Posts tonen met het label maatschappij. Alle posts tonen
Posts tonen met het label maatschappij. Alle posts tonen

zondag 17 november 2013

Jouw toekomst ken jijzelf ook al

Wat is dat toch dat we zo zijn gefascineerd op de toekomst? Het terugdringen van onzekerheid speelt ongetwijfeld een rol. Dat is de grootste uitdaging die de mensheid zichzelf oplegde: de chaos dresseren. Accepteren dat je komt en gaat, wordt geboren en sterft, zondermeer; da's blijkbaar lastig.

De toekomst is zó sexy, zó verleidend, zó hypnotiserend, dat we er allemaal volop over fantaseren. Van de oeroude vraag aan kinderen - "En, wat wil jíj later worden?" - tot de trendwatchersplaag van vandaag de dag, en vooral de romanciers. Zeker vanaf de Industriële Revolutie neemt onder romanciers het genre toekomstverkenningen een hoge vlucht. Wie kent de verhalen van Jules Verne niet? De tirannieke samenlevingen in Brave New World en 1984? en later de cinematografie, de film. Soylent Green?! Als je van het genre houdt; er is een overvloed aan toekomstbeelden.

Eat your heart out; ga je er aan te buiten. Maar bedenk wel dat je jouw toekomst allang grotendeels kunt kennen. In een tijd waarin het crowdsourcing tot een deus ex machina lijkt te zijn gerezen, is het vreemd dat we niet zien wat voor onze voeten ligt.

Ik ben jouw toekomst.

Nee, serieus. Natuurlijk moet je dat niet letterlijk opvatten. Toch klopt het. Ik maak het zelf mee, nu ik me tussen de 55 en 60 jaar oud bevind.

Als je vijftien, twintig of dertig bent - en wij ouderen wáren dat ook - heb je het idee dat je nog veel kunt, moet en zult gaan bereiken. Niet dat de hele wereld aan je voeten ligt, maar de hoop op een mooi leven is vanzelfsprekend. Dat is ook vanzelfsprekend omdat je dan op z'n gezondst bent, het energiekst denkt te zijn en me het opbouwen van een maatschappelijk bestaan bezig bent.

Het is de fase waarvan ik me ook herinner dat ik dacht dat oud zijn een feest zou gaan worden: met een pijp en een boek lezend je oude dag doorbrengend. Van dat beeld is geen wóórd gelogen. Gepensioneerden - en dat waren toen 55plussers! - móesten wel een goed leven hebben.

De utopie was krachtiger aanwezig dan de dystopie.

In de loop van de tijd - en dat moeten de jongeren nog gaan mee maken - is dat utopisch gefundeerde beeld nogal bijgesteld. Een juistere formulering is dat dat beeld aan gruzelementen ging. Hoe ouder ik werd, hoe ouder ook de mensen vóór mij. Ik zag ze langzaam vereenzamen. Stomweg vanwege het gegeven dat je persoonlijke omgeving uitsterft; iemand moet als laatste overblijven. Alleen. Daar kijk je in de kracht van je leven overheen.

Wat me ook altijd verbaasde, was al dat geklets van ouderen, ooms, tantes, over ziekte en ellende. "Oudere mensen zijn pessimisten die alleen over ellende kunnen praten". Die zin. Als jij dertiger of jonger bent: hoe vaak heb je dat gedacht? De koude douche: dat wordt jouw werkelijkheid. Het is niet dat ze over ziekte praten omdat dat gespreksstof is.

Het is realiteit. Vanaf je vijftigste(!) ga je merken dat er mensen in je omgeving worden geconfronteerd met de dood en met ellende. Ineens verschijnt jouw geboortejaar in overlijdensadvertenties. Ineens blijkt de een na de ander een (dodelijke) vorm van kanker te hebben. Ineens vallen kennissen van het ene op het andere moment dood neer.

Oudere mensen praten over jouw toekomst.

Daarom ben ik zo enorm verbaasd over de manier waarop we in deze samenleving met ouderen omgaan. Het zijn niet de wijzen uit enige windstreek. Het zijn wél de mensen die al zijn geweest waar jij nog moet komen. Dat je daar niets van meekrijgt, is niet zo vreemd. Denk maar na: jij, je partner en je kinderen, ze zijn allemaal in die opbouwfase. Daarin speelt dat wat ouderen je vertellen geen rol.

Science fiction? Lúister naar de ouderen. Léér van hun ervaring en advies. De snelheid van verandering is té hoog geworden om nog te beweren dat we zouden moeten doen als de volkeren waarin ouderen een centrale maatschappelijke waarde zijn. Maar nu negeren we ze, maken ze zwart als nutteloze uitvreters.

Het is lastig je dat voor te stellen als je jonger dan veertig bent, maar jouw toekomst is (deels) al geleefd. Je moet hem nu nog wíllen horen.

donderdag 12 september 2013

Treiteraars in je hoofd

Hoe zou jij het vinden als zich vreemde mensen in je huis bevinden en zich bemoeien met jouw huishouden? Vast niet prettig. Waar halen ze het recht vandaan? Wie denken ze wel dat ze zijn? Dit is jóuw huis. Jouw domein. Jouw veilige haven.

Vandaag heb ik een oudere vrouw ontmoet die last heeft van vreemde mensen in huis. Ze treiteren haar door precies die dingen te doen waaraan zij een hekel heeft: spullen aanraken die net schoon zijn, of haar uit te foeteren. Het zijn vier personen: twee mannen en twee vrouwen. Hóe ze in huis zijn terecht gekomen, weet ze niet. Ze waren er een paar maanden geleden ineens.

Niemand ziet of hoort ze. De vier mensen wonen in haar hoofd. En dat weet ze.

Als je met haar praat, snap je een heel klein beetje hoe wanhoop ontstaat. Want je wéét dat die mensen er niet zijn en dat hun stemmen dus elders vandaan komen. Maar je hóórt ze wel. Sterker, soms zíe je ook. Die stemmen houden je ook uit je slaap. Voorkomen dat je rustig thuis kunt zitten. Je eigen huis uit vluchten om rust te vinden.

Langzaam word je gesloopt.

In je omgeving leeft onwetendheid. Je oogt niet warrig. Je bént ook niet in de war. Je bent gewoon helder met een goed geheugen. En met stemmen. Niemand lijkt je te kunnen helpen. Je naasten maken zich uiteraard wel enorme zorgen. Zij komen echter niet veel verder dan het advies de stemmen te negeren. Net te doen alsof ze er niet zijn. Want je hebt zelf toch ook wel in de gaten dat ze niet echt zijn? Dat er niemand je huis binnen kan komen als alles op slot zit? Dat niemand, ook gebelde politiemensen niet, iets zíet.

Maar die stemmen, die zijn wel degelijk echt. En bedreigend.

Daar zit je dus. Met een probleem dat echt voelt als jóuw probleem. Als iets waar alleen jij iets kunt doen. Als iets waar je omgeving geen snars van begrijpt. Als iets waar je wanhopig van kan worden. Kán worden?! Wórdt!

Niks uitzonderlijk, dit verhaal. Dit type klacht komt veel voor. De wanen. De stemmen. Het lijden in stilte. Met de dood als oplossing. Want vergis je niet in het gekmakende van de situatie.

Je wist dat dementie/Alzheimer gepaard kan gaan met deze psychoses?

zondag 4 augustus 2013

Eenzame mens

Een jochie van een jaar of vijftien op een racefiets. Dat zal mijn eerste indruk zijn geweest toen de van rechts komende fietser een meter of twintig voor me ook de parallelweg nam.

Wat zal het zijn? Twee? Drie kilometer? Een weg van stad A naar dorp B. Met aan de ene kant een haag waarachter een snelweg schuilgaat die je het langste deel van de weg alleen maar hoort. Aan de andere kant weilanden, waarvan je je kunt voorstellen dat stadsbestuurders daar graag 'iets' mee zouden willen. En dat ook gaan doen: er komt een verbindingsweg van de snelweg aan deze kant naar eentje aan de andere kant van de stad.

Pas na een paar honderd meter realiseerde ik me dat het geen jochie was. De ruggegraat was het eerste wat me opviel. Die paste niet in het beeld. Klein en tenger, met stevige wandelschoenen in te grote toe clips, grijs haar, en onverstoorbaar voortpeddelend zonder op of om te kijken; ik fietste achter een bijzonder iemand.

Tussen stad A en dorp B fietst, over de parallelweg, dag in dag uit, heen en weer een vrouw. Iedereen die die weg geregeld fietst, weet dat en is haar ook vast en zeker tegen gekomen.

Ze fietst er altijd. Of het nu zomer of winter is, je komt haar tegen. Of ze onder álle weersomstandigheden fietst, weet ik niet want ík doe dat niet.

Wat haar precies beweegt, weet ik niet. Want zo gauw ze in dorp B het eerste kruispunt aan de rand van het dorp bereikt, draait ze een rondje en fietst weer terug. Waar in stad A die keerlus is, moet ik nog eens uitzoeken. In elk geval fietst zij dwangmatig op en neer over die parallelweg.

20130804-152556.jpg

In dorp B hadden we in mijn jeugd een paar van die publieke zonderlingen. Een geflipte junk, een verkoper van een-paar-dagen-oude-kranten, en de majoor. Of hij majoor was, wisten we niet. Wel dat hij altijd in hoog tempo met zwaaiende armen liep en om de tien stappen achterom keek.

Dat is meer dan dertig jaar geleden.

In stad A, waar ik nu woon, hebben we ze ook. De wellicht opvallendste is een man in vrouwenkleren. De anderen zijn onzichtbaarder. Opgegaan in de rafelrand van een stadse bevolking, met zwervers, bedelaars en verslaafden.

Eenzame mensen moeten het zijn. In een eigen wereld. Wat ik ermee moet, weet ik niet; anders dan te accepteren wie ze zijn en wat ze doen. Waar ik wel heel erg bang voor ben, is dat hun wereld aan het wankelen gaat. Zo lang ze geen overlast bezorgen - en feitelijk een bezienswaardigheid zijn, een (kermis)attractie, een freak - is er weinig aan de hand. Maar wat als hun gedrag wél tot overlast wordt bestempeld? Wat gebeurt er dan?

Onze instellingen vermaatschappelijken en extramuraliseren. Da's heel mooi voor al die bewoners die daarmee kunnen omgaan. Maar je zult maar als verslaafde in de stad worden geconfronteerd met een snoepwinkel aan middelen. Je zult maar onverwacht in een drukke winkel terechtkomen terwijl je niet tegen drukte bent opgewassen. Je zult je aan veel meer regels moeten houden dan ooit. Schreeuwen, krijsen, gooien, gillen of bonken? Denk aan de buren!

Dat wordt nog wat.

Op de terugweg van B naar A kwam ik haar weer tegen, op driekwart van de route van A naar B. De komende maanden moet ik beter opletten of ze er nog steeds is en fietst.