denk ik dat die drie meisjes in de basis nog steeds hetzelfde zijn als degenen uit de jaren 1975. Dat zou betekenen dat die meisjes in de trein het ook niet over bédreigingen hadden, maar over een nieuwe vorm van sociaal gedrag. Zou het wellicht een krachtmeting in het kader van hofmakerij zijn?!

Volgens mij is dat geen idiote gedachte.

Toen ik bij station De Vink uitstapte, zaten de drie nog steeds te praten. Over school, uitgaan en huiswerk. Alsof de gedreiging in die wereld echt niet iets bijzonders was.

maandag 11 november 2013

Hoezo "de toekomst is aan de tablet"?!

Ik typ nogal veel. Alleen dit blog al waar ik jou bombardeer met lettertjes die zich hopelijk aaneenrijgen tot iets waar je even bij stil kunt staan. Ik mik op max vijfhonderd woorden. Dat haal ik niet vaak. Zeshonderd is eerder een gemiddeld aantal.

Ik merk dat het nogal wat uit maakt hoe, waar óp ik tik.

Een paar jaar geleden bracht mijn buurman m'n iPad mee uit de Verenigde Staten. In Nederland was-i nog niet te krijgen en ik was ongeduldig. Door de aswolk van die onuitsprekelijke IJslandse vulkaan kwam-i uiteindelijk slechts dágen voor de Nederlandse versie in Leiden aan. Maar dat terzijde.

O, als we toch zijpaadjes inslaan: koop ook nóóit een eerste uitvoering van enig apparaat. Ik adviseer dat iedereen. Bij m'n iPhones heb ik me ook aan m'n eigen advies gehouden. Maar bij de iPad niet. En nu heb ik dus een Ipad Classic - de 1, dus - die binnen een jaar werd opgevolgd door veel lichtere en betere versies. Ik troost me met de gedachte dat ik nu een Ipad heb waarop de Youtube-app nog staat en werkt. Want ik meen me te herinneren dat jullie nieuwere iPads die moesten ontberen. Of waren het de kaarten?!

Terug naar de hoofdweg: ik tik veel.

Wat me opvalt, is dat ik werkelijk uit m'n schoenen werd geblazen door die eerste iPad-ervaring. Dít zou het apparaat der apparaten worden, de moeder aller apparaten om die verschrikkelijke moeder aller oorlogen voor de 6738ste keer te parafraseren.

Vrij van draadjes en kabeltjes: handig. Maar dat bleek niet doorslaggevend. Dat was het enórme scherm waarop je kon vegen en slepen. en dat vlák was in gebruik. Geen raar gedoe met een toetsenbord en scherm die in een soort botbreukstand ten opzichte van elkaar op je schoot lagen. En altijd, maar dan ook altijd, zaten m'n vingers op de verkeerde plek als ik op zo'n toetsenbord wilde typen.

Nee, dan die iPad.

Geen gedoe met ellebogen, met hoekig omvallende schermen. Geen steeds warmer wordende dingen op je schoot. Ineens ging het soepeltjes en goed.

We zijn nu een paar jaar verder. De nadelen van de tablet zijn nu wel genoegzaam bekend. Ik vind het nog steeds een grandioos apparaat en gebruik die Classic nog zeer intensief. Dat klopt niet, dat 'ik'. Dat moet 'we' zijn want persoonlijk is onze iPad niet. Die is eerder collectief bezit, net als de afstandbediening van de tv.

Maar op één punt heb ik het opgegeven: het tikken van teksten. Deze ook. Die wordt níet op de iPad gemaakt. Daarvoor gebruik ik de Eeepc met Jolicloud. Een kleine laptop met een open source besturingssysteem. Maar vooral met een echt toetsenbord. Dat is iets waar ik me nu, na jaren, bij heb neergelegd: ik ga niet wennen aan die idiote toetscombinaties van Apple.

Het is niet eens zozeer het gevoel van toetsen onder m'n vingers dat de doorslag gaf. Ik wil best toegeven dat dat een belangrijke rol speelde. Maar echt doorslaggevend waren de bijzondere tekens.

Wát het is, weet ik niet. Mogelijk ben ik gewoon al te ver heen om nog iets anders prettig te leren vinden. Dat lijkt me overigens stug, want ik kán er best snel op typen. Maar dat geschuif om de é te maken, vind ik reuze irritant als ik al typend mijn gedachten probeer bij te houden. Dan gaat op de Eeepc de ' gevolgd door de e toch echt sneller om een é te maken.

Zie je wel: 571 woorden. En ik wilde vooral het punt maken dat een echt vervángende innovatie maken reuze lastig is. Die iPad ís handiger dan de Eeepc, maar toch... dat toetsenbord heeft in sommige situaties echt wel iets.

Het is ook nooit goed, hè. Misschien is dat het wel.

zondag 10 november 2013

Weg met de doelgroep! Leve het doeldenken.

Eigenlijk is dit een logische verwant van de blogpost van gisteren over HEMA, die o zo goed zijn in relatiemanagement. Dat is niet (alleen) de leverancier; dat is vooral de klant. Zíjn tevredenheid over en vertrouwen in HEMA zijn de spil waarom alles draait; niet eens zozeer de producten of het assortiment.

Datzelfde zie ik gebeuren rondom het begrip doelgroep.

Dat doelgroepen niet belangrijk zijn, zal niemand beweren. Wat de posítie van doelgroepen is, is een andere vraag. Denken in termen van doelgroepen kan ook (bewustzijn)vernauwend werken.

Neem een politieke partij. In de politiek lijkt de situatie 180 graden gedraaid te zijn. Probeerde een partij in den beginne zoveel mogelijk medestanders voor zíjn standpunten te vinden; tegenwoordig is het van groter belang dat de standpunten en keuzes aansluiten bij de voorkeur van de kiezers en leden.

Da's vreemd, omdat het impliciet duidelijk maakt dat inhoud ondergeschikt is gemaakt aan kwantiteit, aan macht. Het is niet "ik vind dit en hoevelen zijn het met me eens?". Het doeldenken lijkt verzwakt.

Het is niet de politiek die me ertoe bracht dit te schrijven.

Eigenlijk is het dat vermaledijde doelmatigheidsdenken wat weer een rol speelt. Doeldenken betekent ook dat je falen meerekent: het kán zijn dat onvoldoende mensen het met je eens zijn. Doeldenken is een manier van denken en werken die neerkomt op gelóven in je doel en je ook erbij neerleggen als dat onbereikbaar blijkt (of niet, als je een stijfkop bent).

Doeldenken is meer aanbodgericht, terwijl doelgroepdenken meer vraaggericht is. Of beter: lijkt. Want doelgroepdenken ís dat in feite helemaal niet. Doelgroepdenkers bepalen wat zíj zien als opinie, als behoefte van een doelgroep. Zij zijn ook degenen die de doelgroep definiëren. Feitelijk reduceert doelgroepdenken de ander tot een willoos individu.

Een goed voorbeeld hoe dat, naar mijn idee, fout kan uitwerken, is de wereld van werkloosheidbestrijding en reïntegratie.

Je kunt daar de positie innemen dat alle activiteiten die jouw organisatie ontwikkelt, moeten zijn gericht op het vinden van werk. Prima te verdedigen standpunt (zij het dat ik er nogal anders tegenaan kijk. Maar dat terzijde).

De belangrijkste vraag komt daarna. Voor wie doe je dat? Ik zou verwachten dat je daarbij dat doel voorop stelt. In mijn voorbeeld: het zijn zeker niet alleen werklozen die werk zoeken. Werk zoeken doen ook tal van mensen die nu al in loondienst zijn, doen ZZPers die toch een veilige(r) haven zoeken, doen bijna-afgestudeerden. Toch?

Doelgroepdenken doet me iedere keer heel erg denken aan een winkel waar de winkelier van bepaalt wíe z'n winkel mag binnen komen én wie daar dan mag kopen. Een rare situatie.

Veel verstandiger is het ópen te staan en te weten wat je klantengroep is. Dat is net anders dan doelgroepdenken. Dat is gebruikersdenken.

Als ik dan hoor dat een kennis informatie over een ongedwongen bijeenkomst plaatste bij de De Broekriem en dat die werd geweigerd omdat 'hij niet in overeenstemming is met ons doel werk vinden begeleiden', dan denk ik: da's klassiek doelgroepdenken. Dat is iemand anders die weet wat goed is voor mij.

zaterdag 9 november 2013

Dat hoort niet!

Dat was wat, zeg. De HEMA die notarisdiensten is gaan verkopen. En een ziektekostenverzekering. Heel studentikoos sloeg een notariskantoor 'terug' door rookworst te gaan verkopen.

Het aardige aan HEMA is dat ze een bijzondere plaats op de markt innemen. Het is een icoon. Het is een merk dat volledig wordt vertrouwd door het gros van de mensen. Het is een bedrijf dat heel goed weet hoe met klanten om te gaan - ooit iets gekocht en terug gebracht?. Het is een conventiebreker.

?! Conventiebreker?!

Of het woord bestaat, weet ik niet. Wat ik ermee probeer aan te duiden, is dat HEMA zich geen bal aantrekt van 'wat hoort'. Voor HEMA telt het bedrijfsresultaat én de wetenschap dat je dat bedrijfsresultaat alleen bereikt met klanten, met tevréden klanten. En van dat laatste hebben ze, is mijn indruk, verstand.

Dan veranderen verhoudingen. Als het waar is dat HEMA vooral goed is in klantcontacten, heb je een interessante casus waarin de ruggengraat niet het verhandelen van producten is, maar een service.

Niet dat het zo is dat zo'n bedrijf geen producten meer verkoopt. Service pak je niet vast; dat uit zich in de manier waarop je iets anders doet. HEMA doet dat door scherp te zijn op prijzen en alert te zijn op mogelijkheden. Mogelijkheden die niet per sé in het verlengde van het bestaande assortiment hoeven te liggen. Dat immers is 'slechts' de uiting van iets anders.

En dús verkoopt HEMA al jaren ook het ontwikkelen van foto's, het op maat maken van gordijnen, en recenter telefoonabonnementen, (online) cursussen, verzekeringen. In al die gevallen breekt het bedrijf in in andere sectoren en bedingt daar zeer scherpe prijzen. Winst voor hen, winst voor de klant. Dat daar nu notarisdiensten en zorgverzekeringen bij komen? Logisch, toch? Sinds jaar en dag wordt geklaagd over de (te) hoge kosten.

Als een tak van sport dat niet hoort of wil horen, geen actie onderneemt; dan springt daar op enig moment een scherpere partij in.

Meehuilen met de wolven dat je die diensten niet kunt aanbieden tussen de rookworsten, is het beste voorbeeld van onmacht. Wat er wordt aangeboden, is ook niet een produkt van HEMA. HEMA is de tussenpartij; de partij waarvan iedereen aanneemt dat wat zíj verkopen goed en goedkoop is.

Zo'n aanpak houdt in dat je als bedrijf ook helemaal niet alle vakkennis moet hebben om het product te maken. Je moet weten wat de consument verwacht en dát eis je ook van de producent. Dat je grote hoeveelheden kunt wegzetten, betekent ook dat je scherpe prijzen kunt bevechten. HEMA verkoopt fietsen: waarom niet ook (elektrische) auto's? Zou zomaar kunnen.

Het aardige aan die ontwikkeling is dat het een bedrijf als HEMA op een nieuwe plaats zet. Niet langer is het grootwínkelbedrijf. Het is grootléveringsbedrijf.

Ook veel beter in overheids-publieksdiensten; waarom niet?

vrijdag 8 november 2013

Over een Leids plein

Het is een ietwat lastig begrip: plein. Die heb je in soorten en maten. Het Rode Plein, het Pietersplein; dat zijn pléinen met een kapitale P.. De Italiaanse pleinen verdienen die P ook, maar dan eerder vanwege hun sfeer. Dúizenden pleinen zijn er op de wereld te vinden. De meerderheid gedoemd hun leven te slijten in onbekendheid bij de rest van de wereld. Van die pleinen die eerder lijken te zijn ontstaan als een soort van restsom in de stedelijke ontwikkeling: "Verrek, de straten sluiten niet goed aan. Dat wordt dus een plein.".

Pleinen. Zelfs een verbreding van een straat loopt het risico te worden gebombardeerd tot plein. Blijkbaar heeft het iets statusverhogends: plein zijn.

Hier in Leiden hebben we dus ook pleinen. Die zijn interessant. Niet al die pleinen heten ook plein. Er is ook een hele reeks pleinen die markt heet. Daaraan kun je een mooie uitleg ophangen: dat in vroeger tijden die open ruimtes de naam kregen die het gebruik eraan gaf - en de pleinen dus 'nutteloze' ruimtes waren. Garenmarkt, beestenmarkt, lammermarkt, kaasmarkt: handelsmarkten die ruimte nodig hadden, en niet exclusief Leids.

De ellende is dat die pleinen, ontdaan van hun functie, geen ankerpunt meer hebben. Het zijn lege ruimtes waarvan het het de vraag is wat je ermee moet. Inderdaad: parkeerplaats is vaak hun lotsbestemming.

De plein-pleinen hebben dat anker meestal nog wel: een kerk, een station, een (verwijzing naar) monument. Die pleinen zijn daarom meestal ook ingericht in overeenstemming met dát ankerpunt. Ze ondervinden de invloed daarvan, daar waar de functieloze pleinen 'onbeschermd' zijn.

De ergste pleinen zijn toch wel de winkelpleinen. In de loop van de jaren zestig vat de gedachte post dat consumenten alles bij elkaar wilden hebben. De eerste winkelcentra duiken op: winderige winkelgebiedjes als In de Boogaard in Rijswijk. De tot dan over de buurt, wijk en stad verspreide winkeltjes leggen het loodje tegen de opgewekte gemakzucht.

Ongelooflijk veel van die winkelpleinen en -centra zijn mislukt, in ieder geval in termen van beleving. De winkelier die de winkel afsluit en naar een andere wijk of stad vetrekt om te wonen, heeft echt heel andere gevolgen voor het leefklimaat dan de winkelier die achter of boven zijn winkel woonde. Anonieme leegte heerst na sluitingstijd; een onvriendelijke leegte.

Die pleinen hebben wij hier ook. Want in Leiden woont geen bijzonder soort mens, geen apart ras of nieuw type. Ook hier zijn die winderige fouten neergezet.

De komende tijd wordt er weer eentje opgekalefaterd. Het is een lullig pleintje, qua formaat. Maar het wordt een plein. In de directe omgeving heeft de kaalslag al plaatsgevonden. Een indrukwekkende oppervlakte ligt klaar voor 'wonen, winkelen en werken'. Nog te bouwen.

Heel verstandig en slim is de zet om de ontwikkeling van het gebied vergezeld te laten gaan van goede informatievoorziening. Er is een website. Er zijn mensen actief op Twitter en Facebook.

Maar het ontbreekt aan iets. Er is haast geen gesprek.

Het heet, onbescheiden, Het Plein Van Leiden. Dat is niet niks. Als je dan hoort dat de ontwikkeling wordt begeleid door het gebruik van óók social media, dan springt je hart op. Gaan we het zien gebeuren in Leiden? Een bouwproject waarbij de buurtbewoners virtueel meekijken door die grote gaten in de bouwschutting, commentaar geven en, uiteraard, het véél beter weten dan de bouwers. Gaan we zien dat de buurtbewoners meepraten?

Nee, dus. Er is een ideëendoos (voor een tijdelijke bestemming voor een braakliggend stuk grond). En verder is het vooral zenden, informatie verschaffen.

Het Plein Van Leiden; wat was het mooi geweest als 'we' hadden kunnen meepraten, vragen stellen of gratis 'advies' geven. Het is een druk stukje Leiden. Veel mensen komen er langs, hebben er last van, wringen zich op de fiets langs bussen en vrachtwagens, moeten er als scholier langs naar school.

Zo'n pleinaanpassing is immers niet alleen slopen en bouwen. Het is ook en vooral een bezigheid die de sociale structuur raakt. En díe bestaat uit mensen.

Mensen die je vooral moet laten meepraten en -denken, die je ook in deze fase partner moet laten zijn. Dan heb je ook grotere kans dat het hún project, hún wijk, hún plein wordt.

Waar je ook meer bij betrokken bent als het klaar is.

donderdag 7 november 2013

De herontdekking van de vakbond, en meer

Zo af en toe twijfel ik aan mezelf. Niet al te vaak, want da's slecht voor je zelfbeeld, eigenwaarde en zelfvertrouwen. Daar moet je niet aan knagen noch knabbelen, is me verteld.

List en bedrog; het begint er op te lijken dat het zoveel voor komt dat we eronder zijn bezweken. Het dóet ons niets meer. Iedereen met een functieniveau boven ambtenarenschaal 10 is een onbetrouwbare graaier, alleen geïnteresseerd in eigenbelang en eigen portemonnee. Lekker grof indelend, zonder fijnzinnige uitzonderingen. En duidelijk makend dat grote aantallen leden van het werknemerscorps tot het foute deel horen. Niet moeilijk over doen: zijn allemaal zakkenvullers. Zo'n soort beeld en denk niet dat het overtrokken is. Als je dat denkt, moet je vooral eens met mensen búiten je eigen vertrouwde kennissenkring praten. Schéllen vallen van je ogen en oren.

Een bank? Niet te vertrouwen. Het is dat ze allemáál graaiers bevatten, maar anders zouden er veel mensen overstappen naar 'iets betrouwbaars'. Wellicht dat ruilsystemen of onmenselijke als Bitcoin een optie zijn. Totdat ze geperverteerd worden door diezelfde (klasse van) sluwe, valse mazen-in-de-wet-en-regels-zoekers.

Verzekeringen, overheden, adviesorganisaties, wetenschap, zorginstellingen? Allemaal instituten die besmet zijn geraakt met marktwerking, doelmatigheids- en winstdenken. En allemaal voor de bijl zijn gegaan.

Je kunt er vergif op innemen dat de komende jaren nog hele reeksen onthullingen gaan komen.

Denk je nu echt dat er ook maar één sector in de samenleving is die niet gevoelig is voor beïnvloeding door geld, macht of invloed? De kerkgemeenschappen: schuldig. De politie: schuldig. De advocatuur: schuldig. De rechterlijke macht: minimaal verdacht van schuldig. Het is ook allemaal niet zo vreemd: het zijn ménsen.

Dat is geen defaitistische mening. Het betekent vooral dat het van het allergrootste belang is dat er controlemechanismen zijn. Dat journalisten hun onderzoekswerk doen, zónder zich druk te maken over doelmatigheid of declarabele uren. Dat vakbonden hun werk doen en werkgevers kritisch blijven bejegenen op het punt van (ongebreideld) winstbejag. Het prachtig geplant zaadje van de vakbond die de status quo zou bevestigen?! Zou dat in hip, niets toevoegend jargon niet een frame zijn?! Maar dat terzijde. De essentie is dat er waakhonden van diverse rassen noodzakelijk zijn en blijven.

Dat wordt nog eens bevestigd in een ingezonden brief waarin de briefschrijver stelt dat het de RABObank zou sieren om, ter compensatie van hun misdadig gedrag, alle RABO-pashouders weer te voorzien van een museumjaarkaart. Gratis.

Dan val ik van m'n stoel. Da's de onderwijzer die m'n broertje ooit een gescheurd trommelvlies sloeg en dan ter afdoening een snoepje geeft. Die RABO-bankmedewerkers hebben op een godvergeten schandalige manier aan zelfverrijking gedaan. En het énige wat je dan bedenkt, is een museumjáárkaart?!

Soms denk ik echt dat we gek zijn. Dat er zat mensen zijn die om hen moverende redenen met fooitjes genoegen nemen. Dat we niet in staat zijn eensgezind een front te vormen. Dat we daarom dus een makkelijke, want verdeelde, 'vijand' zijn. Dat we meer dan ooit collectieve belangenbehartigers nodig hebben.

woensdag 6 november 2013

Leren kost móeite, doet pijn

20131106-163740.jpg

Volgens mij wordt de plank mis geslagen.

"Kennis willen we, net als winkelen, beleven", beweert Bakas hierboven. Hij transponeert onderwijs dan ook met alle gemak van de wereld naar de belevingseconomie. Het is niet Bakas die het begrip munt. Experience economy is een ouder begrip, bekend gemaakt door Joseph Pine II en James Gilmore.

Het woord gonsde al snel door de wereld. En nog steeds. Alles moet een belevenis worden. Da's een goed voornemen - omdat daarmee de eindgebruiker veel centraler wordt gesteld - maar mijn vraag is nog steeds of van alles een beleving ís te maken.

Mij doet het enorm denken aan het bijna dogmatisch denken dat alles in eenvoudig Nederlands moet kunnen worden uitgelegd. Daarvoor werd zelfs een OESOnorm - voor tweede talers - uit z'n verband gerukt en ingezet: B2. Volgens anderen moest het Jip en Janneketaalniveau zijn. Zeker voor overheidsinformatie die relevant is voor het dagelijks leven, is het een goed uitgangspunt dat de boodschap helder en duidelijk moet zijn. Dat vermindert de kans op misverstanden, wrevel en beroepszaken.

Maar niet alles is leuk en eenvoudig te maken.

Hoe je het wendt of keert: kennis en begrip spelen ook een belangrijke rol. Niet iedereen is even slim. Zo snap ik bar weinig van scheikunde. Toch ben ik niet bepaald dom. Je kunt niet alles weten (en het is een teken van wijsheid te wéten waar je beperkingen liggen). Aan mij iets scheikundigs uitleggen, betekent of dat ik chemie moet leren of dat de uitlegger zich beperkt tot hoofdlijnen. Dat heb jij ook. Dat heeft iedereen.

Om iets te leren, moet ik me inspannen. Alleen het gegeven dat je móe wordt van leren, geeft al aan dat het energie kost. Volgens sommigen is het zelfs vergelijkbaar met pijn lijden; leren is geen plezierige ervaring. Mijn ervaring is dat niet. Wel dat het vermoeiend is en zeker niet vanzelf gaat.

Dat is precies de schuiver die hierboven wordt gemaakt.

Bakas heeft het grootste gelijk van de wereld: als hij bedoelde dat er een hausse is aan amusement. Lichtvoetig, tijdelijk, en primair vermakend: dat zijn veel van die bijeenkomsten. Maar om daar nu termen als 'kennis', 'wetenschap' of 'onderwijs' aan te koppelen, gaat veel te ver.

Het begon ooit met radio-(!) en televisiequizzen: feiten en feitjes toetsen. Nieuw is het allemaal niet. Twee voor Twaalf, Kick Stokhuyzen: ze deden het allemaal. Ook saillant: het medium televisie komt beschikbaar en vrij rap daar op volgend ontstaan bijvoorbeeld de Televisie Academie (TELEAC) en lezingenprogramma's als Openbaar Kunstbezit; met een maatschappelijke impact waar je U tegen zegt.

Wat daarna wordt ontdekt, is het werk van de amanuensis: de proefjesbegeleider op je middelbare school. Persoonlijk heb ik erg goede herinneringen aan Wim T. Schippers die de Wetenschapsquiz presenteerde: natuur- en scheikundeproefjes op teevee. Daarvoor had je nog aardig wat kennis nodig. Of iedereen de uitleg heeft begrepen, waag ik ook te betwijfelen. Als je daar de diverse Nationale ....quizzen tegenover plaatst, dan zijn die toch wat bleekjes. Toch weer feitjes.

De vergelijking met de onderbouw op een middelbare school dringt zich sterk op, hoor. Dat is de periode dat je van de exacte vakken de praktische kant voor je kiezen krijgt. Man, man, man, wat een berg proefjes kreeg je te zien (je mocht niet alles zélf doen). En wat een koude douche als je daarna in de bovenbouw de theorie, de wetenschap erachter krijgt. Géén proefjes, minder demonstratieopstellingen, veel (saaie) berekeningen en theorie.

Voor mij is dát wat we zien.

Heel veel mensen zijn gefascineerd door proefopstellingen. Wat dat betreft, zijn de TEDx-en cum suis van deze wereld ook precies dát: onderbouwkennis voor iedereen. Niet dat het minder is, maar het ontbeert wel precies dat ene vervelende stuk: de theorie, de pijnlijke wetenschapsbeoefening. Maar die is ook niet sexy, niet verleidelijk te maken. Dan kom je als snel in de categorie Grappen Voor Wiskundigen, die niet-wiskundigen niet begrijpen.

Dat zijn de gedachten die bij mij opborrelen als ik dat relaas van Bakas lees, als ik De Wereld Draait Door de wetenschap zie simplificeren, als technofanaten zich vergapen aan 'proefjes'. Dan vraag ik me af wat de drijfveer is. Is dat echt wetenschappelijke nieuwsgierigheid? Waarom moet er dan altijd 'iets te bekijken' zijn?

Zonder afbreuk te willen doen, maar wel een andere blik aan te reiken: waar zit 'm dan die kennisvermeerdering in?! Of is het toch primair vermaak?

dinsdag 5 november 2013

Eén van de visionairen

The medium is the message


Eén van de bekendste one liners, denk ik. McLuhan, degene die 'm introduceerde, bedoelde ermee dat niet uitsluitend de ínhoud belangrijk is, maar ook de drager. De drager bepaalt hoe de boodschap wordt overgebracht.

Je stapt er zo makkelijk overheen.

Het is je misschien opgevallen dat in dit blog vrij veel gebruik wordt gemaakt van leestekens; met name het nadrukteken. Dat is niet voor niets. De eenvoudigste vorm van meerdere betekenissen van woorden en de invloed van het medium daarin, is de taal. "Ik houd van jou". Zegt-i "ík houd van jou", "ik hóud van jou", "ik houd van jóu"?!

Tegenwoordig hebben we effetjes meer dragers, media tot onze beschikking: garantie voor wanorde en misverstanden. Maar McLuhan wees eigenlijk op iets anders: de invloed van het medium op onze sociale interactie.

Inderdaad: sneller, grootschaliger en ongeremder. Nog steeds zijn we het zelf, maar wel via een kanaal dat invloed heeft op onze boodschappen.

Je kent de flame wars op usenet vast nog wel. Van die ongemeen felle scheldpartijen in discussiegroepen op het Internet die kort opvlammen. Of de begintijd van de elektronische post, met de aanbeveling om berichten vooral voorzichtig te gebruiken.

De aandacht gaat grotendeels naar digitale media. Vooral social media moeten het ontgelden. Terwijl het, McLuhan volgend, niet eens over gaat. Dan zou het gaan om het medium. Dan heb je het eerder over 'de computer', of wellicht 'het Internet', dan over de toepassingen. McLuhan wees op de invloed van 'de kranten', niet op afzonderlijke titels.

McLuhan wees in de jaren zestig op iets waarvan ik me nú afvraag of we daar actief mee omgaan. Eerlijk gezegd, denk ik dat we onszelf laten leven door media.

Hoe bewust ben jij je van die invloed? Van de invloed dat televisie, als voorbeeld, is bedoeld voor bewégend beeld en dus alles probeert te vertalen in beweging. Zelfs de praatprogramma's - sterven die uit? - moeten op die wijze uitnodigend zijn.

Die invloed gaat zo ver dat zij effect heeft op onze manier van waarnemen. Overtrokken?!

Kijk maar eens naar televisieregistraties. Uiteraard is de invloed groot doordat iemand besluit welke stukken we te zien krijgen. Maar er wordt ook bepaald hoe we iets beoordelen. Spanning? Dan is de kans groot dat een close up(!) wordt gebruikt van een gezicht dat spanning verbeeld. Ik weet niet hoe vaak jij dat in werkelijkheid tegen komt. Ik zelden. Angst? De regisseur reikt je de handvatten - in zíjn ogen - wel aan. Zónder muziek (en visuele cues) gaan we het dagelijks leven nog met moeite interpreteren.

Het is mooi dat er meer, betere en breder toegankelijke communicatiekanalen zijn. Dat maakt het echter niet eenvóudiger, maar ingewikkelder.

Dat is wat McLuhan bedoelde: van al die kanalen moet je ook nog eens de invloed schatten. Ga 'r maar aan staan.

Microscopisch kleine baantjes

Het is een advertentietekst geweest, die aan de datumstempel te zien, ergens rond 5 november van het afgelopen jaar in de dagbladen stond.

20131105-180934.jpg

De aantekening die erbij staat, is niet meer dan de koptitel: microscopisch kleine baantjes.

Dat is precies wat bij mij werd opgeroepen. Postbezorger is een baantje dat je niet kunt zien als een volwaardige baan waarvan je kunt leven. Nee, hij wordt zo slecht betaald dat er andere banen nodig zijn om een acceptabel inkomen te krijgen.

Maar dat je dan als bedrijf ongelooflijk domme grapjes maakt óver die aanvulling, kan er bij mij niet in. Da's geen lolligheid meer. Da's zelf aantonen hoe a-sociaal je als werkgever bent: je betaalt te weinig en je waardeert je medewerkers ook nog 's als niet serieus te nemen door ze op één lijn te plaatsen met fictieve sprookjes- en vertelselbaantjes als 'schoenvuller' of 'kerstboomoptuiger'.

Maar goed, over PostNL hoef je niemand meer iets wijs te maken. De post wordt met de dag slechter en minder bezorgd. Het personeel wordt niet laag betaald, maar uitgebuit. Van de nationale trots PTT is niets, maar dan ook helemaal niets meer over.

De zalvende woorden van de dames en heren politici zijn inmiddels ranzig geworden. Nederland zou niet de weg inslaan die leidt tot verslechtering van de infrastructuur. De broekriem moest worden aangetrokken en het zou voor iedereen een stukje minder worden. Maar "na het zuur komt het zoet" zo sprak de christen-democraat Balkenende.

Als je maar lang genoeg wacht, is dat nog waar ook. Dat je daarbij wel de vraag zou moeten stellen wíe dan wel dat zoet gaan krijgen, is ook waar.

Want Nederland is definitief weg van de positie als Verstandig Land met Echt Sociale Voorzieningen. In minder dan vijf jaar hebben CDA, VVD en PvdA die onherstelbaar afgebroken. De vazallen D66, SGP en CU stonden erbij.

Het is een voldongen feit.

De afbraak is te ver om te worden gecorrigeerd. Eerlijk is eerlijk: er zitten ook goede kanten aan. Het opvallendst is echter dat de stapeling van negatieve effecten niet willekeurig is. Vooral de lage en midden-inkomens krijgen klap op klap.

Met name de structuurveranderingen zijn verontrustend. Zorg? Het is nú zo dat je die moet kunnen betalen. Dat aanvullende verzekeringen afnemen, is geen bewijs voor zakelijk handelen. Het is ook en vooral een noodzaak voor velen. In de Verenigde Staten zijn ze juist op de terugweg van die situatie omdat onverzekerdheid een gróót probleem is.

Werk? Dat gaat flexibel worden. Leuk voor mensen met vrije beroepen, die zich vroeger als free lancer verhuurden. Het is een eufemisme voor een garantie op een onzeker, stressvol, ongezond bestaan voor de ondersten in de pikorde die arbeidsmarkt heet. En, inderdaad, dat heeft gevolgen voor de zorg die je nodig hebt. Raad eens wie de beperktste toegang heeft.

Onderwijs? Stokpaard van de vijfde colonne van de VVD, D66 dat zich op de borst slaat voor zijn pleidooi voor meer ruimte voor onderwijs. Jammer dat dat zelden over het lagere beroepsonderwijs gaat, anders dan als rituele tegenhanger voor pleidooien voor prestatie-onderwijs, "verlaten van 'de zesjescultuur'" of excellerende universiteiten.

Zou Castells toch gelijk krijgen? Dat er een klasse onstaat van nuttelozen, mensen die ook nergens mee worden geholpen en eigenlijk alleen maar ballast zijn.

maandag 4 november 2013

Gezond?!

De kans is groot dat je er vandaag over hebt gehoord: de lustpil. "Lustpil voor vrouwen dichtbij" kopte de De Volkskrant vanochtend op de voorpagina, met als onderregel "Zegen of onnodige medicalisering van de seks?".

Het is me wel een dingetje.

Wát is eigenlijk een dingetje? Die seks? Het ontbreken ervan? Het teveel? De ondernemer die een gat in de markt ziet? Ons zelfbeeld?

Eén van de grootste misvattingen bij het innovatiedenken en het 'innoveren', is dat dat gaat om het oplossen van problemen.

De slagplug is zoiets. Gaatje boren in de ondergrond dóór het te bevestigen materiaal heen; stevige tik, of meerdere, met de hamer. Klaar. Niet meer: boren, plug intikken, gat weer opzoeken en schroef er in schroeven. Tijdwinst!

index

Het is het zoveelste handigheidje dat op de markt is; naast de uisnijder, de eigeelopzuiger Yolkr, de zakloze stofzuiger. Het barst van de innovaties die 'vervelende klusjes' makkelijker maken (en vervangen door nieuwe, zoals het schoonmaken van de zakloze stofzuiger).

Over die ontwikkeling ga ik me maar niet meer druk maken. Dat lijkt een achterhoedegevecht te zijn over de geïnflateerde term innovatie. Alles wat 'er nog niet was' of 'een probleem oplost', is innovatief.

Toch is het wel goed je af te vragen wélk probleem, en vooral ook wíens probleem wordt opgelost. Ik kan een ei splitsen. Maar als zo'n Kickstarterproject als Yolkr me leuk (winstgevend) lijkt; waarom niet? Niemand die me wijsmaakt dat ik zou móeten. Er is geen echte sociale druk.

Dat is niet altijd zo. Zeker in de gezondheidszorg wordt één aspect - systematisch?! - veronachtzaamd: levensfasen. In de zorg wordt gewerkt met een geïdealiseerd doel: een gezonde mens.

Een gezonde mens.

Dat opent mogelijkheden , vooral voor verwarring. Om te beginnen met dat 'gezonde': wat is dat? Dat is geen onafhankelijk begrip. Over de eeuwen heen en tussen culturen bestaan substantiële verschillen. Gezond is, naar mijn mening, niet hetzelfde als 'niet dood zijn'. Het heeft vooral te maken met kwaliteit van leven.

Maar kwaliteit van leven is minstens zo lastig te hanteren. Zowel 'gezond' als 'kwaliteit van leven' erkennen we als relatief. Dat betekent dat er ook ergens een ijkpunt is. En juist dát zit me dwars.

Stilzwijgend hanteren we als ijkpunt een kwaalvrije jonge volwassene. Daarmee ontkennen we ons eigen leven, onze eigen levensfasen.

De eeuwige jeugd - ooit een mysterieus, exotisch romanonderwerp -, het vrouwenlichaam - en nu dat is gedaan, het mannen-uiterlijk -, de psyche - optimistische zelfverzekerdheid is de norm; ze zijn allemaal geënt op een ideaaltype.
Geen kraaienpootjes, geen afzakkende borsten, geen spataderen, geen kalend mannenhoofd, geen ouderdoms/levervlekken, geen pijntjes, geen hypergedrag, geen mistroostigheid. We zijn zowaar gaan geloven in die sovjetrussische landarbeider: jong, sterk en gezond.

De-Sovjet-Mythe-Socialistisch-Realisme-1932-1960-in-het-Drents-Museum_19647

Overdreven? Dacht 't niet.

Die lustpil. Stel dat die er komt. Dan komt-i er omdat we 'm kúnnen maken. Dat ten eerste. Hij gaat, net als Viagra, ook geen probleem oplossen. Dat probleem wordt eerst gecreëerd. Het is de volledige ontkenning van viriliteit als aan leeftijd gekoppelde toenemende en afnemende behoefte. Natuurlijk, er zijn afwijkingen en daardoor problemen bij mannen, vrouwen en binnen relaties.

Wilt u ook uw ziekteverzuim terugdringen? Is de verzuimdrempel in uw organisatie erg laag? Heeft u de indruk dat sommige medewerkers zich wel erg makkelijk ziek melden?


Dat is echter niet de vraag. Die heeft alles te maken met het idealiseren van ons leven en de sociale druk die gaat ontstaan als de mogelijkheid er is dat ideaal te benaderen. Je kunt altijd werken, want er zijn voor veel pijnen, pijntjes en kwalen medicijnen. Je zúlt dus altijd werken: ziek zijn overkomt je, verzuim is een keuze.

Gezond. Dat is dus óók af en toe ziek zijn. Dat is óók af en toe kwaaltjes hebben. Dat is vooral ook af en toe geen zin hebben.

zondag 3 november 2013

'n lied

Dit blog volgen, betekent dat je per dag minstens vijfhonderd woorden moet lezen. Ik ben niet zo van de hap-snap Powerpointbullets, die veel managers zo waarderen. Maar ja, die denken ook niet echt veel. Die managen.

Ik ben ook van de afwisseling. Dit blog gaat over het dagelijks leven, over van alles en nog wat waar je in de loop van de dag op kunt stuiten. Dat betekent variatie. Natuurlijk, ik kán er ook van maken dat mijn specialisme juist dát is: variatie in beschouwingen. Maar da's dan een woordspelletje.

Vanochtend had ik een mooi idee voor een blogpost. In de loop van de middag ben ik dat weer kwijtgeraakt. Verdrongen door gedachten over oude mensen in verpleeghuizen, het weer, het beter kennen van je eigen huis als je het zelf schoonmaakt, nieuwe computers, de gedachte van Maurice de Hond om massaal geen hypotheken meer af te lossen, wéér een vliegtuigbom in Leiden, ga zo maar door.

Maar eigenlijk vind ik het weer eens tijd voor beeld. Daarmee draai ik mezelf ook netjes onder het schrijven van 500 woorden uit.

Dit zag ik gisteren: een lied in het VARAprogramma de Kwis. En het beviel me wel: hypercorrect maken, haalt de swing, de schwung er uit. Maar of je er de bedóeling uitsloopt? Vorm en inhoud, doel en middel: het is en blijft lastig. Het zichtbare of het hoorbare acceptabel maken zegt nog helemaal niets over het gedachte. Welke van die drie denk je dat het gedrag het meest beïnvloedt?

http://www.youtube.com/watch?v=B3uLa8bk1yQ&amp

zaterdag 2 november 2013

Zijn we sociaal? Of egoïstisch?

De meeste mensen vinden het verdraaid lastig dat wij mensen niet logisch zijn. We zijn in staat volslagen - of is het: ogenschijnlijk volslagen - tegengesteld te redeneren of handelen. We neigen ertoe het een óf het ander als verklaring te gebruiken en dat dan 'logischerwijs' aan te houden.

Waarom we die neiging hebben, weet ik na 58 jaar nog steeds niet.

Mij is het nog steeds een raadsel waarom we zo denken. Wat ik weet, is dat mensen al eeuwenlang bezig zijn met de vraag naar de ware aard van de mens. Zijn we nu sociale wezens of egoïstische? Grote denkers - en dat waren echt hele grote denkers vergeleken met 'onze' grote denkers - in de oudheid zijn daar al mee bezig. Maar waarom eigenlijk?!

Laat ik me daar maar even niet over buigen.

We zullen inmiddels toch minstens zijn gaan twíjfelen aan dat digitale zwartwit denken?! Dat meer kennis over menselijk gedrag niet per sé betekent dat het daarmee makkelijker (te begrijpen) wordt: het zij zo. Mensen zijn zo heerlijk onvoorspelbaar. Tot grote treurnis van economen, helderzienden, beleidsmakers en trendwatchers; die zitten er daardoor keer op keer naast.

Nu schijnt er een nieuw boek te zijn verschenen dat mooi aansluit bij ons goed-fout denken. In de New York Times webeditie stond een recensie van Social, geschreven door Matthew Lieberman. Die is voor mij reden het boek op het lijstje Boeken Die Ik Ooit Nog Eens Moet Lezen ga zetten.

Eigenlijk vooral vanwege van die ogenschijnlijke open deuren als dat "negeren ervaren wordt als pijn". Lieberman schrijft dat dat aantoonbaar is met MRIscans. Ongeacht de discussie over de bewijskracht en interpretatie van die scans; het idee dat 'sociale pijn' net zo pijnlijk wordt ervaren als fysieke pijn, lijkt me in hoge mate in overeenstemming met onze eigen ervaringen.

Liefdesverdriet, pesten, rouwverwerking, hatelijkheid: ze komen net zo aan als een rechtse hoek. Complimenten en lach werken uit als een stevige knuffel. Lieberman komt op basis daarvan tot de conclusie dat mensen toch echt sociale wezens zijn, die zich inleven in anderen en daar op reageren.

Het interessantste citaat daarover, via Zite, is dit:


20131102-202149.jpg

Even nog een keer lezen en laten doordringen?!