zondag 28 september 2014

Een huis voor een kat

Hallucineren is werkelijk niet moeilijk.

Wij hebben twee katten: een oudere van zo'n 15 en een jongere van zo'n 10. Inderdaad, er zit een voortgaande reeks in. De jongere is er al opdat er weer een nieuwe jongere kan komen als de oudere de pijp uit gaat. Dat verwachten we al drie jaar, maar het lukt 'm niet echt. Wel wordt-i steeds miauweriger, (overdreven) aanhankelijker, vergeetachtiger, kippiger en minder sterk (waardoor-i tégen de bank aanspringt in plaats van er op).

De jongere is een dondersteen geweest. Hij is dol op schooien en doet dat ook dagen achtereen. Of het regent of sneeuwt: meneer is altijd op pad. Af en toe rust-i hier uit of laat zich verzorgen. We hebben hem hier al heel vaak zien arriveren als grijze kat - hij is wít - omdat-i in de stof heeft liggen dwarrelen. Hij kan zwartgevlekt zijn, van de smeerolie onder auto's (waarvan ik me nog steeds afvraag wat die katten bezielt om kopjes te geven aan áuto's), pikzwart-stinkend (hij donderde ooit in ons vijvertje. 1,5 x 1 x 0,5! Zó klein), en ook bijna helemaal rood van het bloed. Zo'n kat. Eentje die nu alweer maanden rondloopt met allerlei korstjes aan z'n oren die een gevolg zijn van, ja wat?

De heren verdedigen hun territorium met hand en tand. De oudere steeds minder (die snurkt), de jongere niet echt fanatiek. Als-i vecht, doet-i dat volgens de dierenarts niet altijd even slim. Maar als er een vreemde kat in de tuin is, doen ze wel aan freeze, fligt of fight. Vooral freeze kan dolkomisch uitpakken: 'nee, jôh, ik zie jou niet. Ik doe net of je er niet bent' of ze springen van verrassing een meter de lucht in. Meestal werkt blazen aardig. Mocht de wapenwedloop een stapje zetten, dan komt een heel arsenaal aan enge geluiden tevoorschijn. En soms vliegen ze elkaar in de haren, meestal omdat er geen uitweg is voor één van beide.

Sinds een jaar zijn er weer nieuwe katten in de buurt. Dat verstoort de balans.

Een paar huizen verderop wonen nu twee nieuwe katten. Met één van hen kan de jongere heel goed opschieten, met de andere minder. Beide nieuwkomers, een roodwit gevlekte en een rode, zijn echter ook donderstenen. Ze staan fanatiek kopjes te geven aan ons raamkozijn en naar binnen te gluren. Op zoek naar eten natuurlijk. Met van die pretoogjes en een oogopslag van Pietje Bell.

Als het raam open staat - en dat is vaak - zijn ze inmiddels zo ver dat zij in elk geval geen bezwaar zien in binnensluipen. Hup, door het raam en wandelen maar door een huis dat verdraaid lijkt op hun eigen, qua indeling. Meestal heeft onze oudere niet eens door dat-i bezoek heeft. De enkele keer dat dat wel gebeurt, valt-i bijna om van verbazing. Zo kijkt-i althans, alsof er een fata morgana, een zinsbegoocheling optreedt. Vanmiddag kwam onze witte de rode tegen op de onze trap; neuzen tegen elkaar en doorlopen, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is.

Het lastige is wel dat de jongens nog geluidloos zijn (de rode springt nu net naar binnen). Dat is misschien nog wel een probleempje voor mij. Dat ik zit te tikken en door de randen van mijn bril denk iets te zien bewegen, of niet. Vaak is het niets. Maar de kans is serieus aanwezig dat er katte-iemand voorbij sluipt. Of -en dat gebeurde me al een paar keer - dat ik denk dat het een van onze katten is die naast me op de grond ligt.

zaterdag 27 september 2014

Weg met De Correspondent

Het moet afgelopen vrijdag zijn gebeurd. Ik heb het nagezocht, want ik wist dat het in de De Volkskrant stond. Ergens op dit punt in een verhaal over 'een jaar De Correspondent':

Photo 27-09-14 20 09 27

Zelf meen ik me herinneren dat het me te binnen schoot toen ik las over die "aanvulling op het media-aanbod". Ik dacht iets als "Maar wat ís die aanvulling dan?"

Mijn eerste bekentenis is dat iedere nieuwkomer een aanvulling is en de bewering in principe dus waar zal zijn. Maar daar gaat het me niet om. Misschien is het een lichte vorm van teleurstelling na de best wel hoogdravende en verwachtingscheppende startweken van De Correspondent. Die Namen hebben me nooit zo geboeid. Wel het idee van de participatie van de lezers. Sterker, misschien heb ik mezelf op het verkeerde been gezet en daarvan teveel verwacht.

In de wereld van de nieuwsmedia heeft ook De Correspondent niets wezenlijks toegevoegd.

Dat is absoluut geen waardeoordeel. Het heeft wel alles te maken met de vorm. De Correspondent, excusez, is één van de vele bladen met een iets andere rubriek Lezersbijdragen. En natuurlijk een ander verdienmodel, maar dat boeit míj weer minder.

Na een dagje sudderen op de vraag waar mijn vraag nu vandaan komt en vooral hoe-i luidt; denk ik het deels te weten. Waarom wordt het fenomeen 'krant' of 'nieuwswebsite' niet getest op het aspect 'concentratiepunt'? Lekker vaag, maar het komt er op neer dat ik me begin af te vragen of je niet naar publicaties - inderdaad, in den brede - moet gaan kijken als vrijzwevend in een open ruimte. Wat is eigenlijk de noodzaak om publicaties van gelijke aard bij elkaar te hebben? Als je het Internet deels ziet als informatiesysteem, dan is dat wel een vraag: moet je dat systeem structureren - en op welke criteria dan - of moet je de informatie vindbaar ontsluiten, ongeacht de plek van opslag?

Persoonlijk denk ik dat die laatste optie de beste is. Tegelijk realiseer ik me dat heel veel bijdragers, ook aan Dichtbij.nl bijvoorbeeld, dat niet uitsluitend doen om te kunnen schrijven en publiceren. Bij dat laatste speelt ook de status van het platform een rol. Een 'ouderwets' idee dat het uitmaakt of een geniale gedachte in een lokaal sufferdje staat of in een toonaangevend vakblad. Ook dat is typisch databank(doorzoek)-probleem: reikwijdte of nauwkeurigheid (precision and recall). Wellicht is er (echt) geen oplossing voor.

Het is een paradox. Misschien moet De Correspondent z'n vorm verlaten; zich als De Correspondent manifesteren op talloze andere plekken en dáár stukken plaatsen en discussie entameren.

vrijdag 26 september 2014

Tegelijk voor- en achteruit

Vandaag was ik in Leiden aanwezig bij een 'publiekssymposium', het vijfde alweer. De titel: Human potential: Optimaliseer jezelf, train je hersenen. Negen hoogleraren deden zo'n 800 aanwezigen kond van ontwikkelingen op hun vakgebied die te maken hebben met human potential, vertaald als vitaliteit. Een - vrij beperkte - reportage vind je bij VOLnieuws, de regionale nieuwswebsite.

Het is goed te zien dat eindelijk wordt erkend dat gezondheid, een belangrijke factor in het licht van vitaliteit, niet generiek te benoemen is. Gezondheid en ook vitaliteit zijn individueel bepaald. Voor de regelmatige lezers van dit blog is dat geen ontdekking. Het wordt hier al langer beweerd. Wat voor de een positief is, kan dat voor de buurman niet zo zijn. We zijn uniek, en slechts in beperkte mate vergelijkbaar. Ja, dat geldt voor meningen, gevoelens of voorkeuren, zul je zeggen. Welnu, de wetenschap weet nu dat het ook geldt voor gedrag dat (deels) wordt opgeroepen door chemische reacties. Het pilletje dat bij de een goed werkt, hoeft dat niet per definitie - in een vergelijkbare situatie - ook te doen bij een ander.

Het is wel iets om bij stil te staan.

In de huidige tijd horen wel overal om ons dat we te maken hebben met innovaties die ons leven ingrijpend zullen veranderen, zeker in het gezondheidsdomein. Dat zal wellicht ook gebeuren. Maar wie weer eens hoort hoe medische ontwikkelaars daarin staan, houdt de overdrachtelijke slag om de arm. Het gaat nog heel lang duren.

Wat techpredikers bijna altijd ontbreekt, is vakkennis van het betreffende domein. Zonder rekening te houden met de restricties die wellicht daaruit voortvloeien worden toekomstbeelden vrijblijvend. Dan gaan robots ons op vrij korte termijn helpen en op middellange termijn worden bestuurd door hersengolven. De eerste voorbeelden zijn er immers al.

Die eerste voorbeelden zijn echter in onze lekenogen indrukwekkend, maar vaak nog niet meer dan vingeroefeningen. Vooral de hersengolvenbesturing heeft iets verleidelijks en komt geregeld om de hoek. Vandaag bleek weer 's hoe ver die nog zijn.

We kunnen met hersenactiviteit machines bedienen. Dat is zo. We weten ook vrij goed welk gebied van de hersenen wat doet. Maar we weten ook dat hoe nauwkeuriger we kijken, hoe complexer en gedetailleerder die bediening werkt. En vooral: hoe persoonlijk. En dan hebben we het nog niet eens over het niet kunnen determineren uit hersengolven of we aan een hamburger of aan een pizza denken als we aan voedsel denken, zoals één van de hoogleraren, eufemistisch 'een internationaal vermaard deskundige', zei.

Dat het nog een tijd gaat duren heeft met het verkrijgen van die kennis te maken. En met de eisen die men stelt. Er moet ook bewijs zijn dat die aansturing klinisch werkt, dat ze generiek is, dat ze 99,9% betrouwbaar werkt. Het mag niet zijn, zoals nu nog gebeurt, dat de door een ALSpatiënt met hersenactiviteit bestuurde robotarm plots gaat zwenken en zwaaien, omdat de aandacht verschoof.

Die erkenning van de unieke mens is mogelijk een nog grotere verandering dan de technische snufjes en deeloplossingen. Het betekent dat de medicus (weer) vakman moet worden en minder technisch specialist of operator. De chirurg kan dat nog worden, maar de internisten en de oncologen niet. Sterker, die laatsten zijn al geconfronteerd met de per patiënt unieke medicatiemix.

Ooit weleens bij stilgestaan dat wij, westerse werelden, wel eens een fasewisseling kunnen doormaken die ons dan wel op een technisch hoger level laat leven, maar met dezelfde onbekendheden die de chirurgijn had aan het eind van de middeleeuwen? Vooruitgang én achteruitgang in een. Fascinerend.

donderdag 25 september 2014

"een wereldvreemde, zelfingenomen flapdrol"

Beangstigend. Dat is het woord dat me bekroop toen ik in 360magazine een Nederlandse vertaling las van van William Deresiewicz's Ivy League schools are overrated. Send your kids elsewhere, dat oorspronkelijk op de website van The New Republic stond en heel veel los maakte.

Hij stelt dat de allerbeste universiteiten in de VS (de Ivy League) segregatie in de hand werken: tussen de economische elite en de rest. Een bekende discussie, denk ik dan, dat selectie uiteindelijk altijd uitpakt ten gunste van de economisch sterksten. Sterker, Deresiewicz stelt vragen bij de kwaliteit van dat 'top-onderwijs' als je het toetst aan academische vaardigheden.

Ik kan het niet goed beoordelen. Dát het zo werkt, is echter geen eye opener. Studentencorpora hebben een vergelijkbaar effect van 'ons kent ons'vorming. Zeker aardig is zijn waarneming dat de Ivy League schermt met zijn diversiteitsbeleid, maar dat dat vooral een trompe-l'oeil is. Mannelijke én vrouwelijke studenten en studenten van verschillende rassen vermogen te verhullen dat ook zij kinderen zijn van de economische bovenklasse.

Er is iets anders wat me enorme zorgen baart; ook omdat de afgelopen twintig jaar steeds vaker wordt bewezen dat het desastreuze effecten kan hebben.

Studenten die worden opgeleid aan elite- of top-universiteiten lijken onzekere persoonlijkheden te ontwikkelen en een eenzijdige ervaring te hebben met de samenleving. Vooral dat eerste is ronduit zorgwekkend, voor hen en voor ons.

In de race naar de top worden eisen aan je gesteld (welke en door wie eigenlijk?!). Je moet jezelf bewijzen. Hoge cijfers. Nevenfuncties. Mee kunnen praten 'op niveau'. De kans is groot dat je daarvoor lang op je tenen moet lopen, té lang. En dat jonge mensen niet eens weten waarheen ze onderweg zijn, anders dan 'dat het een goede baan, veel geld oplevert'.

Dat kent Nederland ook, hoor. Specialisten waren toch studenten die kozen voor hoge inkomens? Ook hier is 'de goede baan' doel, maar wat dat is?! Of scholieren die op het gymnasium startten en al vrij snel kapot gemaakt door (ouderlijke) ambitie moesten terugschakelen naar VWO, HAVO en verder.

Onzekerheid is een prima voedingsbodem voor anti-sociaal gedrag. Dat kan pesten zijn, maar ook enorm egoïstisch of narcistisch gedrag. Onzekerheid leidt tot compensatiedrang.

Hoe dat uitpakt, wordt steeds duidelijker. De bankengraaiers kunnen heel wel onzekeren zijn die compenseren. Jongetjes die wedstrijdjes 'wie heeft de grootste' doen. Politici die veel mooiere verledens voorspiegelen of bij elkaar fantaseren om maar serieus te worden genomen. De gevallen 'leugentjes om bestwil' zijn allang de fase van de verkleinwoorden voorbij. Het is ronduit volksverlakkerij en leugen.

Ga eens uit van de realiteit van een elite-selectiemechanisme dat werkt zoals Deresiewicz schetst, met als neveneffect onzekere mensen; dat onze toekomstige leiders opleidt (die kíezen we toch?!): dan moet er de komende tijd toch echt een onhoudbare situatie ontstaan.

Dan worden we mogelijk 'geleid' door "wereldvreemde, zelfingenomen flapdrollen". En dát noemen we dan meritocratie?!

woensdag 24 september 2014

De wereld wordt plat

Er zijn van die zaken die je lekker lang kunnen bezig houden, die haast doorzeuren. Zo heb ik inmiddels dertig jaar geleden een discussie gevoerd met een beroepsmatige kennis over het effect van het Internet. Dat was er toen net en we hadden geen benul van z'n invloed. Mijn standpunt was toen dat dat effect er in principe niet zou zijn, waarbij in principe sloeg op het menselijk gedrag. Basale emoties als angst, woede, vreugde en verdriet zag ik niet snel van karakter veranderen. De mechanismen achter en in sociale relaties evenmin. Dat afstand een nieuwe factor erbij zou krijgen, was wel duidelijk. Iedereen was bezig met elektronische snelwegen, digitale snelheden en een wereldomvattend dorp.

Onvoorstelbare en oneindig veel mogelijkheden doken op. De fantasie sloeg op hol om pas nu een beetje af te remmen. Nog steeds wordt veel te veel hoop gevestigd op en ontleend aan technologische oplossingen. Tot mijn schrik is (het werk van) het Rathenau Instituut niet veel prominenter geworden. Het vak technology assessment - echt een pracht vak - lijkt te zijn verdwenen uit het publieke debat; in elk geval minder agenda-bepalend en minder opvallend aanwezig. Maar goed.

Er zijn zo van die vragen waarvan ik niet weet wat ervan te denken.

Het is duidelijk dat we makkelijker aan elkaar te verbinden zijn dan ooit. Grenzen en tijd spelen haast geen rol meer, zo lijkt het. Dat wereldomvattend dorp is er niet, maar maakt serieus kans op ontstaan. Nieuws en kennis zijn losgekoppeld en vormen een geheel eigen domein waarop je kunt inprikken wanneer en van waar je ook wilt (min of meer). Nieuw is de vraag hoe betrouwbaar dat alles is, want de kwaliteitsbewakers zijn (aan het) verdwenen: de bibliothecaris (ook de collectievormende), de journalist, de uitgever.

Wat al jaren aan de gang is, is dat die nabijheid ook imitatiegedrag teweeg brengt. Zo zag ik bij de apotheek een reclamebiljet voor gel-inlegzolen "best verkocht in Amerika"; alsof 'Amerika" een kwaliteitsstandaard op zichzelf is. Dát is de ellende. Dat we steeds makkelijker en vaker naar buiten kijken om te kopiëren. Enig idee hoeveel studiereizen worden georganiseerd? Welzijnsmethodieken die worden geïmporteerd, gemeenten die beleid overnemen, zorgconcepten die worden gekopieerd. Op zich is er niets mis met het overnemen van het goede.

Maar het is zo destructief wat nu gebeurt.

In die periode dertig jaar geleden hield ik me bezig met 'innovatie'. Indertijd waren dat vooral registratie- (en kennis)systemen. De maatschappelijk werkers liepen voorop. Zij hadden een kennisssystemen dat, gebaseerd op case based reasoning, een anamnese kon vergelijken met wat collega's in een vergelijkbare situatie deden. De opzet was dat die stap een laatste toetsing was en dat het systeem 'leerde' van de ingevoerde data. Maar alras bleek dat het veel prettiger was om de kennis in het systeem te gebruiken als advies of als oplossing. Het systeem leerde niets en werd zelfbevestigend: wat-i zelf ophoestte, kwam terug en bevestigde het opgehoeste. Dodelijk voor een lerend systeem.

Dat is wat ik langzaamaan zie gebeuren. Dat de nabijheid van andere kennis, andere culturen, andere mogelijkheden leidt tot armoedig imitatiegedrag. Het ís zo dat we de Verenigde Staten vormen. Terwijl ik dit tik, hoor ik op televisie weer 's hoe Nederlandse televisie- en theaterproducenten Amerikaanse sitcoms vertaalden en invoerden; vanwege het succes in de VS. In de politiek is het ook een veelgehoorde: dat het elders zo goed gaat, dat wij in Nederland dat ook zo zouden moeten doen. De bestrijding van werkloosheid, (de afbraak van) het zorgstelsel, het denken in markttermen, de ouderenzorg: allemaal niet originele gedachten, maar import.

Het beangstigende is dat het Internet ook wordt gebruikt zoals dat kennissysteem indertijd. Het Internet versterkt de neiging naar het gemiddelde. Het Internet maakt op de lange duur plat. We imiteren elkaar. En zoals een rivier rotsen afschuurt tot kiezels, kan het weleens zo zijn dat de komende generaties steeds minder 'uitbijters', steeds minder eigenheid zullen zien. Een platte wereld, met moderne versies van koning en geestelijkheid aan de top.

dinsdag 23 september 2014

de a-sociaal

Jaren heb ik me ertegen verzet, de ergernis. Misschien is het het verkeerde woord. Het is eerder een mix.

Laat ik niet te precies zijn. In de buurt wonen mensen die er een in mijn ogen zeer vreemde gewoonte op na houden: hun auto moet récht voor de voordeur staan. Ik denk dat het een psychiatrische aandoening, omdat-i dwangmatig wordt uitgevoerd. Als de auto drie meter verderop staat, wordt-i verplaatst zo gauw 'hun plek voor de deur' beschikbaar is. Of hij wordt van de andere kant van de straat vier meter verplaatst naar die plek. Dwangmatig.

Het is een voor mij onbegrijpelijke gewoonte. Wat levert het op? Niets. Er is geen sprake van handicaps die meer dan vijf meter lopen verhinderen. Daarbij, dan vraag je en krijg je een invalidenparkeerplaats toegewezen. Maar daarvan is helemaal geen sprake. Misschien dat er sprake is van een overtuiging dat je beter toezicht kunt houden op je bezit als het voor de deur staat. Lijkt me ook niet houdbaar. Je auto wordt net zo makkelijk ongemeld beschadigd of gestolen als-t-i voor de deur staat of elders. Mogelijk dat een volkomen verlaten parkeerweiland inderdaad een slechter alternatief is. Maar de plaats doet er niet toe; de kwaadwillendheid van de ander wél. En die is echt niet plaatsafhankelijk.

Snappen doe ik het niet, anders dan dat het blijkbaar een ziekteverschijnsel is. Wellicht.

Steeds meer wíl ik dit soort gedrag ook niet meer snappen. Als je het vaak genoeg ziet gebeuren, realiseer je je ook wát er gebeurt. Er wordt een auto gestart om twee, drie meter te rijden. Dat is verdomme je reinste milieuvervuiling in de ergste vorm. Het lijkt wel klein en onbenullig. Maar het is feitelijk enorm a-sociaal.

Van alle kanten wordt geprobeerd ons te doordringen van het feit dat we toch echt anders moeten omgaan met (fossiele) brandstoffen en energie. Dat is lastig genoeg en een kwestie van hele lange adem. We zijn gewend aan het gemak, de luxe. En dus gaan we boodschappen doen en kinderen naar school brengen met de auto; wel honderd, tweehonderd meter ver weg. Want 'ja, ik doe heel veel boodschappen' en 'maar anders moet ik naar de school fietsen, weer terug en dan naar werk'. Hónderd meter! Voor mijn part een kilometer. Dan heb je het over minúten fietsen, klungels.

Zelf ben ik echt geen energiebewust mens. Eerder een gemiddelde luiaard op dit punt; als het me hapklaar wordt aangeboden, wil ik er vast iets mee doen. Maar zonne-energie wekken we nog steeds niet op - teveel gedoe en te duur. Chemische afval hebben we een half jaar verzameld, totdat bleek dat de ophaaldienst zó onhandig was opgezet dat in de vuilnisbak mikken veruit won (alleen met batterijen lukt het soms ze in te leveren). Ik ben bang dat dit beeld voor heel veel mensen herkenbaar is. Toch zijn er grenzen.

Wij fietsen alles. Ook de vele boodschappen. Dan gaan we maar veel vaker op de fiets met fietstassen inkopen doen. Het is in Leiden ook de veruit snelste manier om je te verplaatsen. De ervaring van jaren her leert dat het grote onzin is te beweren dat het niet kán omdat.... en dan volgt de lulsmoes.

Een belangrijke reden om de auto niet gebruiken, zijn mijn lessen natuurkunde. De motoren zijn beter. De lessen kloppen ongetwijfeld grosso modo nog steeds: een motor heeft tijd nodig om op bedrijfstemperatuur te komen en zal tot die tijd sub-optimaal omgaan met brandstof. Nóg meer vervuilen, in helder Nederlands.

Je moet wel in sprookjes geloven als je meent dat jouw auto binnen twee kilometer op bedrijfstemperatuur is. Maar goed, laten we die het voordeel van de twijfel geven. Maar je auto vóór de deur willen zetten en hem daarvoor een paar méter verplaatsen, is werkelijk een bewuste aanslag. De drogredenering die daarop volgt, komt meestal neer op iets als 'maar het is een korte periode dat-i draait'. Nee, mensen korte-afstandrijders, het gaat er om dat-i helemaal níet had hoeven draaien.

Voor mij ben je dan een a-sociaal.

maandag 22 september 2014

JA! - fondsen

Innoveren is verschrikkelijk lastig. Als men je niet voor volslagen geschift houdt, is het minste toch wel de vraag of je kunt aantonen dat gaat gebeuren wat jij zegt. Of dat het wat opbrengt. Per slot van rekening leven de meeste mensen in een wereld die wordt gedomineerd door (het verdienen, krijgen en houden van) geld. Alles draait om geld. Vooral in bedrijven kan men er wat van. Daar vragen ze zonder van schaamte van kleur te verschieten om bizniz cases. Da's leuk als je boekje zevenendertig van een nieuwe vormgeving voorziet, maar niet als je nog onbewezen technieken wilt gaan inzetten. Dan blijkt je eerste barrière je eigen werk(gever).

Het is geen bijzonder verschijnsel. Als je het ietsje verbreedt, zie je het 'overal'. NWO kent subsidies en beurzen toe; de klacht is dat het een tombola is en dat de mogelijk baanbrekende ideeën niet doordringen omdat ze nog onbewijsbaar zijn. Theatergezelschappen moeten kunnen aantonen hoeveel toeschouwers zij bij een voorstelling, die pas over twee of drie jaar 'staat', verwachten. Of, nog erger, ze moeten zaalgroottes aanvragen in plaats van voorstellingen. Welzijn lijdt er al decennia onder: de aantoondrift. Kwantificeren, benchmarken en protocolleren: termen die van onbegrip voor mensenwerk getuigen. Als een soort van kippedrift gaat bewijsvoering door het land.

De idioterie is dat er wel geld is voor vernieuwing. Maar die is onbereikbaar als je niet aan 'de regels' voldoet. En één van die regels is vaak een uitgebreid bewijsplan. Paradox: geld voor vernieuwing is vooral gericht op status quo.

Inmiddels ben ik zo ver dat ik denk dat we stomweg al die fondsen, overheden, bureaus de rug moeten toekeren en het zelf doen. Je hebt vooral last van bemoeials als je de gebruikelijke wegen naar geld kiest.

Mijn idee is het JA!-fonds.

Eén van de mooiere ontwikkeling van deze tijd is het verschijnsel crowdfunding. Ben ik nog uit de generatie voor wie directe democratie een (ijdele) hoop was; nu is daar plots directe financiën. Wat is er mooier dan dat ík kan kiezen waaraan ik mijn €100 - of meer - besteed? Websites zát waar honderden ideeën staan, die steun zoeken. En als jij en ik daarin iets zien, kunnen wíj dat steunen. Hoezo gemeente? Hoezo bank? Hoezo fonds? Communis opinio!

De variant waarvoor ik pleit, is hierop gebaseerd. Het enige verschil is dat je niet een concreet project steunt, maar een fonds. Een fonds met de nadrukkelijke doelstelling innovaties die niet direct kunnen worden bewezen, te steunen. Het 'Ja, doen we' in plaats van 'Nee, want' of 'Ja, maar'. Idealistisch? Zeker. De inleggers zullen ook idealistisch zíjn en gelóven in (maatschappelijke) projecten in plaats van financiële opbrengst. Het structureren zal nog voeten in aarde hebben. Om misbruik te reduceren zal zo'n fonds moeten worden opgeknipt in kleinere delen met allemaal dezelfde stichtingsdoelen. Kleinere delen maken de verleiding om 'een héél klein beetje te sjoemelen' kleiner.

Mijn droom is dat zo'n JA!-fonds in iedere stad te vinden is. Megalomane landelijke maatschappelijk projecten rieken al naar onzin doordat ze plaatselijke (cultuur)verschillen ontkennen en omdat ze blijkbaar uit gaan van standaardmensen en standaardoplossingen. Die tijd is voorbij. Die projecten moeten stoppen. En dus is een lokale financieringsstroom nodig. Eentje die 'van ons' is. Eentje die 'risico' kan en moet nemen als het gaat om sociale projecten die nog onbewijsbaar zijn. Eentje die niet gek is en zich laat 'misbruiken', maar wel uitgaat van vertrouwen.

Dán laat je de bestaande structuren achter je en stoomt op. Dan heb je geen burgerinitiatief, maar burger(s) met initiatief. Dan hebben we weer meer heft in handen.

zondag 21 september 2014

Ouderdom komt met robots

De vraag kwam pas later bij me op. Wat maakt een mens de mens? Dat is een vraag die ons al eeuwen bezig houdt en waarop misschien wel nooit een volkomen sluitend antwoord komt. De essentie van de mens wordt immers vaak gezocht in het onbegrepene en we gaan steeds meer begrijpen. Steeds meer. Da's niet synoniem voor 'alles'.

Gisteravond was ik één van de zowat vier-, vijfduizend bezoekers van de Nacht Van Kunst en Kennis in Leiden. Het is een festival in de zin dat er meerdere disciplines op meerdere plekken 'hun kunstje' vertonen. De bezoeker mag kiezen (en komt er niet uit omdat er zovéél is dat de moeite waard is). De kracht is dat alles zich beweegt op het niveau van populair-wetenschappelijkheid: geen avantgarde, maar ook nog geen mainstream.

Eén van de gesprekken die werd gevoerd, ging over de inzet van robots bij eenzaamheid. Op zich was dat verrassend want de aankondiging was dat "ons liefdesleven over dertig jaar" zou worden geschetst. "Kun je verliefd worden op een robot?" was wel de eerste vraag. Dat wel.

Als je dan zo zit te luisteren naar een wetenschapper die meent dat je mensen kunt nabouwen, maar dat het zo complex is en dus ongelooflijk kostbaar waardoor het er nog niet is.

Het is een leuke vraag: waarop word je dan verliefd? Met wát communiceer je? En, vooral, met welke emoties?

Robots die op mensen - of aaibare hondjes - lijken. Robots die net echt zijn. Maar hoe echt zijn ze dan voor de ander? Een mooie redenering is die waarin je uitgaat van het repareren van een biologisch mens met kunstmatige onderdelen. Die vervangingsmogelijkheden groeien. Stel dat op enig moment dat biologisch mens helemaal is vervangen door kunstmatigheid: wat is-i dan?

Eerlijk gezegd vind ik dat vooral een definitie-kwestie en niet de kern. De kern zou moeten zijn op welke manier de machine ook ongewenst kan reageren.

Als je je voorstelt dat je een robothulp krijgt, maken de meeste mensen daarvan dat je een machine krijgt die doet wat jij wilt. Dat is een kwestie van programmeren. Daar ligt de crux: wat jij wilt.

Relaties tussen mensen zijn vaak onderhandelingsrelaties: geven en nemen, soms ruziënd en soms liefhebbend, 'for better and for worse'. Dat lijkt overigens enigszins te veranderen als je op face value scheidingen ziet 'om meer ruimte voor mezelf te hebben'. Of het klopt?!

Het gesprek over wat die robot dan moet doen en kunnen, roept zulke vragen wel op. Ongetwijfeld zullen er mensen verliefd (kunnen) worden op een robot, zoals er nu verliefd worden op een foto of op een projectie. Zo zullen er ook mensen zijn die in een eigen wereld verdwijnen waar ze het verschil tussen mensen en robots niet (meer) opmerken en dus minder eenzaam zijn.

Maar dat alles gaat voorbij aan vragen als wat de mogelijke functie - liever: effecten - zijn van gedwongen eenzaamheid. Gedwongen, want de zelfgekozen situatie is wezenlijk anders. Wat de effecten zijn van voornamelijk meegaand gedrag.

We zijn geneigd de wereld beter te maken. Daarin past de coöperatieve machine. Maar de samenleving is anders, een mengsel van Kwaad en Goed. De vraag is wat de functie is van Kwaad. Of een samenleving van Goed uiteindelijk niet een dystopie is.

vrijdag 19 september 2014

Waarin rugby uitblinkt

Spelletjes begrijpen, vereist de spelregels begrijpen. Een beetje kijken naar wat je ziet, is zelden interessant.

Als je mensen op ijs rondjes ziet schaatsen, is dat niet bepaald opwindend. Tot je snapt dat ze het doen om wie de snelste is. Voetballen is tweeëntwintig man op een veld die achter een bal galopperen. Tot je snapt dat het om doelpunten gaat en er regels zijn om het maken daarvan te bemoeilijken. Pokeren; kaarten neergooien. Curling; een ... tja, wat eigenlijk. Het lijkt een open deur, maar hij wordt te vaak over het hoofd gezien.

Snap jij sporten als het Friese kaatsen? Of het Baskische pelota? Hurling? Iers. Als je die sporten ziet, wat zie je dan?

Zo kun je een hele tijd doorgaan. Het barst van de sporten waarvan wij de spelregels niet kennen en die we (daarom?) links laten liggen. Da's jammer maar logisch - waarom zou je álles tot je moeten nemen? Dan word je gek. Jammer omdat er soms aspecten aan sporten zitten die interessant zijn.

Neem rugby. Voor driekwart van Nederland een vreemde sport van woestelingen die elkaar enorm te grazen nemen om een bal. Inderdaad, het zit ietsje genuanceerder. Als je je er in verdiept, is het een reuze spannende sport; zeker op topniveau. Maar wat nog minder Nederlanders weten, is de enorme kracht die uitgaat van de puntentelling. Niet 'die rare telling' van vijf(!) punten bij een goal - een try! - en de extra twee als je tussen de palen doorschopt - de conversie!; nee, de telling van punten voor de competitie.

Eén van de redenen waarom rugby'ers doorgaan tot de allerlaatste seconde, is dat er ook voor verliezers punten zijn te winnen.

Als er iets innovatiefs is aan de sport, dan is het wel deze oude gedachte dat ook verliezers moeten worden gewaardeerd. Niks eerloze '0 punten'en verder niets. Of de gedachte dat, als je een wedstrijd aantrekkelijk wil maken, je het maken van doelpunten - tries! - moet belonen. En dus bestaat er dit:

The Rugby union bonus points system is a method of deciding table points from a rugby union match. It was implemented in order to encourage attacking play throughout a match, to discourage repetitive goal-kicking, and to reward teams for "coming close" in losing efforts. Under the standard system, points are awarded as follows:

4 points for a win.
2 points for a draw.
1 "bonus" point for scoring 4 tries (or more).
1 "bonus" point for losing by 7 points (or fewer).

No team can get more than 5 points in a match.

woensdag 17 september 2014

het verdwijnen en herrijzen van de winkel

Het fijne van dit blog is dat ik hier (bijna helemaal) mezelf kan zijn; schrijven wat ik wil schrijven, ideetjes uitproberen, vermeende verbanden neerzetten. Het kan voorkomen dat je iets zou willen opschrijven, maar het niet kunt; omdat je rol een andere is in die omgeving of omdat je niet genoeg ruimte tot je beschikking hebt.

Vandaag was ik bij de, tweede, Open Pandendag in Leiden. Nogal ruw geschetst: dat is een bijeenkomst voor (startende) ondernemers, georganiseerd door gemeente, makelaars, en andere partijen die belang hebben bij het tegengaan van leegstand. Het Leidse Centrum Management, dat zich profileert als verbinder, als middelpunt. Zij zijn het die enthousiasme proberen op te wekken bij de aanwezigen voor de beschikbare (winkel)panden. Dat doe je níet door mensen meer dan twee uur te laten stáán en luisteren naar overduidelijke PRverhalen.

Naar zoiets kan ik met verbazing kijken. Als je mensen warm wilt laten lopen voor iets, dan zul je wel moeten aansluiten bij hun belevingswereld, hun taal. Dan neem je ze serieus. Natuurlijk, Powerpoint is een verplicht nummer en ook de parade van kerncijfers en hitlijstnoteringen. Teveel tamboereren op je eigen organisatie is dan níet slim. Dat geldt ook voor je taalgebruik en optreden. Daar begint het mee.

Wat me frappeerde, is dat de organisatie eigenlijk heel marginaal, héél, in ging op de wat afwijkende vragen; twee met name. De eerste ging over de manier waarop de stad van plan was hun ambities te verwezenlijken en de kapitaalkrachtige jonge intellectuele Leidenaar aan de stad te binden. Die, zo was vastgesteld, is in slechts 50% van de gevallen op de stad geöriënteerd. Het antwoord kwam nooit. Dat is ook niet zo vreemd. Wie bijvoorbeeld Florida's gedachtegoed las, weet dat het mensen zélf zijn die bepalen wat zij een prettig woon-, vrijetijds- en werkklimaat vinden. Dat is een kwestie van cultuur en dat op zijn beurt is veel meer dan kengetallen. Sterker, het is vooral een kwestie van mentaliteit. Die best wel eens op gespannen voet kan staan met planmatig denken van gemeenten.

De andere vraag is minstens zo interessant: wat is eigenlijk de invloed van Internet-aankopen op stedelijke ontwikkeling? Voor een stad waarin men vindt dat er een grote creatieve klasse is en waar men de binnenstadsontwikkeling volstrooit met termen als 'beleving', lijkt het een makkie. Maar dat is het dus niet.

Toch is het enorm belangrijk voor de (beginnende) ondernemers. Want, tja, hoe verdien je je geld? En waar zit je concurrent; niet per sé in de straat, stad of zelfs land. Voor stadsontwikkelaars is toch echt een wezenlijke vraag.

Mijn eigen idee is dat de winkel zoals we die kennen, zal verdwijnen. Die is nu volop bezig het loodje te leggen. En eigenlijk is de opvolger allang bekend. Zowat íedereen in de wereld van de detaillisten - sorry, retail - beschrijft het. Wij, de consument, komen in de winkel kijken, voelen, horen, vasthouden en informeren. Maar kopen...... dat doen we steeds meer online bij de goedkoopste leverancier.

Het vereist niet veel fantasie om te voorzien dat de kleinwinkel dat niet overleeft. Maar het vereist ook niet veel fantasie om de kans te zien: wordt etalage, één grote etalage voor verschillende merken. Ga er van uit dat er niets wordt verkocht vanúit je winkel. Ga er wel vanuit dat jouw winkel het voorportaal is voor leveranciers. Jouw bestaansrecht zal gaan bestaan uit het creëren van een plaats waar consumenten komen om te kiezen: deskundig advies, sfeer en assortiment worden belangrijk. Ná de keuze wordt gekocht bij een ander. Mij gaat het niet verbazen als de business case leidt tot inkomsten uit de toeleiding naar de uiteindelijke verkoper en niet uit een marge op eigen inkoop van het product.

Die gesprekken ontbraken in Leiden. Daar werd nog steeds gedacht in vierkante meters verkoopoppervlak (en gróte winkels). Terwijl een mogelijke andere realiteit is dat er behoefte ontstaat aan kleinere, sfeervolle (authentieke) panden en vooral een stádsbeleving. Want op den duur wordt ook Leiden één grote website waarin wij zelf rondlopen.

dinsdag 16 september 2014

Tot je er zélf in gelooft

Claimen van succes: persoonlijk ben ik er slecht in. Voor mij voelt het net zo aan als jezelf neerzetten als 'expert' of, nog vele malen erger, 'guru'. Het zijn waarderingen; en waardering kríjg je, die neem je niet. Toch zijn er zat mensen die heel actief bezig zijn met eigenschouderklopjes, zelfpromotie en zelfvervullende voorspellingen. Vooral van die laatste heb ik er veel gezien in mijn leven.

Ken je dat? Van die collega's die zichzelf een mooie, vaak niet eens bestaande, functietitel toekennen en die vanaf dan gaan hanteren. Na verloop van tijd ís dat vaak ook hun functie. Stomweg omdat niemand meer stilstaat bij het waarheidsgehalte. Vaak omdat 'het toch de moeite niet waard is in welke functie iemand zichzelf presenteert'. En eigenlijk is die reactie nog zorgwekkender, vooral omdat het vaak leidinggevenden zijn die zo redeneren. De valse secreetversie van mijn brein denkt dan dat zij zelf ook aan dat pimpen van positie doen of hebben gedaan. Het vereist een dief om een dief te herkennen. Toch?

Zulke vervormingstrucs zie je vrij veel. Vooral in politieke functies. Dat zijn niet per sé politici, maar al die mensen die zich behoedzaam denken te moeten opstellen om anderen, in eigenbelang, niet voor het hoofd te stoten. Doe je dat nét teveel, dan ben je een kruiperige slijmbal. Het is de grootste bedreiging voor het poldermodel: een gebrek aan eerlijkheid en rechte rug, maar een overschot aan politiek manoeuvreren.

Ik heb ooit een directeur gekend die dat deed: pas een standpunt innemen nadat hij had kunnen bepalen hoe het krachtenveld lag. Da's een goede manier van beslissen als je er níet van uitgaat dat een directeur leiding geeft en visie heeft. Het is de werkwijze van een vergadervoorzitter; een geheel andere functie. Je wordt wel speelbal van verschillende krachten, waardoor het verwijt zal komen dat je autoritair beslist en aan vriendjespolitiek doet. Voor een toeschouwer kies je immers pas achteraf positie, partij.

Wat veel gebeurt, is het creatief krom redeneren. Dát is wel iets des politici, geloof ik. Pas geleden zag ik een citaat van minister Schippers waarin werd gesteld dat de ontwikkelingen in de (ziekenhuis)zorg goed waren 'want de patiënttevredenheid was in Nederland erg hoog'. Wat me frappeerde, is het gelegde verband. Alsof patiënttevredenheid plots de maat der dingen is, maar vooral alsof er een causale, een verklarende relatie is tussen die twee. Het zijn woorden die je alertheid moeten opwekken: want, omdat, doordat. Hoezo: want, omdat of doordat?

Economisch herstel. Als ik het kort zou moeten duiden: we weten niet hoe dat precies gaat. Wat we weten, is dat als je aan een touwtje trekt dat uit de kluwen 'economie' steekt, dat er dan iets gebeurt. Net als touwtje trekken op de kermis. En toch wordt er geclaimd bij het leven.

Daar kan ik me figuurlijk aan ergeren.

Nederland heeft geen invloed op z'n eigen economisch herstel. Die zin ga je niet vaak zien of horen. Maar hij lijkt wel overal onder geschoven te zijn. De beroemde 'tekenen van herstel' zijn grotendeels gebaseerd op handelsnatiekracht: export, import en doorvoer. Dat zijn wel factoren waarin klanten bepalend zijn: 'het buitenland'. De ellende van handelen is dat je vrienden te vriend moet houden. Teveel opvallen, is niet per sé positief. Oubolliger geformuleerd: de kruideniersmentaliteit past dan goed, zuinig en onopvallend. Dát is ook exact wat VVD/PvdA nu doen. Zonder expliciete eigen visie reactief bewegen en vooral bezuinigen. Zonder expliciete visie is dat risicovol. Zonder visie moeten er geforceerde verbanden en effecten worden voorgespiegeld.

Zo een is het vreemde verband dat men meent te zien tussen economisch herstel en beurskoersen. Blijkbaar is speculatiewinst causaal gerelateerd aan óns inkomen. Alsof 'het vertrouwen van beleggers' ook maar iets zegt over 'vertrouwen in de economie'. Het zegt iets over hun vertrouwen in de winstgevendheid van dát bedrijf; ook als dat grootschalig reorganiseert en de daaruit voortvloeiende (uitkerings)lasten bij de samenleving parkeert, ook als het bedrijf doorstart en anderen met de lasten achterlaat. Dát zou op enigerlei wijze iets over 'de economie' zeggen?!

De ellende? Ze zijn er zelf in gaan geloven: de oppimpers, de politieke talers, de niet-leiders.

maandag 15 september 2014

Ik, het molecuul

Wat heb ik eigenlijk gedáán?

Gisteren ben ik vrijwillig en volkomen bij zinnen pion geweest. Pión! Iemand anders bepaalde mijn handelen. Niet nadenken, maar doen wat wordt gevraagd. Nee, geen oefening van militaire reservisten - ik ben zelfs helemaal nooit in dienst geweest.

Tweeëntwintig onbekenden van elkaar hebben zich laten gebruiken voor de ontwikkeling van een locatietheatervoorstelling die volgend jaar moet worden gespeeld. De kans is groot dat daarvoor veel meer spelers nodig zijn. Maar hoeveel? En hoe zet je ze neer? Hoe ziet het 'toneelbeeld' er uit 'in het echt'? Daarvoor waren wij, de pionnen, nodig. En dus draafden we door een bosschage om weer op tijd op onze opkomstplaatsen te komen, deden we oefeningen, stonden op grotere en kortere afstand van elkaar, liepen (bedacht) willekeurig door elkaar zoals moleculen dat doen.

http://www.youtube.com/watch?v=xuWkqdb6zro&feature=player_detailpage

Daar ben je dan een middag zoet mee. Met het uitproberen van twee scenes, op een landgoed aan de andere kant van het land en op een prachtige zondagmiddag. Als je het zo leest, bekruipt je de vraag wat iemand bezielt om dit te gaan doen.

Mijn antwoord is simpel: nieuwsgierigheid. Ik heb ervaring met theater, maar dan in de techniek en nadat de voorstelling helemaal is uitontwikkeld. Scheppend heb ik die ervaring niet. Aangezien dát iets is wat me al jaren fascineert, leek het me wel wat mee te werken. Het is dezelfde vraag als die ik (componerende) muzikanten wel 's stel: hoe maak je muziek? Hoe ontstaat een lied? Wat 'zie' je, een compleet geheel of groeit het gaandeweg? Precies dezelfde vragen kun je stellen aan schillders; en aan theatermakers, zeker zij die niet een bestaand verhaal volgen.

Ik heb het niet ontdekt. Ook gisteren niet. Maar wel andere dingen.

Eén van die dingen is dat het lastig is 'toeval en chaos' te imiteren. Ook mensen gedragen zich steeds minder chaotisch als de druk wordt opgevoerd. Lullig, maar op een bepaalde manier rijzen we niet boven het niveau van een hersenloos molecuul uit. Ga maar 's chaotisch door elkaar lopen. Gisteren hoorde daar ook een oefening bij in het chaotisch lopen. Frappant was dat hoe kleiner de oppervlakte hoe geordender de groep bewoog. Niet bepaald een gevolg van een natuurwet van aantrekking en afstoting, maar wel sociale conventies dat we elkaar niet te dicht willen naderen of raken.

Die oefeningen zijn, eerlijk gezegd, ook een reden geweest om mee te doen. Of ik ooit toneel ga spelen, weet ik zo zeker nog niet (alhoewel deze voorstelling geen tekst heeft en de spelers vermomd/gekostumeerd zijn). Maar iets anders heb ik wel bevestigd gezien: theatermaken laat je even uit de dagelijkse sleur stappen, uit je rituelen, uit je identiteit. Dat opent tal van perspectieven waarmee ik, samen met enkele anderen in Leiden, ongetwijfeld iets ga doen (even cryptisch, want we willen niet álles weggeven). Elkaar lichtjes aanraken, elkaar volgen... je overwint een drempeltje.

Dat wordt geen sinecure. Om te komen waar we willen, zal het nodig zijn om beleidsmakers te overtuigen. Maar óók theatermensen. Waar de een waarschijnlijk last zal hebben zich voor te stellen wat we voorstaan, zal de ander zich verzetten tegen devaluatie van hun professie en vakmanschap. Beide hebben gelijk.... áls de balans te ver doorslaat. De uitdaging zal zijn de balans te handhaven en daardoor nieuwe kansen te creëren. Ik ga in elk geval een theatermaker uitdagen zélf uit z'n comfort zone te stappen.

In oktober komt er een weekeinde waarin weer wordt geprobeerd. Als het even kan, doe ik mee. Het is een weekeinde en dus eigen tijd. Blijft wel de drempel dat de reis naar de andere kant van Nederland, en weer terug, begrotelijk is. Maar daarvoor hebben we al decennia het carpoolen. Hopelijk kom ik weer een millimetertje dichterbij het antwoord op de vraag hoe je creëert.

vrijdag 12 september 2014

Het omgedraaid Leids bushokje

Bij innovatie denken veel mensen meteen aan Grote Uitvindingen. De telefoon, elektriciteit, atoombommen, de ontdekking van het wiel, het pokkenvaccin, ze komen meestal wel voorbij. Of de Industriële Revolutie en het Internet. Meestal zijn het grootse dingen en meestal zijn het uitvindingen.

Innovatie hoeft niet per sé nieuw te zijn. Innovatie moet wel nieuw zijn in zijn gevolgen of mogelijkheden. Apple is een beruchte. Dat bedrijf innoveert door slim te combineren wat al beschikbaar is. Voor de paperclip is nooit een nieuw materiaal ontwikkeld noch een nieuwe techniek ontwikkeld; wel een heel slimme buiging.

Innovaties kunnen in heel kleine veranderingen zitten. Maar wel veranderingen die - relatief grotere - effecten hebben. Het innovatieve aan Apple zijn niet de apparaten op zich, maar wel de herpositionering van de computer ín het huishouden - de iMac was toonbaar in de woonkamer - of de mobiliteit - na de iPhone is er niemand die nog vreemd opkijkt van een computer in je broekzak. Die kleine aanpassingen maken het ook zo lastig innovatie te onderscheiden van marketing; de mensen die menen dat wij altijd 'iets nieuws' willen. Daardoor staren jij en ik naar reclames over slimme, zelfnadenkende tandpasta's, diamantstof als huidschuurmiddel in de crème of koffie die ook ons haar oppept.

Lachwekkende onzin.

Toch moet je oppassen de kleintjes niet meteen allemaal af te doen als onzin. Misschien zijn ze niet allemaal spectaculair; ze kunnen best handig zijn.

Vandaag moest ik wachten op het doen van een oogmeting. Omdat het erg mooi najaarsweer was, ben ik voor de winkel in het zonnetje gaan staan. De winkel ligt aan een straat die weer eens wordt her-ingericht in een (wanhopige) poging 'm aantrekkelijk te maken: andere lantaarnpalen, ietsiepietsie aangepaste stoep, haast onzichtbare 'historische elementen' die worden terug gebracht. Zo'n straat gaat dan helemaal op de schop.

Ik blijf van mening dat er teveel energie in wordt gestoken, maar op (minstens?!) één punt zag ik vandaag wel iets innovatiefs: de bushokjes. Die zijn 'omgekeerd' en naar de winkels gericht. In eerste instantie, denk je, 'ze staan verkeerd om'. Dat is niet zo.

In de oude situatie stonden ze conservatief met hun rug naar de winkels, beschutting biedend aan de wachtende reiziger. Als je weet dat daardoor áchter de bushokjes een loopruimte overbleef van zo'n anderhalve meter, dan zie je de flessenhalzen al ontstaan. Winkels áchter de bushokjes hadden de slechtste plek die je je zo ongeveer kan bedenken.

Nu zijn ze dus omgedraaid, de bushokjes. Maar dat niet alleen; ze zijn ook open. De ontwerper beledigend: het is een dak met twee zijkanten.* Want informatie en reclame moeten we natuurlijk nog steeds kwijt. Nog steeds is het geen oplossing voor 'een bushok op een smalle stoep', maar het zou wel tot effect kunnen hebben dat de stoep breder óógt. En dat je als wachtende niet suffig naar het wegdek staart tot de bus komt.

Het bushokje omdraaien. Kan het kleiner, anders dan het bushokje weghalen, de stoep verbreden of de halte verplaatsen? Maar ik vind deze oplossing veel uitdagender, vooral omdat-i convénties ter discussie stelt. Waarom zou een bushokje moeten zijn zoals-i altijd was?

Mijn enige wens zou nog zijn een soort van rolluik waarmee bij regen en sneeuw tijdelijk! tóch nog meer bescherming wordt geboden.

* Een paar dagen later heb ik de vormgeving nog eens beter bekeken. De strekking van de blogpost verandert niet, maar het bushokje is best wel anders dan "een dak met twee zijkanten". Het is een veel ijler geheel, veel opener en transparanter, waarbij een halve 'achterwand' het enige gesloten platte vlak is en het dak verder wordt ondersteund door dunne balken.

donderdag 11 september 2014

Vergetelheid

Jij, lezer, en ik zijn gedoemd in vergetelheid te verdwijnen. Waarschijnlijk is dat de meest verstandige houding en verwachting. Statistisch gezien gaat maar een fragmentje van de wereldbevolking postvatten in het collectief geheugen van de geschiedenis. De massa verdwijnt; alsof ze er nooit waren, nooit leefden.

Ergens in je schoolcarrière heb je vast zoals alle pubers het idee gekoesterd dat je iets groots, meeslepends en wereldschokkends gaat doen in je leven. Dat jouw naam wordt gebeiteld in de geschiedenis. Da's een leuk voornemen en een onwerkelijke ambitie. Dat van sommige Historische Figuren is vastgesteld dat zij "al vanaf hun jongste jeugd wísten dat zij dit zouden gaan doen", hoort toch echt in de categorie drogredeneringen om te bewijzen dat die ambitie wél werkt. Talloze jongeren willen beroemd worden; enkelen lukt dat. Terugkijkend - ex post - lijkt een carrière een lijn te volgen, maar vooraf - ex ante - is die niet te voorspellen. En alleen dat ex ante maakt de redenering interessant.

Het zou heel veel rust brengen als we ons neerleggen bij de idee dat we gewoon leden van het klootjesvolk zijn, heel gemiddeld. Daar is niets op tegen. Dat is geen veroordeling. Het is realiteit.

Eerder heb ik al eens geschreven over de veranderende verwachtingen die het Internet met zich meebracht. We kunnen zelf produceren en publiceren. Als je dan zelf denkt dat jij die Grote Belofte bent, dan zie je de bui al hangen. Schrijf een blog, een boek of maak een muziekvideo op YouTube, en de wereld zal je ontdekken. Pijnlijk. Zo gaat dat niet. Ook tegenwoordig blijft 99,9% onbekend. Frustrerend als je zelf hoopte op eeuwige of anders minstens wereldroem.

Van wat wij nu doen en produceren, zou een snippertje overblijven voor de mens van de toekomst. Dat is althans de situatie zoals die bestond. Er was geen medium dat oneindig bestond en zorgdroeg voor een geheugeneffect. De tijd vrat alles op: papier, celluloïd, magnetische banden, ... In de loop van de tijd verdween het. In mijn huis bijvoorbeeld zijn de zilvervisjes al begonnen aan het verorberen van papier. Ik en mijn geschiedenis gaan vervagen.

In dit licht bezien is het erg vreemd wat nu gebeurt met Google.

Dat vervagen is een goed ding. De oproepen om in deze tijd van 'oneindigheid' vooral na te denken over eindigheid en het recht om vergeten te worden, zijn meer dan terecht. Wat ís het gevolg van niets meer vergeten? Wat is het voordeel van vergeten en opnieuw ontdekken?

Dat is een principieel andere insteek dan waar Google mee wordt geconfronteerd. Dat wordt geconfronteerd met iets heel anders: individuele verzoeken om bepaalde informatie en -vragen uit z'n databestanden te verwijderen. Dat is net zoiets als de prachtige voorbeelden uit Oost Europa van gemanipuleerde foto's waaruit topsporters en regeringsleiders verdwenen. Geretoucheerd; tegenwoordig gePhotoshopt. Dat is de weergave van de werkelijkheid manipuleren, oppoetsen, mooier maken.

Ik ben daar mordicus tegen. Wat gebeurde, gebeurde.

Interessanter is die andere vraag. Zijn we in staat het gedrag van de zilvervisjes te imiteren? Zonder naar de inhoud te kijken verdwijnt de inhoud doordat de drager verdwijnt. Met Internet gebeurt dat niet. Er verdwijnt - op den duur - niets (of althans heel veel niet). Het gaat helemaal niet over Google. Het gaat over het willekeurig en onomkeerbaar laten verdwijnen van informatie.

Inderdaad. Dat maakt een heleboel moeilijker. Maar het maakt ook dat wij, mensen, ons weer realiseren hoe klein en tijdelijk we zijn, dat we niet állemaal in geschiedenisboeken zullen passen en dat het goed is dat we feiten en ontwikkelingen (kunnen) vergeten. Blijkbaar waren die niet de moeite waard om herinnerd te blijven.

NB
Vijftien minuten nadat deze blogpost is gepubliceerd, wijst Nine Connections op een artikel over zichzelf vernietigende berichten à la Snapchat. Het is Facebook dat dat doet.

woensdag 10 september 2014

Het stadsjongetje en de hondenmeneer

Een typisch stadsjongetje was het, vind ik. Z'n ouders leken dat ook te vinden; haar dat halflang, donkerblond en met gekrulde lokken wordt gedragen. Een stijl die je zomaar ook in Wassenaar aantreft als statement voor vrije geesten. Dit jochie had iets van Pietje Bell; alsof-i net ijs had gegeten en met de kring gesmolten chocolade-ijs om z'n mond was weg gegaan. Geen tijd om schoon te maken.

Hij zal iets van elf jaar zijn: een jochie op een fiets die nog nét een slag te groot is. "Op de groei gekocht". Zo eentje waar je wel goed op kunt fietsen, maar waar je met moeite opstapt. Je kunt er wel al net zo hard mee als op een 'echte fiets'. Het meest lijkt het op zo'n servet-tafellaken-situatie: het een niet meer, het andere nog niet.

Hij moest de straat oversteken, vlak nadat de spoorwegovergang open was gegaan. Dan heb je even meer verkeer door die straat. De verkeersgolf was al voorbij. En dan zie je plots een jochie van een jaar of elf oversteken. Zo'n beeld dat je tientallen keren kunt zien.

Het was niet het jochies uiterlijk of z'n fiets die me frappeerden, maar z'n alertheid. Een echt stadskind dat weet wat een stad ís. Het is een soort toegevoegde laag. Een laag die je eigenlijk pas herkent als je een vergelijkbaar kind uit 'een dorp' ernaast zet. Je kunt het streetwise noemen, maar persoonljk vind ik dat teveel het schoffieskarakter benadrukken. Het is veel meer een kind dat qua ervaring verder is dan de kinderwereld, meer op de hoogte van de echte wereld en z'n gevaren. Dat wil niet zeggen dat die kinderwereld er niet meer is.

Het deed me denken aan m'n eigen verhuizing uit de stad naar een dorp. De afkeurende opmerkingen over taalgebruik: meer dan vijftig jaar later weet je nog steeds dat die zijn gemaakt. Maar ook mijn eigen beeld van het dorp: waar ze ietwat simpel leken te zijn.

In de honderd meter dat-i voor me fietste, flitste dat door me heen. Bij iedere beweging die hij met z'n grote fiets maakte, keek-i goed om zich heen. In tegenstelling tot heel wat volwassenen passeerde hij geen andere fietsers zonder eerst om te kijken. Aan de manier waarop-i dat deed, zag je dat-i goed wist wat (verkeers)gevaar is.

Net op het moment dat ik dacht "die red het wel in de wereld" reed-i rechtdoor waar de weg rechtsaf ging. Zonder z'n hand uit te steken. Op één van de gevaarlijkste plekken die Leiden kent. Er was geen auto te zien, da's waar.

Elders in de stad heb je meer van die plekken, waarbij doorgaand verkeer feitelijk een bocht maakt maar wel voorrang heeft. Als je daar rechtdoor wilt, is het best link. Je slaat af en staat 'tegen de weghelft opgesteld'. Het voelt alsof je een stilstaand doelwit bent.

's Middags dacht ik dat iemand dat doelwit letterlijk opvatten. Op de weghelft van het tegemoetkomend verkeer en een meter of twee ná de bocht stond een man. "Die is gek", denk je dan, "want een automobilist zal je nét te laat zien.". Daar ga je toch niet staan?

Het was nog gekker. De reden dat de man daar stilstond, stond naast hem. Een hond, zo groot als een veel te dikke big, die nodig moest en had besloten dat dáár te doen. En dan heb je weer zo'n beeld: een dikke bulldogteef die gehurkt haar plasje doet midden op de rijbaan en een baas aan het lijntje die er met z'n grijze haar en grijze snor schaapachtig bij staat te grimassen. Een volslagen zot beeld.

De man ademde met z'n grimas ook iets uit van 'ik kan er ook niets aan doen'. De tien kilo vlees bepaalde blijkbaar wat er gebeurde. Op een weg die, als honderd meter verderop het verkeerslicht groen zou geven, vol zou lopen met auto's.

Het jochie. De man. De stad.

dinsdag 9 september 2014

Handicap is een kwestie van erkennen

Vandaag was ik op zoek naar een nieuwe bril. Omdat de huidige me steeds minder een goed zicht gaf en omdat de twee pootjes de afgelopen drie, vier maanden braken. Die heb ik met superlijm weer vastgezet. Maar dat zicht lijm je niet. Temeer omdat m'n ogen beter zijn geworden de afgelopen drieëneenhalf jaar. Da's minder, want beter betekent dat de huidige bril te sterk is geworden. Een typisch geval van een bijziende oudere; zelfs vooruitgang is nadelig. De conclusie bleek dat links rechts dwars zat door ongeveer één dioptrie er op vooruit te zijn gegaan. "U kunt beter met de leesbril gaan lopen, want die is zwakker".

Dan krijg je meteen het gelazer van de kosten en vooral van het montuur (de superlijm, niet vergeten). Ik moet een nieuwe uitzoeken. Daar komt veel bij kijken: je gewenste imago, je bestaande imago, de mening van je naasten, en die van de opticien, de keuze uit monturen waarin je (kunststof)glazen kunnen worden gezet, en de kosten. Ik geloof dat we nu rond de €800-€900 zitten, hetgeen wel €200 minder is dan de vorige.

Dit?
foto 1

Maar wat me enorm dwarszit, al jaren, is dat ik niet serieus word genomen. Sterker, de verzekeraars proberen me naar grote optiekketens te manoeuvreren. Ketens die níet de glazen aanmeten en leveren die we zoeken. Ketens die brillen zien als producten en niet als hulpmiddelen. Onzin? Een bril meet je aan door veren, neuspads en poten af te stellen; niet door 'm te overhandigen met 'Veel plezier ermee'. Oogmeting? Alleen als u hier koopt. En dan nog doen we het onzuiver. Oogboldruk meten? O ja, dat kan hier ook. Mijn ogen zijn me zoveel waard dat ik wil kiezen wie ermee bezig is, zoals ik m'n huisarts ook koos.

Of dit?
foto 3

Ik, wij brildragers, zijn feitelijk gehandicapt. Maar we krijgen niet de oplossing daarvoor vergoed.

Mijn verzekeraar vergoedt iedere drie jaar iets van €100-€150. Die periode kan ongeveer kloppen, want mijn vorige bril is ongeveer zo oud. Maar dat bedrag betekent dat ik een half glas kan kopen in de goedkoopste uitvoering. Glazen zoals ik die nodig heb, kosten rond de €340, per stuk. Dat zijn gewoon goede glazen die goed zicht geven. En om goed zicht gaat het toch? Goedkoper kan, hoor. Glas in plaats van kunststof: kwetsbaarder en vooral zwaarder. Of met minder vloeiende overgangen - multifocaal, hè - of beperktere zichtgebieden. Allemaal verminderingen van het zicht en comfort. Alsof je rolstoelen met ovalen wielen net zo goed bruikbaar vindt als met ronde.

Het is eigenlijk vreemd. Met m'n -7's en cylinderaanpassingen zie ik zo goed als niets zonder bril. In elk geval niet veel meer dan silhouetten, maar details als kleding op tien meter afstand toch echt niet. En het kan allemaal erger. Het eind van dat liedje is dat brildragers met dergelijke glassterkten - en hoger - zich zonder bril niet kunnen redden in het maatschappelijk verkeer. Volgens mij ben je dan gehandicapt!

"Maar dan zouden ik weet niet hoeveel mensen gehandicapt zijn en recht moeten hebben op vergoeding?!" Precies! En het geeft aan hoe Het Systeem werkt: we definiëren iets weg. Niet de vraag of het je sociaal hindert, maar de vraag of we het willen bekostigen is leidend. Feitelijk heel raar.

Overigens is dit inderdaad een pleidooi om dat te veranderen. Maar dan wel zo dat de klant de keuze heeft. De vergoeding zou qua glazen optimaal moeten zijn, want dát is het hulpmiddel. Het montuur hoeft niet vergoed: daarin zijn teveel smaken en soorten. Maar als richtglas zou moeten dienen het glas dat maximaal zicht herstelt en dat comfortabel is. Laat me zelf kiezen bij wie ik dat bedrag besteed.

Zie ik dat gebeuren? Nee. Want de bril wordt na al die jaren helemaal niet meer gezien als een hulpmiddel. Totdat je zelf slecht gaat zien.

maandag 8 september 2014

Een levende stad

Blogde ik gisteren over sociale-archeologie; vandaag zat ik weer te grasduinen in de foto's die ik in steden maak. Veruit de meeste daarvan zijn echt herinneringskiekjes. Van die foto's die je, soms heel impulsief, maakt als je iets ziet en je weet dat je dat gaat vergeten áls je niet....... Dat soort foto's.

Sommige zijn met knippen en andere bewerkingen nog een beetje acceptabel te maken. Ik ben er niet gefocust en vakman genoeg voor om direct bruikbare beelden te maken. Als je er een aantal maakt, zijn daartussen echter altijd wel leuke te vinden.

Het zijn die beelden die mij boeien. Groots, verborgen, petieterig klein: alles kan. En soms is het maar even echt mooi, of in het echt nog véél mooier. Deze bijvoorbeeld knalde eruit doordat de zakkende zon vooral het stuk beschilderde muur bescheen:
foto

Eén van de mooiste schilderingen vond ik deze. De boom hoort er gewoon bij:
Photo 26-08-14 18 04 28

En voor deze ben ik met m'n ontstoken voet zelfs terug gelopen omdat ik na tweehonderd meter ineens bedacht: "Maar dat was een collage, op die buitenmuur achter de steiger":

Photo 26-08-14 19 36 28

Ik weet 't. Het zijn geen prijswinnende foto's. Dat hoeft ook niet. Het zijn privé kiekjes. Voor deze keer gebruikt om jou te laten zien dat de stad leeft, als je 'm de kans geeft.

zondag 7 september 2014

sociaal-archeologisch onderzoek

Dit is een foto van Onraad en Dood.

Photo 07-09-14 11 24 02

Die onschuldig ogende vlaggetjes markeren Onraad en Dood. Zeker in de kustprovincies zie je vaak vrolijk wapperend staan, vooral de oranje. Ze horen bij de verzameling Geheimzinnige Tekens In Het Landschap (GT). Toevallig ken ik deze. Maar het heeft me tijd gekost voordat ik eindelijk eens een keer uitzocht wat die houten paaltjes met oranje kopjes die in bouwkavels staan precies zijn, of de plastic strookjes die uit net gestorte zandlagen steken. Voor degenen die nu gaan zoeken: kadasterpaaltjes zijn het niet, omdat ze niet permanent genoeg zijn. Die GT's hebben me ondermeer geholpen sommige treinreizen te verzachten. Lekker naar buiten kijken en daarna eens een hele poos nadenken over een paaltje, vlaggetje of woord.

De mooiste, vind ik, zijn die welke je herinneren. Aan een overstroming - 'het water kwam in 1801 tot híer' - of een vergane tijd - 'deze contouren markeren een gebouw dat hier ooit stond en waarvan de resten meters onder je liggen'. En als ik eerlijk ben, vooral die eerste categorie. Die vind je ook in huizen: de groeistreepjes van kinderen.

De vlaggetjes langs de slootkant passen daar niet goed in (alhoewel honderd meter verderop al jaren een bosje bloemen aan de boom herinnert aan een fataal ongeluk). Toch laten ook zij iets zien van een parallelle wereld op diezelfde plek. Daar waar ik op een zondag niets anders zag dan een wegberm en slootkant met een reeks vlaggetjes zal een van van de komende dagen een man met lieslaarzen opduiken voor wie die vlaggetjes een signaalbetekenis hebben. De oranje zijn het teken dat daar een muskusrattenval staat. De gele markeren mollenvallen. Voor die twee betekenen die vlaggetjes een verdrinkings- of beklemmingsdood.

Wat ik toch wel verontrustend vond aan de vlaggetjes, is dat het er heel veel op een kort stukje zijn. Meestal staan er drie tot vijf oranje vlaggetjes. De rattenvanger lijkt overlopen te worden.

Tekens zijn overal om je heen. Aantrekkingskracht gaat uit van de onbekende, de jargontekens. De meeste kan ik niet plaatsen, snap ik niet. Neem alleen alle graffiti maar: wie maakte dat? (het blind taggen vind ik niet interessant. Dat is meer een symbool van 'Kijk mij nâh. IK was hier'). De markeringspaaltjes - wat markeren ze?. De plastic strookjes in een zandbed - die voor snellere drainage zorgdragen. En een beetje creatieve geest ziet er veel meer. Werkelijk.

In Leiden fotografeerde ik ooit een aanplakbord waar de aanplakbiljetten, zwaar doorweekt geweest, vanaf werden gepeld door de wind. Maar de tot nu mooiste zag ik in Berlijn. Deze:

Photo 26-08-14 17 52 15

Ik vind het nog steeds één van de mooiste beelden die ik zag van 'sociale omgeving'. Zo'n lantaarnpaal die jarenlang beplakt is geweest en nu een soort van papierboom is geworden. Hoe oud zou-i zijn? Ik heb het toen, tweetend, sociaal-archeologisch onderzoek genoemd. Je pelt de geschiedenis af. Je leest de jaarringen van deze papierboom. De bands, de ontwikkeling in de muziek, de voorkeuren van de stad. Het voordeel van het ongeordende, denk ik dan. Veel interessanter dan het geordende, waar herinneringen letterlijk en figuurlijk worden weggeveegd.

zaterdag 6 september 2014

de les van de meerkoet

Eigenlijk wil ik je er vandaag op wijzen dat het best de moeite waard is eens op andere tijdstippen dan je normaal bent door je stad of dorp te wandelen of fietsen. Dat is een dooddoener, zul je zeggen. Dat weten we allemaal al lang. Mooi, maar waarom dóen zo weinig dat dan?

Het levert echt iets op. Het zijn geen urenlange en torenhoge 'experiences', maar het zijn wel mooie momenten. Gratis, voor niets, rustgevend, tot nadenken stemmend.

Ze zijn alleen zo lastig te verwoorden.

Zo fiets ik vaak langs het water van één van die Leidse grachten die er ieder seizoen, iedere dag bijna, anders uit zien. Vooral windstil weer maakt hem mooi. Met in de herfst een laag afgevallen lichtgele bladeren die als scheepjes ronddobberen. Of een spiegelglad wateropppervlak dat als kwikzilver oogt. Het zijn beelden die je raken en laten denken, mijmeren, associëren.

Vanochtend overkwam het me weer. Een aanloopje met de fiets, een bijna haakse bocht naar links en direct de klim het steile bruggetje op. Boven is dan de snelheid bijna weg. Vanochtend was er het zicht op een rimpelloos wateroppervlak op de driesprong van drie grachten. Uit één van de grachtjes waren blijkbaar de eerste herftsbladeren al aangedreven. Maar verder was het water stil en onberoerd naakt.

Alhoewel.

In het centrum van de driehoek zwom een watervogel. Een meerkoet, denk ik. Zachtjes piepend, kleine cirkels zwemmend. Het gepiep was afkomstig van een jong op haar rug. Na een paar seconden bleek het er niet één te zijn. In het water dobberden er nog twee of drie. Ook piepend. Waarschijnlijk wilden die ook 'aan boord bij mamma'.

Het is het totale beeld dat je even heel langzaam laat voortgaan over zo'n brug. Even kijkend naar dat plaatje. Je moet denken in seconden. Maar ze zijn er.

Ik ben eigenlijk altijd te laat om juist die momenten vast te leggen. Gelukkig heb ik een jaar geleden een interview met een vakfotograaf gelezen die over deze momenten zei dat die haast nooit worden vastgelegd: omdat ze zo kort zijn en zo onverwacht komen. Het zijn privé-ervaringen.

Op het moment dat de fiets de afdaling weer begon, besloot ma dat er voor géén van de kinderen plek was op haar rug en lagen ze allemaal in de gracht. Een Leidse grachtendriesprong op een nevelige zaterdagochtend met spiegelglad water. Niks bijzonders.

vrijdag 5 september 2014

hyperlokale wereldwijdsheid

Het is in elk geval een van de lélijkste woorden naar mijn smaak: hyperlokaal. Maar dat zegt niets over de inhoud. Die is namelijk wél interessant omdat ze vraag oproept tot waar nieuws nieuws is.

Ik kan me herinneren die vraag wel eens te hebben gesteld in een gesprek. Dat ging ongetwijfeld over het karakter, de identiteit van nieuws. In een hyperlokale betekenis is dat ook een relevant en verleidelijk onderwerp. Is alles wat jij niet weet aan gebeurtenissen, nieuws? Grosso modo wel, denk ik. Dat de buurman zichzelf een blauwe duim mept met het spijkeren, is nieuws.

De vraag is of je het wílt weten.

Die vraag is essentieel in de gedachte over hyperlokaltiteit.

Voor mij is het een kwestie van logica te menen dat iedere gebeurtenis nieuws is is, voor wie daarin is geïnteresseerd. Waarom zou een polemisch-felle discussie tussen twee politici nieuws zijn en een straatfittie niet? Omdat de reikwijdte groter is? Het belang? De gevolgen? Da's vreemd, want dat zijn geen karakteristieken van de gebeurtenis. Sterker, je kúnt je afvragen of ze niet een gevolg zijn van het tot nieuws máken.

De 'fout' die is gemaakt met hyperlokaliteit is dat werd gedacht dat hyperlokaal nieuws ook hyperlokaal interessant is. Ik zou willen weten wat er in mijn stad, mijn wijk, mijn buurt en mijn straat gebeurt. Dat klopt. Maar daarmee is de cirkel niet automatisch gesloten met de conclusie: 'Aha! Dan wil je dus ook (een website met) dat hyperlokale nieuws!'. Dat lijkt logisch, maar veronachtzaamt wat: de karakteristieken van het nieuws bepalen de interesse ervoor, de plaats niet of veel minder.

Nog steeds ben ik er van overtuigd dat (hyper)lokaal nieuws interessant is. Maar niet per sé voor de omgeving. Of beter: alléén voor de omgeving. 112nieuws trekt veel aandacht... omdat het ongelukken zijn?! Al die rubrieken Opmerkelijk zijn populair... omdat het wereldnieuws is?! Nee, omdat het nieuws is en zich helemaal niet laat beperken tot een regio, een stad, een wijk, een buurt of een plaats. Overal op de wereld zijn er wel mensen in geïnteresseerd: de hyperlokale wereldwijdsheid.

Nieuws is een complex geheel. Feitelijk zou je kunnen stellen dat het het bevredigen is van onze nieuwsgierigheid. Je wilt je omgeving kennen, maar die is steeds groter geworden. Onze primaire zintuigen zijn daarvoor al lang niet meer toereikend. Maar de behoefte blijft. We willen weten, kennen, begrijpen. Leeshonger werd het genoemd: die onstuitbare drang om te lezen, tot en met de folders tijdens de toiletgang en de lectuur bij kapper of tandarts. Ook jij, lezer, doet dat en ik durf te wedden dat er ook heel veel meer mensen eerst geïnteresseerd zijn in het 'lichte' nieuws en dan pas in het 'zware'. Terwijl de kranten en media bijna allemaal dat de zware kost voorop stellen, want dat valt te duiden.

Maar het lichte nieuws dat veel directer raakt aan het dagelijks leven van mensen - zoals jij en ik, en dus zoals van een Amerikaan en van een Chileen - heeft die kanalen minder. Hyperlokaal heeft wel iets van Weekend, Story en Privé maar dan niet zó invasief en in het leven van onszelf. Toch zal niet alles even interessant blijken te zijn. Die blauwe duim van de buurman zal een veel kleiner publiek interesseren dan een buurtruzie over parkeerplaatsen (een inmiddels wereldwijd probleem?).

Dat maakt het allemaal nog ingewikkelder, want hoe bereik je die mensen? Of: hoe weten zij jou en je nieuws te vinden? Wellicht was een wereldwijd hyperlokaal platform nodig waarmee je al die hyperlokale activiteit ontsluit? Een plek via welke je kunt verzuipen in de burenruzies, inbraken, huwelijken, openingen en valse honden? Een plek die je, op die manier, ín het leven van alledag laat neuzen. Of een redactie die daaruit een selectie maakt van hyperlokaal nieuws, want waarom moet dat van om de hoek zijn?

donderdag 4 september 2014

De straatlever

De stadsbiotoop: nog steeds voor mij een van de interessantste die ik ken; een mengelmoes van verschillende soorten processen en actoren. Het is niet alleen de biologische invulling van het woord. Die waarin allerlei soorten planten en dieren figureren. Het is ook de stad zelf, zo lijkt het. Ik heb het ooit beschreven aan de hand van het 'opeten' van een fiets door 'de stad'.

Zo'n biotoop kent verschillende ecosystemen, interdependente relaties. Dat is niets anders dan onderlinge afhankelijkheid. Zonder het één kan het ander niet bestaan. Binnen een ecosystemen hebben partijen elkaar nodig.

Straatlevers zijn een belangrijk element in een ecosysteem, zoals ook de regenworm en de bacterie dat zijn. We kijken té vaak over die kleine viezerikken heen. Want veel mensen gruwen van de onzichtbare beestjes en levensvormen die afval verwerken. Dat lot is straatlevers - dak- en thuislozen, sjofele armen, bedelaars - ook beschoren. Liever niet.

Hét probleem is dat het mensen zijn, mensen in mensonwaardige omstandigheden. Het zou niet mogelijk moeten zijn onvrijwillig straatlever te zijn, te moeten leven van de straat en soms ook óp de straat. Dat voorop gesteld.

In Nederland hebben we ze bijna onzichtbaar gemaakt door ze te 'fatsoeneren'. Fatsoen in de betekenis van 'in ieder geval íets doen voor de kost'. En dus zijn er straatkranten en spelen straatmuzikanten hun deuntjes. Je hand ophouden, is onvoldoende. Een 'tegen- of contraprestatie' wordt verwacht. Niet alleen door de overheid, ook door winkelend publiek. Geven geeft je blijkbaar het recht te eisen, te verwachten.

Je aan die 'goedertierenheid' onttrekken, is niet zo eenvoudig.

Gisteren blogde ik over in de openbare ruimte bierdrinkende Berlijners. In het NOSfilmpje wordt gesuggereerd dat dat gebeurt om de straatlevers te ondersteunen. Die verzamelen lege flesjes en innen het statiegeld; dubbeltje voor dubbeltje, kwartje voor kwartje. Ik geloof er niets van. De meeste Berlijners die wij zagen met bier, liepen met zowel volle als lege flesjes. Die lege gingen, zo te zien, netjes mee naar huis om ingewisseld te worden.

Nee, het ecosysteem is een ander: dat van de toerist. De bierdinkende Berlijner trekt de aandacht. Maar wie even langer rondkijkt, ontdekt ook de straatlever. Helemaal niet per sé armoedig gekleed of makkelijk herkenbaar. Sjofel soms wel. Maar verder slecht herkenbaar in de massa. Op twee aspecten na: kapotte schoenen en hun aandacht voor prullenbakken. Die kapotte schoenen zijn wellicht niet eens karakteristiek voor hen, maar voor de staat waarin (oostelijk) Berlijn verkeert. Nette armoede noemden wij dat, of stille of verborgen armoede. Nederland kent het ook.

Wat opvallender is, is het gedrag: heel doelgericht van vuilnisbak naar vuilnisbak. In de buurt van de Gedächtnis Kirche viel dat nog het meest op, doordat een straatlever dwars door de koopstroom heen doelgericht op vuilnisbakken af ging om daar een blik in te werpen. In het oostelijk deel van de stad was het moeilijker te zien. Maar na een rustmoment op een terras had je snel in de gaten welke straatlevers welke vuilnisbakken in de gaten hielden en volgens welke route. Systematisch, dus.

Het is het ecosysteem van De Toerist. De straatlevers bleken niet op zoek te zijn naar afval van hun stadgenoten, maar van vooral toeristen. Uiteraard, dat kunnen ook bierflesjes zijn, maar vooral plastic flessen waarin frisdrank of water had gezeten. De straatlevers vervulden op die manier een rol die met enige fantasie wel iets weg heeft van die van zwammen op (dood) hout. Ze ruimen op, halen de laatste snippers waarde nog tevoorschijn, zijn één van de laatste stappen in dit ecosysteem en een van de lagen in het stadsbiotoop.

Het is bizar om te zien en te realiseren dat die afhankelijkheid bestaat. Droogt de toeristenstroom op, dan verandert de biotoop én de ecosystemen. Dan kijk je als toerist toch anders. Ik althans, wel.

woensdag 3 september 2014

Berlijns bier

Eigenlijk is het een vreemd fenomeen: drank in de openbare ruimte. Hypocriet is de omgang ermee.

Het is wéér Berlijn dat het onderwerp aandroeg (en nog een ander dat waarschijnlijk morgen wel oppopt). Wie zich door die stad beweegt, ziet, zo lijkt het, overal mensen met bier op straat. In eerste instantie denk je: alcoholisten. Tot je je realiseert dat de stad dan wel érg veel alcoholisten herbergt. Iets wat ik overigens niet uitsluit als verklaring voor al die bierflesjes.

Nu is Berlijn zo groot dat het niet zo is dat 'Berlijners drinken bier op straat' voor iedereen noch voor ieder stadsdeel op gaat. In het westelijk deel zagen we het beduidend minder dan in het oostelijk deel. Daar zullen de toeristen debet aan zijn, want die lijken de stad te overspoelen - zoals iedere toeristische bestemming weet - en brengen hun eigen waarden en normen mee. Op straat drinken hoort daar minder bij, dan voor de oostelijk Berlijners?!

Ik heb geen idee waar de verklaring voor dat straatdrinken te zoeken. Gezien mijn opleiding zoek ik het al snel in menselijk gedrag, sociale status, groepsdruk. En, eerlijk gezegd, heb ik de indruk dat dat ook werkbare verklaringen zijn.

Berlijn hééft veel alcoholisten. Dat zou weleens waar kunnen zijn. Wij hebben veel rondgehangen in de straten rondom de Schlesisches Tor (goedkope restaurants, straatleven, (voedsel)kiosken, mijn idee van stadsbezoek: ik beken). Als je dan op een terras wat voor je uit staart over de de straat, valt je op hoeveel mensen er met één - of vaker meerdere - halve liters bier over straat gaan. Een weinig betrouwbare gok: één op de vijf, zes?! Flesjes frisdrank of water zie je hoegenaamd niet, wel flessen sterke drank.

Al snel valt het je niet echt meer op, zo gaat het op in het straatbeeld.

Het gegeven dat er voornamelijk bier, alcohol, wordt gedronken, deed me toch denken aan vormen van verslaving. Alsof je de reis van A naar B niet kunt maken zónder voldoende bier. Zo, althans, kwam het op een gegeven moment over: dit was geen geníeten van een biertje meer. Vanaf dat moment kijk je vragend naar dat gedrag.

Deze blogpost, met deze inhoud, had ik al willen schrijven, toen ik in twittergesprek raakte met Alper Cugun (@alper) en Vincent Kompier (@vinberlin), over 'fietsen in Berlijn' (de vorige blogpost). Dat gesprek raakte ook aan het fenomeen straatdrinken. Blijkbaar is de verklaring ervoor lastig; het ís gewoon zo. Via Vincent kwam dit NOS-item uit 2010 tevoorschijn:

http://nos.nl/video/176670-zomercolumn-bier-drinken-in-berlijn.html

Nette drinkers. Niet de mensen met meerdere flesjes bij zich, uit jas- en broekzakken stekend. Deels, zo leek het, was het ook een houding. Jonge mensen in Kreuzberg die het flesje gebruikten als symbool voor onafhankelijkheid?! als teken van echte Berlijner zijn?! als teken van 'minachting' voor de toerist?!. Mij deed het denken aan het patserloopje.

De waarschijnlijkste verklaring is sociale status, ben ik bang. Of beter: sociaal-economische. Het uiterlijk van weinig geld.

Dat is het hypocritische aan alcoholgebruik in de openbare ruimte. De verslavende en verdovende werking van alcohol zijn algemeen bekend. De winsten die de brouwerijen maken, ook (min of meer). Vanwege de eerste zin zou je een verbod verwachten. Een verbod dat niet handhaafbaar meer is nu 'we' de geneugten van alcohol kennen. Een verbod dat ook niet in het belang van de brouwerijen (en overheid) is.

Dus verbieden veel landen het gebruik van alcohol in de openbare ruimte. Of ze maken het zichtbaar bij je hebben van alcohol al strafbaar. Mag je alleen 'buiten beeld' alcohol gebruiken - let op werkwoord!. Wat je niet ziet, deert blijkbaar niet.

Het is even wennen. Maar het is maar de vraag of het Berlijnse gebruik niet oprechter is.

dinsdag 2 september 2014

De valse Nederlandse volksaard

Het zal me een worst zijn hoe jij je in het verkeer gedraagt, zolang ik (wij) er geen last van heb. Da's, denk ik, mijn grondhouding.

Het komt er op neer dat ik naar regels kijk als instrumenten om een geschil te beslechten. Rode stoplichten zijn onzinnig op wegen waar ('s avonds bij voorbeeld) in geen velden of wegen ander verkeer is te bekennen. Het is betwistbaar of je daar dan voor moet stoppen 'omdat de regel nu eenmaal zo is'. Maar áls er iets misgaat, ben je wel de lul als je daar door rood reed.

Hoe drukker, hoe belangrijker hoe jíj met regels om gaat. Rood licht negeren, is dáár vragen om problemen. En recht op het aanstormende verkeer in een eenrichtingstraat af rijden, verdient ook geen schoonheidsprijs. Die leveren conflicten op, die je subiet verliest.

In dat kader heb ik met verbazing gekeken naar fietsers in (oost-)Berlijn. Die nemen, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, de stoepen, zwenkend tussen voetgangers. Ik heb me laten vertellen dat het een overblijfsel is uit de pre-fietsperiode. De brede wegen waren voor de tram, bus en auto. Op de trottoirs is dat nog terug te zien in de vorm van de bestrating: veel stoepen hebben een centrale strook van afwijkend materiaal. Dat schijnt fietspad aan te duiden. En dus rijdt iedereen - bíjna iedereen - over de stoep. Vooral het 'tegen het verkeer in fietsen' is populair.

Op de weg fietsen doen minder mensen. En dat terwijl de wegen eigenlijk gewoon geschikt zijn, zowel oost als west en zowel de drukke als de stille. Dat neemt niet weg dat een 'tegengestelde stoepfietser' ons toebeet 'Primitiven' te zijn. Terwijl het toch echt fietsstrook was.

Hoe kan het dat die enorme stad op die manier met fietsers omgaat? Wij hebben er hier concepten voor nodig; zoals shared spaces.

Vandaag dacht ik het te zien. De Berlijners accepteren de fietsers. Dat is één. Maar belangrijker: beide respecteren elkaar. Eigenlijk heb ik geen enkele van de tientallen ontmoetingen gezien dat de voetganger níet opzij ging voor de stoepfietsers, heb ik geen enkele keer gezien dat de stoepfietser zijn weg af dwong of heb ik gezien dat beide elkaar stonden verrot te schelden.

Vandaag zag ik met andere ogen ons Nederlands gedrag. Da's anders, in zijn bedoeling. De Nederlandse verkeersdeelnemer lijkt uit te gaan van superioriteit, de zijne. Ik wil die kant op, jij gaat maar opzij. Oók fietsers doen daaraan volop mee. Tegenfietsers zijn eerder provocateurs of spelers van chicken games. In elk geval zijn het geen coöperatieve type-jes.

Wij negeren regels in volledig en uitsluitend eigenbelang. Het is frappant te zien hoe Nederlanders in staat zijn anderen in problemen te brengen zolang zíj maar veilig zijn.

Nederland is o zo trots op z'n open samenleving, onze volksaard. Dat dat 'open' feitelijk zou moeten worden vervangen door het veel terechtere 'onverschillig' werd voor mij (weer) bewezen, in Berlijn deze keer. Want in het land dat bekend staat om z'n Gründlichkeit en het misbruikte Befehl ist Befehl, blijkt men véél socialer en volwassener te zijn dan hier.

Blijkbaar is het voor Nederlanders noodzakelijker regels en scheidsrechters te hebben.

maandag 1 september 2014

Jij, de toerist

Het leukste aan vakantie - op zich al een blogpost waard - is de terugkeer naar huis. Is alles er nog? Er zal toch niet zijn ingebroken? Wat zal er zijn veranderd? Nou, meestal niets. Misschien dat de gemeente een boompje heeft geplant of geveld, maar meestal is dat het wel. Bij de meeste van ons ís niet ingebroken en staat het huis er nog steeds.

Er is één moment wat mijn favoriet is. Dat is het moment waarop we Nederland weer binnen komen. Niet omdat het zo'n 'we zijn weer thuis'gevoel oproept. We hebben ooit drie of vier achter elkaar meegemaakt dat we werkelijk bij het passeren van de Belgisch-Nederlandse grens in de regen kwamen. Op een gegeven moment leek het gewoonte te zijn. Dat was het jaar waarin het níet meer regende toen we thuis kwamen.

Nee, thuis komen geeft je even, héél even de mogelijkheid je eigen omgeving, je eigen land met vreemde ogen te zien. Alsof je toerist bent en net aankomt.

Als ik eerlijk ben, is dat geen onverdeeld genoegen.

Dit jaar kwamen we bijvoorbeeld terug uit Berlijn. Met de trein. Als toerist word je dan neergezet op een achteraf spoor op Amsterdam Centraal. Een griebus perron, om eerlijk te zijn: smal, vuil en een trap die je in een tunnel van geen enkel allooi voert. Amsterdam CS blijkt zich net aan te kunnen meten met de satellietstations van Berlijn, maar staat lichtjaren af van het Hauptbahnhof, van Antwerpen CS, van Paris Nord of Londen. De trein naar Leiden was smérig. Dát is dus de ervaring van een bezoeker.

Mij was dat nooit zo opgevallen. Want die trein en perron waren conform Nederlandse reinheidsnormen. De realiteit is dat de realiteit verblindt. Het is iedere keer weer een gewaarwording te merken dat je na slechts een paar dagen afwezigheid al met andere ogen naar je vanzelfsprekende omgeving kijkt. Heel maf. Heel leerzaam.

Zo arriveerden wij jaren terug vanuit Barcelona in Leiden. Wat mij het meest bij is gebleven, is dat Leiden 's avonds zo ongelooflijk donker (en kaal en grauw) oogt. De bus reed ons door de 'belangrijkste straat van Leiden'. Er was niets te zien. Een reiziger moest moeite doen om iets te ontwaren door de ramen van de bus. Er liepen wat losse figuren rond. Het was vooral dónker. En die straat wil Leiden 'opwaarderen' met 'winkelallure'?! Dan zul je dus echt eerst en vooral Licht en Leven moeten introduceren.

Voor mij zijn het kostbare beelden.

Om je keihard-pijnlijk met je neus op je eigen waarnemingsvertekening te wijzen. Voor mijn of jouw dagelijks leven is dat geen belemmering. Wij zien sommige aspecten niet niet (meer). Wij kunnen best tevreden zijn met onze omgeving. Daarin filteren we. Onaangename beelden worden verzacht (of weggegumd uit je waarneming). Schoonheid en lelijkheid vervloeien tot een nondescriptief decor. Je let er niet goed op, waardoor schoonheid én lelijkheid onzichtbaar worden gemaakt. Maar de bezoeker heeft die dagelijkse ervaring niet en zal de stad op een heel andere manier zien.

Daarom zijn die terugkeer-beelden zo belangrijk. In die minder dan een paar uur neem je je eigen omgeving waar als een vreemde. Dát zijn de ervaringen die relevant zijn voor stadsontwikkeling. Ik vond Leiden donker en dreigend. Wellicht miste jij een goede bewegwijzering? Vond je de stadsbewoners horken? Vroeg je je af hoe je eigenlijk snel bij de stadskern kwam als bezoeker? Al die vragen en ervaringen die je leven elders, in 'den vreemde', bepaalden.

Een stad die serieus aan de slag wil met stadsontwikkeling zou eigenlijk óók zijn inwoners naar díe ervaringen moeten vragen. Naar die zeldzame momenten waarin je objectiever, out of the box ervaart. Ziet hoe het visitekaartje er werkelijk uitziet.