vrijdag 31 mei 2013

Spijkers op laag water

Dat je, wachtend in een warm lentezonnetje, wat met je slimme telefoon speelt. Wat mail ophaalt. Wat twittert. Wat nieuws leest. En dan op een berichtje stuit als dit, in de De Telegraaf:
Werkloos door dom social media gebruik

LONDEN - Een op de tien jongeren grijpt naast een baan door onverstandige updates op sites als Facebook en Twitter. Steeds meer werknemers worden geselecteerd op basis van online profielen.

Dat blijkt uit een onderzoek van het Britse On Device Research. Gênante foto's, ongepaste statusupdates of scherpe commentaren op sociaalnetwerksites worden door toekomstige werkgevers hard afgestraft. Vaak krijgt men na zo’n media-inspectie niet eens meer een uitnodiging voor een sollicitatiegesprek.
Tweederde van de ondervraagden maakt zich geen zorgen om hun profielaccounts en gebruiken social media dan ook niet terughoudend. Ze geven meer om wat vrienden van ze denken dan potentiële werkgevers.
18.000 jongvolwassenen tussen de 16 en 34 jaar deden mee aan het onderzoek. Deelnemers kwamen uit zes verschillende landen: China, India, Nigeria, Brazilië, Engeland en de VS.
Eerder deze week waarschuwde Google-topman Eric Schmidt tieners voor "onverstandig gedrag dat je levenslang achterna kan zitten".

Het onderzoek waarnaar de krant verwijst, is dit:
http://www.slideshare.net/OnDevice/young-peoples-consumer-confidence-index-22121437

Zoals het de De Telegraaf betaamt, dekt de kop de lading niet helemaal. Uit de kop trek je de conclusie dat jongeren hun baan kwíjtraken door social media. Uit het artikel en het onderzoek maak je op dat het gaat om het niet kríjgen van banen: in China, India, Nigeria, Brazilië, Engeland en de VS.

Wat moet je er dus mee? Niets?!

Da's maar de vraag. Natuurlijk kun je - terecht - aanvoeren dat dit nu niet bepaald een representatief onderzoek is voor álle jeugd in álle landen. Eerder zijn het repressieve of conservatieve landen waar ofwel de staat ofwel mores (nog) bijzonder belangrijk worden gemaakt. China scoort hoog. India scoort vrij hoog. Brazilië daarentegen scoort laag.

Het is een 'lastig' onderzoek; de aantallen respondenten wijzigen nogal waardoor je iedere keer goed moet kijken wie nu eigenlijk welke antwoorden gaf. Maar ik neem aan dat de conclusie dat werkgevers zich tijdens de selectieprocedure ook baseren op andere bronnen dan je brief en cv, klopt.

Dat is precies waar het wringt.

De belangrijkste vraag die gesteld moet worden, is of werkgevers dat recht hébben: om hun keuze te baseren op duidelijk privé informatie. Mag, in de oude wereld, een werkgever zich baseren op dorpsroddel en stedelijke achterklap? Als je realistisch bent, dan stel je vast dat dat weinig elegant is, maar dat het wél gebeurt. Als de werkgever die informatie tenminste krijgt. Dat is wel een verschil: de informatie is makkelijk(er) beschikbaar. Daar gaat het dus principieel mis, want dat betekent dat de werkgever áctie onderneemt om die infromatie zélf te vergaren. Ze wordt hem niet aangereikt: hij doet 'antecendentenonderzoek'. Laat dat nu net iets zijn wat in de oude wereld niet zomaar gedaan wordt door jan en alleman. De nieuwe situatie maakt het allemaal een stuk ónduidelijker, mínder transparant. Homosexualiteit is bijvoorbeeld géén onderwerp voor antecedentenonderzoek. Wie zegt dat de social media antecedentenonderzoeker dat niet tóch meewoog?

In antecedentenonderzoek wordt gekeken naar de formele werkelijkheid: veroordelingen, schulden, kwetsbaarheden. In social media lijkt het vaak ook (vooral?) te gaan om de informele werkelijkheid: die tussen vrienden en familie. Het lijkt ook allemaal zo logisch en voorstelbaar. Een drugshulpverlener die op feesten joints rokend op z'n Facebookpagina staat. Niet handig, want z'n cliënten zien dat waarschijnlijk ook. Zoals ook 'stille alcoholisten' op het werk zijn te vinden, is de vraag - net als bij hen - vooral: wat is het effect op collega's en werk?

Dat is precies wat míj zorgen baart. De grenzen lijken te schuiven. Ik schreef het al eerder. De grens tussen werk en privé vervaagt wat. Het is echter zeer de vraag in wiens voordeel. Het gaat té ver, veel te ver, als werkgevers zich baseren op privé informatie, óók(!!) als die openbaar beschikbaar is. Een werkgever dient zich zo professioneel op te (kunnen) stellen dat die informatie geen rol speelt. Die eis mág worden gesteld, omdat ze ook aan de werknemer wordt gesteld als het gaat om het openbaren van 'bedrijfsgeheimen'. Dat wat je in het kader van het werk ter ore komt, wordt je geacht níet naar buiten te brengen. Van tweeën een.

Dat de verhoudingen schuiven werd vanochtend overigens ook op een andere manier geïllustreerd. In de De Volkskrant staat dit over Zweden:

Photo 31-05-13 17 27 39

Het is overduidelijk nog volop zoeken naar hoe ons te gedragen en beschermen in die nieuwe omgeving.

donderdag 30 mei 2013

Gokken zonder verlies?!

Deels zal het ook verklaarbaar zijn uit het 'stijgen mijner jaren'; ik word ouder en heb nu al de 58 gehaald. Dat zijn 58 jaren waarin je dingen ziet en ervaart en al die ervaringen gebruikt als referentie. Het moeilijkst daarbij is wellicht een duo. Je gebruikt het vaak onbewust. Dat moet je je wel realiseren als je oordeelt: op basis waarvan doe ik dat? En, als dat uit het verleden komt, wat was tóen de context? Stomweg "omdat het vroeger beter was" of "óók zo ging", volstaat niet.

Even. Wel goed lezen, hè. Hier staat dus níet dat alles het verleden waardeloos is of alles uit het verleden beter is. Hier staat dat alles een context heeft en dat die moet worden meegewogen. Ik ben niet zo van het vernieuwen om het vernieuwen. Omdat het kán. Belangrijk, voordat je vervangt, is te weten wat indertijd werd opgelost en waarom. Zeker in het onderwijs kun je je dan afvragen wat in de tweede helft van de vorige eeuw allemaal aan 'experimenten' is uitgevoerd. Niet iedere innovatie is een verbetering.

Het vervelende is dat veel van die veranderingsprocessen geleidelijk gaan. We zetten een eerste onschuldig stapje en blijken na verloop van tijd in een glijvlucht te zijn beland die geen echt sturen meer mogelijk maakt. Bijsturen, damage control: da's het eerder. Net als de tovenaarsleerling die de controle kwijtraakt over de effecten van z'n formules.

We kennen eigenlijk niet goed de weg terug.

Grote projecten, waarvan duidelijk(er) wordt dat het mis gaat? We stoppen ze zelden tot nooit. Keiharde garanties dat iets alleen voor een specifiek doel wordt gebruikt? Bestaan, totdat die garanties een belemmering worden. Het beeld van Rupsje Nooitgenoeg is adequaat: wij mensen blijven knutselen en knoeien om ons leven te verbeteren. Dat dat niet voor iedereen positief uitpakt, dat we enorme risico's nemen; ach, allemaal collateral damage, bijkomende schade.

Risico nemen, doen we allemaal wel (eens). De een meer dan de ander. De een wat compulsiever, verslaafd, verslaafd dan de ander. Maar wat we in de loop der jaren wel lijken te zijn kwijtgeraakt, is het idee dat risico naast winst óók verlies kan betekenen. En dát is dus zo'n sluipend proces waarvan je je in alle gemoede kunt afvragen of dat wel zo positief is.

Aandelen? Da's gewoon gokken op koersstijging. Dan hoor je ook niemand. Maar als we en masse op die manier aan de gang gaan én het gaat eens goed mis; dan zijn de rapen gaar en roept eenieder dat 'de overheid moet ingrijpen, dit had moeten voorkomen, de gedupeerden moet compenseren'. Waarvoor? Voor verkeerd uitgepakte hebzucht? In geval van oplichting of misleiding is het net anders. Maar ook dán is het de vraag wie het voortouw moet nemen.

Dat verlies nemen erg moeilijk is, bewijzen ook televisiebeelden van verkeersovertreders. Niet dat je die per sé nodig hebt; op straat zie je het ook. Een verkeersovertreding begaan, betekent een boete. Anders geformuleerd: een verkeerd uitgepakte gok dat je niet gesnapt zou worden. Moet je niet lullig over doen. Némen dat verlies.... al is het tandenknarsend.

Waar ik mee worstel, is met agressie. Eerlijk gezegd, zou ik dat ook erg graag op diezelfde manier behandeld zien. Als je iemand bedreigt met een wapen, neem je op dát moment het risico dat iemand anders - een politieagent - jou neerschiet. Als je iemand in elkaar schopt en trapt; je neemt het risico te worden veroordeeld voor poging tot doodslag (moord).

Het gaat me vooral om de uitzonderlijke gevallen. De minderjarigen die misdaden begaan die ik bij volwassenen categoriseer onder 'walgelijk'. Ik ben voorstander van straffen in de hoop op rehabilitatie. Sommige daden duiden echter op geen kans op herstel. Kleine kinderen die dieren opzettelijk mishandelen; daar zit een steek los. Minderjarigen die gewapende overvallen plegen: die worden gaandeweg vooral 'beter' in hun 'vak'. Tweede kansen zijn prima; voor diegenen die een keer de bocht uit vlogen. Sommige daden zijn echter al direct de eerste keer geen 'uit de bocht vliegen'.

Daar zit ik dus mee. De taal van de straat wordt steeds sterker. Het recht van de sterkste: dat soort van zinnen hoort daar bij. Dan moet de reactie ook in die taal worden uitgesproken. Denk ik.

woensdag 29 mei 2013

De verdwijning van het Internet

.... van de bureaucomputer of: de komst van mobiel. Als je mij een jaar of drie had gevraagd hoe we het Internet heden ten dage benaderen, dan had ik vast wel gezegd dat dat ook met mobiel zou gebeuren. Dát was wel duidelijk. Niet voor iedereen overigens, want ik kan me nog wel herinneren dat er nogal wat scepsis bestond over mobiele applicaties.

Ik ben mobiel erg dankbaar dat het er is. Pas nadat die ontwikkeling op stoom kwam, lijkt ook de aandacht voor de afnemer toe te nemen.

Voorheen was die aandacht er ook wel. Maar dat ging om onderwerpen als gebruiksvriendelijkheid, om interface-ontwerp en gebruikerslogica... van het aanbod. De website bepaalde hoe en wat. Hele discussies konden met de bouwers worden gevoerd of een website wel of niet zichtbaar was 'op alle platforms en browserversies'. Een website was immers een etalage.

Bij het inrichten van die etalage houd je uiteraard wel rekening met je producten en met de etalage zelf. Hoe groot is die? Hoeveel mensen zullen er kijken? Dat soort van dingen. In die etalage plaatst de winkelier zijn waren. De lokkertjes opvallend in het zicht. Voor sommige etalages geldt dat prijskaartjes uit den boze zijn. Andere etalages zijn sober en stralen vooral 'chique' uit.

Als het Internet zich begint te ontwikkelen, zijn er eigenlijk alleen bureaucomputers in gebruik. Niet onlogisch dus dat die als referentie werden gebruikt. Steeds snellere computers, kleurenschermen en steeds grótere schermen werden vormbepalend. De enige - nou ja, énige - hobbels werden gevormd door al die verschillende platforms.

Draagbare computers, en direct daarop volgend, de mobiele telefoons en tablets worden dan al snel gezien als aanvúllend. Kan dat nog gelden voor draagbare computers, bij de slimme telefoon vanaf - pak 'm beet - zes jaar geleden is dat dus een fors probleem geworden. Die gebruikers worden in eerste instantie geconfronteerd met een soort van slappe aftreksels van websites. Een verschrikkelijk gepiel en gedoe, want die websites zijn helemaal niet gemaakt om te bekijken op kleine schermpjes. Die waren net lekker aan het wennen aan de grote oppervlakken. Als je al langer zo'n slimme telefoon hebt, dan herinner je je wellicht dat gevoel nog wel: alsof je met een verrekijker van dichtbij een boek leest. Nergens overzicht en continue zoekend naar 'wat willen ze hier van me?'. Dan hebben we het nog niet eens over die typische muistrucs als 'mouse-over' instructies. Die deden het niet. Zonder muis.

Apps. Dus. Toch?

Jazeker. Die zijn handig omdat daarmee de mogelijkheden van die slimme apparaten worden benut: de sensoren, de beeldopname, de rekenkracht. Maar ja, een app maken kost iets. Mijn vermoeden is dat veel opdrachtgevers een zucht van verlichting moeten hebben geslaakt toen de ontdekking van de web-app bekend werd. Een website die zich als een app presenteert, of andersom; een stúk voordeliger dan die native app.

Maar wat veel interessanter is, is de gebruiker. Met die mobiele apparaten werd het belangrijker te weten hoe gebruikers daarmee om gingen. Al snel bleek dat 'één website voor alles' bezijden de werkelijkheid is. Mij staat nog een presentatie van Nu.nl bij, van járen terug, die toen al bezig waren met drie kanalen: de bureaucomputer, de mobiele telefoon en de tablet. Ieder met eigen voorkomen en indeling, maar met, in principe, hetzelfde nieuws. Dat was wat: werd het nóg kostbaarder want die verschillende apparaatsvormen eisten dus eigen aanpakken. Man, man, man.... wéér discussie.

Het is echter nog helemaal niet voorbij. Inmiddels begint zich een nieuw soort van gebruiker te manifesteren: de altijd mobiele. Op zich een voorspelbare ontwikkeling: steeds meer mensen gebruiken mobiele apparaten om het Internet te benaderen. Ook ín huis. PEW heeft dat al eerder gesignaleerd.

Als je nu eens door denkt: wat gebeurt er als we inderdaad het Internet op schoot willen hebben als we een vraag hebben? Dat betekent dat alles op het Internet primair geschikt moet zijn voor mobiele raadpleging. Een 180 graden omkering. Dan blijft voor de bureaucomputer eigenlijk vooral de taak over die hij ooit ook al had: een bedrijfsgebonden apparaat voor toepassingen die (intern) bedrijfsgericht zijn. Want voor het Internet hebben we dan de mobiele apparaten.

Zo absoluut wordt het niet. Ik weet het. Maar wat wel gaat gebeuren, is dat die groep uitsluitend-mobielen gaat groeien. Voor de aanbieders gaat dat véél uitdagingen opleveren. Mobiele gebruikers kun je dus niet negeren, maar het zijn wel ook degenen die het meest maatwerk nodig hebben en dat ook zoeken. Op kleine(re) schermen is het woekeren met de ruimte, maar verwacht niet dat de mobiele gebruiker ineens heel veel geduldiger is. Hij of zij is net zo ongeduldig en dus zó weg als het allemaal niet snel genoeg lukt.

Uitsluitend-mobielen. Ze komen er aan.

dinsdag 28 mei 2013

De Bakkerij in Leiden: incubator avant la lettre

Je kunt er aardig mee in je maag zitten; als er iets gebeurt wat niet in overeenstemming is met wat jij voor waarheid aanziet. Moet je je eens voorstellen: dat we ineens in drie uur om de zon draaien, of dat de magnetische pool van noord naar zuid verhuist, of we intelligent leven ontdekken diep in oceaantroggen. Die kans is niet groot. Alhoewel dat verspringen van de magnetische pool wel degelijk mogelijk is.

Op een veel dagelijkser niveau gebeurt het echter ook. Geheimen die ineens op straat komen te liggen, waardoor beelden aan diggelen gaan. Een instituut als de katholieke kerk kan daarover meepraten. Ook ingenomen standpunten kunnen door de tijd worden ingehaald. Berucht zijn de meningen over 'het communisme' die plots moesten worden bijgesteld vanwege het dictatoriale karakter van veel communistische regimes. Niet dat zijn tegenhanger, het vrijemarkt-kapitalisme, het veel beter doet; de inkomensklóóf in die landen verbreedt en verdiept. Kortom, het is allemaal niet zo helder of, zeer zeker níet, vaststaand.

Als je heel erg rechtlijnig wil zijn, dan kan je dat in de problemen brengen. Steil in de leer zijn, rigide in opvattingen: het kan je in de problemen brengen.

Dat heb ik dus ook. Met 'geloof'. In abstracte termen benoemd, ben ik tegen 'geloven'. Dat impliceert namelijk geen gesprek, geen discussie, geen twijfel. Ergens in geloven is vaak onwankelbaar. Op het moment dat je zelfs je dagelijks handelen laat bepalen door anderen - een kerkleider of een geschrift - snap ik dat niet goed. Dat is geen reden er over te oordelen. Eenieder heeft het recht zijn leven te leiden zoals hij of zij dat wil; mits die manier van leven niet aan anderen wordt opgedrongen of effecten heeft. Leuk als je de hele dag hardrock of gospels wilt horen, maar dan zó dat de buren dat niet ook hoeven. Leuk dat jij vindt dat korte rokjes des duivels zijn, maar eis geen ban op korte rokjes. Leuk dat jij vindt dat van jouw gezicht alleen de ogen getoond mogen worden aan vreemden, maar zorg dan wel voor een oplossing van het identificatieprobleem.

Toch is het wat met dat geloof. Het ligt aan de basis van heel veel goeds.

bakkerij

Vandaag was ik met De Reizende Ontmoeting te gast bij diaconaal centrum De Bakkerij in Leiden. Dat is 'dus' een centrum op basis van denominatie, geloof. Er gebeurt daar ongelooflijk veel; van vluchtelingenwerk tot dak- en thuislozenopvang, oriëntatiejaar voor schooluitvallers en de voedselbank. Meer dan zeventien (17!) organisaties zijn er ondergebracht. En dan hebben we het nog niets eens over al die hulp- en dienstenorganisaties die vanuit De Bakkerij zijn gestart. Eigenlijk is het een incubator avant la lettre. Dat geldt overigens ook voor de werkwijze: netwerkend en regelend op basis van ruil. Badinerend: een Leids ritselcentrum van jewelste.

Dan zit je daar te luisteren en realiseer je je ineens dat veel van het sociale imago van de stad Leiden híer vandaan komt. Dat de Leidse overheid - raad, b&w en ambtenaren - daarin vooral (slechts?) een volgende en faciliterende rol hebben gespeeld, maar zelden een aanjagende. Het is vooral particulier initiatief - naastenliefde als je wilt - dat de zorg voor hulpbehoevende anderen vorm gaf. En nog steeds, hoor. De voedseluitdeling aan dak- en thuislozen is een initiatief van een Leidse echtpaar.

Daar zit je dan.

Dat is dus zo'n spagaatprobleem. De motivatie die mensen halen uit hun geloof, is niet anders dan te prijzen (mits het geen zendelingenwerk is). Wel blijf ik nog even worstelen met de vraag of dat een intrinsieke of een extrinsieke motivatie is. Die eerste zou duiden op een fundamenteel verlangen om 'goed te doen'. Maar er zijn ook cynici die stellen: "door die goede daden kom je hoger in de hemel. Dat is dus gewoon betaling. Maar anders....". Anderhalve eeuw geleden is niet voor niets (die redenering over) die mentaliteit gebruikt als verklaring voor de snelle ontwikkeling van het kapitalisme.

Dat je onderscheid moet maken tussen massa-gedrag en individuele beïnvloeding, was me wel duidelijk. Die massa blijft beangstigend. Maar het is wel goed af en toe even op je eigen (voor)oordelen te worden gewezen. Die nestelen zich op kousevoeten in je wereldbeeld en doen zich daarna voor als Algemene Waarheid.

Jij hebt die kleine oplichters ook in jóuw wereldbeeld, hoor.

maandag 27 mei 2013

Waard?! Je bent níets waard!

Voor mij was het reden om hem meteen te delen via social media: dit bericht Personal data for sale.

Ene Federico Zannier heeft besloten dat, als er geld wordt verdiend met verzamelde gegevens, hij dat ook zelf kan doen en te koop aanbieden. Pikt-i nog een graantje mee van die enorme berg die big data heet. Hij is er zelfs een Kickstarter-project mee begonnen. Hé ... en hij heeft al $1984 en 166 ondersteuners, terwijl-i mikte op $500! Nou, dan heb je een snaar geraakt. Toch?

20130527-173327.jpg

Het hele verhaal doet me denken aan een ervaring die ik zelf had in de jaren tachtig. We doen veldonderzoek in Amsterdam: vrij lange gesprekken met langdurig werklozen - "kwálitatief onderzoek, jongen". Daar zitten gesprekken tussen die je nooit meer vergeet. Een Marokkaanse man van in de vijftig die zich letterlijk en figuurlijk had kapotgewerkt bij Heineken. Een jonge jongen die het allemaal niets deed en die wel zag hoe zijn leven verder zou gaan. Maar ook bijvoorbeeld degene die open deed en toen zei: "Wat schuift het? Jij verdient toch aan wat ik zeg?".

Inderdaad; dit werd een non-respondent, want voor die gesprekken werd niet betaald.

Het zijn echter wel degelijk relevante reacties; ook die van Federico Zannier. Ze stellen de vraag waar de waarde van data zit. Die zit - jammer, jongens - niet daar waar zij 'm denken te zien. Denk ik.

Data is zo goed als niets waard. Een dataverzameling is iets waard. Dat hebben al die dataverzamelaars ook wel in de gaten. Maar dat heb jij zelf vast ook wel meegemaakt. Dat je ergens een archief van hebt: da's waardevol voor mensen die iets willen weten over dat onderwerp, zeker als je er in kunt zoeken. Niet dat je nu als een gek moet gaan bewaren. Het kost tijd, net als goede wijn, voordat de verzameling waarde krijgt. En een goede opslag én ontsluiting vereisen vakkennis.

Wat jij op een dag doet, is niet interessant. Wat ik op een dag doe, evenmin. Maar wat 'we' op een dag doen, wel. Want daaruit kun je patronen halen. Wat dat betreft, is het verhaal van Federico wel grappig: hij stelt dat híj de verzameling data is. Dat klopt. Voor een case study is dat zo. Maar ja N=1 is wel erg beperkt om meer mee te doen.

Ben je dus waardeloos? Nee, natuurlijk niet. Denken dat je je handelen op deze manier kunt waarderen, is echter een heel andere zaak. In ruil voor gebruik van software, sta je dat verzamelen toe. Wil je dat niet? Dan gebruik je die software toch niet? Wil je je gegevens niet delen, dan kan dat; gewoon precies hetzelfde doen als de klassieke aanpak van 'kennis is macht, en informatie is kapitaal'. En dus houd je het voor jezelf. In het dagelijks leven wordt dat wat lastig.

Voor de data-analisten zijn de data van een individu niet zo interessant. Wél de verkeerspatronen in grote datasets, mét alle gevaren (en voordelen) van dien. De waarde zit 'm dan in (het gemak van) de grote aantallen. De waarde zit in het verzamelen en ontsluiten, niet in de data op zich. Met één uitzondering: de kwaliteit.

Dé manier om dit soort van verzamelingen onderuit te halen, is door de data te vervuilen. Als 65jarige veel babyvoeding bij AH kopen, doet op den duur afbreuk aan de bonuskaartgegevens van die 65jarige. Dat is al geprobeerd door tegenstanders van dit registreren. Maar zoals dat hoort bij de Wet van de Grote Aantallen: de massa doet niet mee, waardoor zo'n actie roemloos mislukt.
Dát zou Federico wel kunnen doen: in ruil voor de betaling juiste en zuivere data aanleveren. Sterker, ik denk dat-i dat móet op het moment dat er een betaling wordt gevraagd.

Maar dat neemt níet weg dat het gegeven dat Federico al meer geld heeft opgehaald óók aangeeft dat 'wij' in de smiezen hebben dat er veel belang wordt gehecht aan het analyseren van ons gedrag.

Mooi. Dan ga ik nu even naar de supermarkt iets kopen wat ik niet nodig heb (en over een paar dagen weer terug breng). En om m'n bewegingen te maskeren, misleid ik de GSM-masten door een heel eind om te fietsen. Het leven van een data-eigenaar gaat níet over rozen.

Als je dat al dacht.

zondag 26 mei 2013

Nou ja, zeg...

Zit ik vanavond wat te bladeren in het Internet, stuit ik op dit artikel en dit citaat:
Those who are truly creative have developed the ability to think beyond language. There are a swath of inventors and entrepreneurs that swear by the process of visualizing problems. The picture of the periodic table came to chemist Dmitri Mendeleev in a dream, and Richard Branson is known for leaving trash cans full of napkin sketches. Albert Einstein once wrote “The words of language as they are written or spoken, do not seem to play any role in my mechanism of thought.”

Wat me verraste, is dat ik gisteren een blogpost aan de relatie taal-voorstellingsvermogen wijdde. Die vind je dus hieronder.

The ability to think beyond language. Als ik dat lees, voel ik me thuiskomen. Mijn hele leven loop ik te worstelen met een gevoel van onmacht omdat je een beeld voor ogen hebt wat je aan anderen niet kunt overdragen. Niet dat je niet wilt, maar het lúkt gewoon niet. In mijn geval is dat vaak omdat mijn doelen uit gevoelens bestaan. Wellicht bestaan ze, naast de taal- en beelddenkers, de gevoelsdenkers. Lastig is dat wel.

Zo heb ik nog steeds de droom dat er ooit een webbrowser-achtige ontstaat die wéét hoe ik me voel en daarop reageert. Ooit heb ik 'm beschreven als 'de empathische browser'. Jammer genoeg heb ik (nog) geen vastomlijnd beeld ervan, noch van de manier waarop-i zou werken. Ik weet wél wat-i zou moeten kunnen. Waarom ik dus gefascineerd ben door semantisch zoeken, kunstmatige intelligentie en fuzzy logic - maar ook singulariteitsdenken - wordt wellicht deels daardoor verklaard. En mijn voorliefde voor woorden die zich richten op die emotie. 'Grijs weer' bestaat dan niet; wel 'sombertjes-grijs' of 'ijzig-grijs'.

Gisteren blogde ik - zonder nog van dit artikel te weten - over taal. Vandaag eigenlijk weer. Maar nu met de gedachte dat het overwinnen van die barrières die taal met zich meebrengt, weleens dé grote opdracht voor ons mensen kan zijn om verder te komen. Dat we eigenlijk niet veel meer zullen kunnen innoveren, kunnen ontwikkelen zolang we ideeën 'onder woorden' moeten brengen.

Het is een opwindend idee te denken dat we vast allemaal rondlopen met een enorme hoeveelheid beelden, gedachten en gevoelens die we niet onder woorden kunnen brengen, maar die wél de moeite waard zijn gerealiseerd te worden. De potentie die nog moet kunnen aangeboord, zou dan immens zijn. Maar ja, hoe?

O. En ik moet ook iets zien te vinden om die beelden, die wolkvormige dingen op de een of andere manier met jullie te delen. Misschien leren tekenen? Volgens de betekenaar moet dat kunnen.

zaterdag 25 mei 2013

De valkuil van beeldspraak

Taal is best wel een gebrekkig middel.

Ik wil iets wat ik míjn hoofd heb, aan jou overbrengen. Da's lastig, zeker als het over immateriële zaken gaat. Kijk, een brood kopen, gaat nog wel. Alhoewel: "ik wil dat brood" en dat aanwijzen, zegt nog niets over de tegenprestatie. Betalen? Hoeveel? De bakker de hersens inslaan?
Nou, probeer met woorden maar eens zoiets ontastbaars als 'een hogere macht' uit te tekenen. Niet voor niets dat er verschillende heilige boeken bestaan, in verschillende varianten en allemaal met heel veel woorden.

Nee, intermediaire media als gesproken of geschreven woord, als verbeelde bedoeling in toneel of beeldkunst, ze zijn allemaal suboptimaal vanwege de vertaling en interpretatie van gedachten. Wat dat betreft, zijn alle tele-'s interessant. Telekinese, telepathie - tele-visie niet, nee - zijn van die situaties waarin geen tussenliggend medium nodig is en tussen twee mensen heel direct en puur emoties worden uitgewisseld. Maar die mogelijkheden hebben we dus niet.

Dat taal lastig is, heb ook jij vast wel meegemaakt. Van die situaties waarin iemand jouw woorden verkeerd begrijpt, of helemaal níet begrijpt. Ruzies om niets. Hoe korter het talig lontje, hoe sneller de spraakverwarring. Flame wars zijn nooit voorbeelden van nuance geweest. Dat er leestekens en emoticons bestáán, is niet 'voor de lol'. Mensen die zich tegen het gebruik ervan verzetten, snappen ook werkelijk de ballen van communicatie. "Lul!" is echt iets heel anders dan "Lúl! :)" (of het iconisch "lullooh!").

Net als in de oertijd van de taal grijpen we in onze taaluitingen nog steeds terug op vergelijking, analogie en beeldspraak. Dat lijkt immers handig. Als je beiden, meent eenzelfde beeld van iets te hebben; daarop voortbouwen.

Nou, da's maar de vraag.

Eiegnlijk zou beeldspraak maar een hele korte levensduur moeten hebben: alleen voor die ene gelegenheid. Want die stomme dingen gaan een geheel eigen leven leiden.

"Voetbal is oorlog". Nou. Dat hebben we geweten. Miljoenen in de veiligheid geïnvesteerd.
"Laat de markt zijn werk doen". Een succes voor al die sectoren waar helemaal geen márkt bestaat in de klassieke betekenis van het woord.
"Een (geöliede) machine". Of het nu een organisatie of een mens is; hij reduceert tot losse onderdelen die samen méér dan de delen zijn, maar wel afzonderlijk 'gerepareerd' kunnen worden.
"De kurk waarop XXX drijft"; nee, dá's een gerustellend stevige drijver: een kúrk.

Voor taalmensen is dit allemaal niet nieuw. Voor grote delen van de samenleving wél. De feministes wezen er - terecht - op dat we impliciet nogal mannelijk denken. Dat wilden velen - mannen? - niet horen en weten. Het is waar, maar het kan ook doorslaan. Zo vind ik de ban op 'jodekoek' en 'negerzoen' te ver gaan. En een jaarlijkse discussie over Zwarte Piet óók.

Toch is het goed om er af en toe op te worden gewezen. Zeker als je op zoek bent naar nieuwe wegen.

Zo is het out of the box-denken volledig verhypet en verkracht. Hoezo moet je búiten de doos denken? Wélke doos? Echte innovatie vereist een open geest, binnen én buiten enige doos. Het kan best zo zijn dat vernieuwing binnen structuren kán, maar dat daarvoor barrières moeten worden genomen (barrière: daar heb je 'r weer één). Maar wat veel bedrijven en managers denken, is dat out of the box hetzelfde is als nieuwe markten vinden. Maar daarvoor hebben we de beeldspraak van de rode en de blauwe oceaan.

Betaalmuren zijn ook zoiets. Mediabedrijven die betaalmuren optrekken. Ik kan er niets aan doen, maar ik associeer ze dan onmiddellijk met de kasteelheren uit de middeleeuwen. Je weet wel, die heersers die ten onder gingen aan ondermeer de door de lucht vliegende kanonskogel terwijl zij waren voorbereid op grondaanvallen. Maar het geeft vast iets weer van je leef- en werkwereld als je die vergelijkingen hanteert: sterk defensief. Net zoiets als de dijken waardoor Nederland werd opgebouwd, maar die nu worden vervangen door een veel responsievere aanpak.

Wat ik wil zeggen: die vergelijkingen komen ergens uit voort én beïnvloeden je gedachten, je perspectief. Een metafoorkeuze verraadt dus (wellicht) veel meer dan je lief is.

Metaforen en vergelijkingen: een schat aan informatie.

vrijdag 24 mei 2013

Raamsteeg2: wéér kunst en wetenschap?!

Je zou er haast een beeld bij krijgen van een netjes geordende wereld; die uit de jaren vijftig. Halverwege is mijn leven begonnen.

Het aardige is dat ook ik heb geleerd dat die periode er een is van verzuiling en van een machtig maatschappelijk middenveld. Een periode ook waarin keuzes werden voorgekookt door het bestaan van die zuilen. In één van mijn studieboeken, herinner ik me, staat het voorbeeld van het bestaan van diverse geitenfokverenigingen in één gemeente, op geloofsgrondslag. Of het voorbeeld van de katholieken die bij de katholieke bakker kochten. Daarvan is het onderwijs nog over; met de vreemde titel 'bijzonder onderwijs' hebben we artefacten als protestants-christelijke scholen. In het sectarisch spectrum komen daar de 'vrije scholen' en de Jenaplannen cum suis nog bij. De verzuiling is helemaal niet voorbij. Ze is verfijnder geworden.

Als ik in mijn herinnering probeer te graven, is er in het dagelijks leven in de jaren zestig niet veel te merken van die scheidslijnen. De krachtigste was die katholieke kerk. Ik zat op een katholieke jongensschool. Mijn jongere broer eveneens, en ons zusje zat aan de overkant van de straat op de katholieke meisjesschool. Wij hadden meesters. Zij nonnen. Ellendig werd het voor mijn jongste broer: die is van de eerste generatie jongens die naar de meisjesschool aan de overkant moest. Ik vermoed dat veel mensen zich niet kunnen voorstellen hoe dat was.

gaper

Maar op straat, in het dagelijks leven was die scheiding al aan het verdwijnen; of wellicht zelfs nooit zo scherp zichtbaar geweest. We gingen naar de winkels op de Lindelaan: een De Gruyter, Paagman - de boekhandelaar -, een groenteboer - met een aardappelschilmachine - en een apotheker. Die had aan de gevel nog zo'n kop met uitgestoken tong waarop een tablet lag: de gaper. Een reliek uit een verleden, maar verdomd handig om snel een apotheker te herkennen. Ik heb, eerlijk gezegd, nooit het idee gehad dat we sommige winkels bewust meden of juist gebruikten.

Mijn hele leven heb ik een aversie tegen die verhokkingsmentaliteit. Hoe je het wendt of keert; het zijn selectiemechanismen. Hokjes zorgen voor een 'wij'-'zij'situatie, voor buitengeslotenen. Als je het verkeerd doet, zelfs tot superioriteitsdenken van de ingeslotenen. Bijzonder onderwijs gaat vaak helemaal niet over de kwaliteit van onderwijs - dat wordt er met de haren bijgesleept - maar over hokjesdenken. Een dogma wordt leidend.

Jezelf ontwikkelen, je eigen voor- en afkeuren, sterke en zwakke punten ontdekken vereist de mógelijkheid die te ontdekken. Gesloten groepen doen dat niet. Die bevestigen. Het verbaast me niets dat we inmiddels tot de ontdekking zijn gekomen dat de produktiefste - in de betekenis van creëren - groepen, die groepen zijn die gemêleerd zijn en waarin de leider niet dominant is. Anders gezegd: veel verschillende meningen en karakters die elkaar in hun waarde laten. Voor dat 'laten' moet waarschijnlijk ook staan 'durven en kunnen', want veel teams zijn daartoe niet in staat. Ze volgen het dominantste geluid; net als de richtinggeving tijdens de verzuiling.

raamsteeg2

In Leiden staat een gebouw dat me hier erg aan doet denken. Toevallig ook vanwege zijn vorm: een bakstenen kolos in een straat die daardoor helemaal wordt gedomineerd. Maar wel een mooi gebouw. En min of meer leeg; of beter: passief. Binnen bevindt zich een museale opslag - het is het oer-Naturalis - en dat was het dan zo ongeveer. Doodzonde, natuurlijk.

Maar wat gebeurt er dan? Er komt heel interessant initiatief in: Raamsteeg2. Een club die zich richt op de crossover van ´kunst en wetenschap of reflectie daarop'. Nu heeft dat wel mijn interesse, dus mij trekt het wel. Maar tegelijk realiseer ik me dat dit het zoveelste 'kunst en wetenschap'-initiatief is. We worden er haast mee doodgegooid. Alsof er geen ander Leiden bestaat. Alsof alleen dat wat past in een concept relevant is.

Vanochtend zat ik wat te mijmeren en dacht: 'Wat zou het mooi zijn als Leiden - in casu Naturalis - in Raamsteeg2 bijvoorbeeld ook een biljartclub, een klaverjasclub, koersballers en leesclubs toelaat. Mensen die die hobby beoefenen en die, haast nonchalant, in aanraking komen met kunst, wetenschap of biologie. Iets wat zij wellicht anders minder snel zouden doen. Verleiden, dus". Want inmiddels is het hokjesdenken alweer aardig de kop aan het opsteken in Leiden, waardoor er groepen in- en uitgesloten worden: ook als het verhaal is 'dat iedereen kan aansluiten'. Ja, als je pást in de cultuur. Maar een ontmoeting van cultuuruitingen?!

Dát zou echt crossover zijn.

donderdag 23 mei 2013

Het menselijk lichaam als foto-object

Eigenlijk zag ik eerst dit, een artikel over fashion photography. Eventjes heb ik gedacht daarover te schrijven. Het zijn wéér vrouwen. Het zijn wéér 'versexualiseerde' beelden. We zijn ermee doodgegooid: een glimp of meer van borsten, doorzichtige kleding, beetje bil, hijgerig-open mond, haar-woelende handen... Je kent ze wel. Altijd beelden vrouwen. Altijd mooie vrouwen met mooie lichamen. Altijd beelden van mensen als objecten. We zijn het zo gewoon gaan worden dat de kans groot is dat niemand zich er nog aan stoort. Prima, ware het niet dat dat óók kan betekenen dat we de signalen in ons eigen systeem hebben opgenomen.

Ze staren ons ook wel van alle kanten aan, die dames. Of beter: de reclamefoto's. En met gevolg, want de posters van een groot (bad)kledingmerk werden uit de abri's gestolen. Of, veel ernstiger, zoiets als het ontstaan van de pro-ana beweging, waarbij ana staat voor anorexia. Een club van mensen die het (extreem) mager zijn, propageren. Dat je daarbij ook een grens kunt overschrijden - mákkelijk kunt overschrijden - zal je niet verbazen. Wrang, maar "tot je een ons weegt" lijkt dan plots den werkelijkheid te kunnen zijn.

Hoe ver die sexualisering gaat, liet Bimbo zien; een erg mooie theatervoorstelling met een verontrustende ondertoon en ontwikkeling. Het is jammer dat ik niet zo snel kon vinden of die voorstelling nog is te zien. Hij is de moeite waard. Wij zagen hem in het LAKtheater in Leiden - een in de tussentijd wegbezuinigde en dus opgedoekte theatervloer.

20130523-190803.jpg

De voorstelling is slim in elkaar gestoken: qua verhaal, maar ook qua vorm en techniek. Zo wordt de voorstelling gespeeld op een speelvlak waar het publiek omheen zit, met de rug ernaartoe. Je ziet de voorstelling op televisieschermen vóór je. En, inderdaad, je kunt je omdraaien om de 'echte' voorstelling te zien. Het effect van die aanpak is enorm.

Maar goed. Dat zijn uitzonderingen. Veel beelden zijn nog steeds op die manier rolbevestigend.

Op het moment dat je je een beetje begint af te vragen of er ook andersoortige fotografie mogelijk is, zie je dan dit:

20130523-191229.jpg

Dát is de reden om toch deze blogpost over fotografie te schrijven. Want deze fotografe, Anna Heimkreiter, gebruikt ook mannen als model, voor foto's van een wonderlijke wereld. En op een manier die tot de verbeelding spreekt. Volg de hyperlink maar.

woensdag 22 mei 2013

Gevaarlijk: (godsdienst)waanzinnigen

Onrecht is iets waar ik slecht tegen kan. Da's een wat obligate opmerking, want de echt ertoe doende gevallen van onrecht bevinden zich vér buiten mijn invloedssfeer. Denk dan vooral aan de verdelingsvraagstukken als: inkomen, woonruimte, werk. Dat wordt echt niet eerlijk - op basis van gelijke toegang - verdeeld. Ménsen die verdelen; het gaat nooit goed. Wij kunnen dat helemaal niet onbevooroordeeld. Altijd zullen voor- en afkeuren een rol spelen. In de wereld van de social media is dat 'ontdekt', en benoemd, als 'gunfactor' hetgeen een treffende karakteristiek is.

Wat dat betreft, is het maar goed dat ons ook vanalles kan overkomen 'zonder onderscheids des persoons'.

Het klimaat is zo eentje. Als het regent, maakt het geen bal uit wie je bent: je wordt nat. De enige uitweg is dat de rijkeren in staat zijn zich beter te wapenen tegen die regen; hetzij met een paraplu, hetzij met een auto, taxi of bus. Maar boven Wassenaar is de kans op regent net zo groot als boven een achterstandswijk in een grote stad. Even voor alle duidelijkheid: de vestigingslokatie is weer wél een mensenverdeling. De meer-machtigen wonen níet op de slechtste plekken op deze aardkloot.

Pesten is, deels, het leren omgaan met onrecht. Dan hebben we het dus niet over de ziekelijke vormen die langdurig grof en vernietigend zijn. Maar ook de 'lichte' vorm waar we haast achteloos aan voorbij gaan - "Ach, dat doen alle kinderen van alle tijden. Daar word je groot van" - is een aanslag op het gevoel van rechtvaardigheid: "Hé..., probeer dat 's met iemand van je eigen grootte, joh!". Dat pesten kan fysiek zijn, maar ook psychisch. Ik vermoed zelf dat dat de ergste is: onzichtbaar, maar wel schade toebrengend die nog jaren kan bestaan. Treiteren hoort in die groep. Ook de kleine pesterijtjes als iemand in het openbaar voor schut zetten, of blij maken met een dooie mus.

En maar lachen.

Ik kan dan ook kwaad worden over mensen die anderen bewust voor de gek houden. Gelovigen zijn daar erg goed in. Of beter: de missionaire types daaronder, want de goede moet ik niet te na spreken. Alhoewel ik vind dat iedereen mag vinden wat-i wil, zijn er grenzen aan wat-i zegt of doet. Die grenzen worden, wat mij betreft, overschreden door godsdienstwaanzinnige 'televisiedominees', maar ook door gekken als deze:

20130522-183224.jpg

Eigenlijk zou er helemaal geen aandacht aan moeten worden besteed. Deze man is geen knip voor de neus waard. Zijn nut is nul. Maar waar hij eigenlijk heel erg nadrukkelijk op moeten worden gewezen, is het verdriet wat-i mensen aan doet. Kijk, geloven dat dit kan, is één - en al zielig genoeg - maar dan ook nog 's uitermate kwetsbare mensen mee lastig vallen...

da's echt precíes hetzelfde als wat pestkoppen doen.

Eikel!

dinsdag 21 mei 2013

'Geblokkeerd nummer'

Eén van mijn grote uitdagingen is een belsignaal vinden op mijn mobiele telefoon wat ik hoor. Míjn iPhone bevat een fors aanbod van geluiden, pingeltjes en deuntjes. Maar heel vaak heb ik niet door dat de telefoon, bijvoorbeeld in m'n broekzak, aandacht trekt. En ja, hij trilt daarbij ook nog. Blijkbaar is het erg moeilijk mijn aandacht te trekken.

Van diverse kanten is me duidelijk gemaakt dat, naast volume en melodie, ook de toonhoogte belangrijk is. Ofwel: hoe ouder hoe slechter je hoge(re) tonen hoort. Niet dat me dat bij mezelf al was opgevallen, maar toch... . De keuze viel dus op een soort van gitaardeuntje: 'tokkelen' heet 't.

En ik miste nog steeds gespreksoproepen.

Wat er wel een aantal keer gebeurde, is dat ik dacht: "Goh, da's een bekend deuntje". Voordat ik me dan realiseerde dat het uit míjn broekzak kwam en het dus míjn telefoon was, was de kans alweer verkeken. Dan keek ik weer aan tegen die - in mijn ogen hatelijke - 1 van 'één gemiste oproep'. Kon je weer terugbellen.

20130521-185807.jpg

Ooit ging dat niet. In mijn jeugd had je geen nummerherkenning. De telefoonhoorn zat met een draadje aan het telefoonapparaat vast. Nummers kiezen deed je met een draaischijf. Die nummers kende je uit het hoofd; of ze stonden in een 'telefoonklapper'. Ook was het zo dat de lengte van de reeks cijfers - net- en abonneenummer - een indicatie waren voor de grootte van de gemeente; een totaal van tien cijfers, waarvan drie netnummer, was geen standaard. En als er dus iemand belde en jij te laat bij het toestel was, dan was het over en uit. Je had dan geen mogelijkheid na te gaan wie er had geprobeerd dat toestel te bellen.

Dat ligt allemaal achter ons. Het draadje waarmee je aan het toestel vast zat, wat op zijn beurt weer aan de muur vast zat, is al lang niet meer. Het dictaat wat daarmee werd opgelegd, doorbroken. Niet langer náár het toestel lopen en daar een gesprek voeren. Het toestel werd eerst iets vrijgelaten - langere draden als eerste en losse hoorns daarna - om door te evolueren naar een altijd aanwezig apparaat; bijvoorbeeld in je broekzak.

Dat apparaat is iets wat in de verste verte nog op een telefoon lijkt: je kunt ermee telefoneren. De telefoon is feitelijk getransformeerd naar een zakcomputer. De accu en de toch al aanwezige rekenkracht maakten dat mogelijk. Eenmaal die weg ingeslagen, zijn ze alleen maar meer computertje en opname-apparaat geworden. En hun positie veranderde: als je mij mobiel belt, bel je mij persoonlijk, niet een algemeen nummer in ons huis.

20130521-185854.jpg

Wat ik dan toch wel weer frappant vind, is dat we nog steeds in de maag zitten met die telefoonfunctie. Vandaag ging de telefoon. Nu hoorde ik 'm wel. Maar ja, dan ben je op wat vroeger het privaat heette en kun je niet bij je telefoon. Gemiste oproep, dus. Maar nog steeds kan ik niet (altijd) terugbellen. Op het schermpje verschijnt de mededeling 'geblokkeerd'. Wat héb ik daar nu aan. Dat je wel een indicatie achterlaat dat je belde, maar niet wie je bent. Alhoewel ik weet dat er (nog steeds) telefooncentrales bij grote(re) bedrijven zijn die nummerherkenning blokkeren of onmogeljk maken, komt zo'n 'geblokkeerd' op mij raar over. Alsof iemand onherkenbaar wil zijn, mij niet vertrouwt.

Gelukkig kan ik ze nooit terugbellen. Ook niet nu mijn iPhone met het geluid 'oude telefoon' dat van een klassieke bakelieten telefoon - die wij ook nog steeds in huis hebben - nadoet.

maandag 20 mei 2013

"Dit onderzoek kost u maar twintig minuten van uw tijd"

De gemeente Leiden stuurde me een brief; of ik wilde deelnemen aan de burgerenquête. Daarin wordt de mening van een groep Leidenaren gepolst over de leefbaarheid van de stad. Dergelijke onderzoeken worden door heel veel gemeenten, en organisaties, gedaan: onderzoeken naar onze mening over iets.

Het is blijkbaar het meetseizoen. In opdracht van diezelfde gemeente kregen we verzoek mee te doen aan een onderzoek naar onze PGB-, WMO- annex AWBZ-ervaringen. Was het eerste onderzoek nog helemaal digitaal, het tweede was echt klassiek papier. En uitgevoerd door een voormalige VNGdienst die nu onderdeel uitmaakt van een groot commercieel bedrijf. Over vooruitgang gesproken.

Nu hebben ze mazzel, want ik ben dol op quizjes en zo. Enquêtes horen wat mij betreft ook in die categorie. Als het meer dan vijf, zes vragen zijn, krijg je vanzelf het gevoel "doe ik goed?" of "ben ik al aan het winnen?". Ik heb ze dus allebei ingevuld.

Mijn overtuiging is dat het lastig, zo niet onmogelijk, is mensen in hokjes te persen. Dat dóen we wel, maar da's meer om een beetje het gevoel van overzicht en controle te hebben. In ons hart weten we allemaal dat wel allemaal uniek zijn, of minstens wíllen zijn. Dat we op onderdelen gelijk zijn aan anderen, is echter ook waar.

Een mens is een sociaal, meerdimensionaal wezen. Die ga je dus zelden kennen, anders dan dat je zijn verhalen kunt aanhoren en interpreteren. Lastig, lastig, als je grote groepen wilt kennen. Lastig, lastig, als je je beleid wilt baseren op 'de mening' van 'de burger'. Dat red je niet.

De vragenlijsten gaven de makke perfect weer.

De kern van de zaak is dat meerkeuzevragenlijsten helemaal niet mijn mening verzamelen, maar mijn mening over de mening van de onderzoeker. Díe bepaalt de vragen en de antwoorden waaruit ik kan kiezen. En je zult zien; het antwoord dat ik zou wíllen geven, staat er niet bij. Da's een heel oud onderzoektechnisch probleem. Maar wel een probleem wat enorm waar en relevant is: als je wilt weten of wat jíj vindt gedeeld wordt, dan werkt het redelijk. Wil je weten wat ík vind, dan werkt het niet.

Toevallig las ik vandaag een blog van Jacqueline Fackeldey over iets dergelijks, maar dan in klantcontacten. Ook daar is het goed je rekenschap te geven van de kansen die 'goed kijken en luisteren' je opleveren. Maar een gevaar schuilt in conclusies trekken. Daarvoor heb je eigenlijk 'het hele verhaal' nodig. Praten, dus.

De vragenlijsten van Leiden vormden ook zo'n probleem. Op een aantal vragen zou ik hebben willen antwoorden "Ja, maar....". Die optie is er echter niet. En dan zit je dus naar zo'n vraag te staren; ga ik dan vooral voor 'ja' of voor 'nee'. Da's toch goed?, zul je wellicht denken. Dan móet je kiezen. Maar de grap is dat wij heel vaak conditioneel kiezen. Dát bepaalt onze keuze en opvattingen. Maar dát wordt niet gemeten.

zondag 19 mei 2013

DSM-V

Nou. Hij is er(bijna). De nieuwe Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders: DSM-5.

Ter plaatsbepaling: ik vind dat er geen 'markt van welzijn en geluk' hoort te bestaan. De farmaceutische indústrie dien je daarom met argusogen te volgen en hun beweringen op een goudschaaltje te wegen om de waarde te bepalen. 'Industrie', 'ondernemen' en 'gezondheid' zijn lastig te combineren zonder in een belangenconflict te raken.

De DSM speelt daarin een vreemde rol. Psychiatrie is mijn vakgebied niet. Maar als ik lees hoe er over de DSM wordt gesproken en geschreven, dan zijn er toch wat zaken te observeren.

De DSM beschrijft aandoeningen. Niet meer en niet minder. In dat opzicht is het een boekwerk vergelijkbaar moet ieder ander codeboek: wat bedoelen we met..? Ook onze woordenboeken vervullen die functie. Zonder zulke afspraken is het onmogelijk te communiceren.

Maar ja: niets is echt waardevrij, hoezeer het ook wordt geprobeerd.

En dus wordt de DSM gebruikt. Daar ontstaat de ellende.

Als ik me met klachten níet bij een arts meld, heb ik die klachten nog steeds wél maar wordt er (waarschijnlijk) geen diagnose gesteld. Beruchte voorbeelden? 'De griep' die vaak een heel stevige verkoudheid is. En als ik een dag of wat goed chagrijnig ben, is dat ook niet echt reden tot zorg.

Kom ik met die klachten toch bij een arts, dan zal ik vast te horen krijgen dat het meevalt. Daar zijn protocollen, hand- en leerboeken voor. En vooral de vakkundigheid van de arts. Want alhoewel het soms lijkt alsof we als machientjes zijn te repareren of nieuwe onderdelen kunnen krijgen, zíjn we geen machientjes die honderd procent voorspelbaar of zelfs maar kenbaar zijn.

Kom ik vaak met zulke 'onbelangrijke' klachten bij de arts, dan is er meer aan de hand. Ik zóu een hypochonder kunnen zijn. Hoeveel daarvan in Nederland rondlopen, weet ik eigenlijk niet. Maar een fijn leven kunnen die niet hebben, met al die ziekten die je als mens kúnt krijgen.

Maar het kan ook zijn dat er iets héél anders aan de hand is.

De samenleving waarin we leven, wil alles bevestigd zien; hetzij door onderzoek, hetzij door professionele analyses. Dat werkt verlammend. En het is een van de belangrijkste perverse prikkels om instrumenten in te zetten op manieren waarvoor ze nooit zijn bedoeld.

De DSM is er zo één. Alleen de ziektebeelden die daarin zijn opgenomen, worden erkend. Door werkgevers, door verzekeraars. Maar daarvoor is de DSM nooit bedoeld: om bijvoorbeeld te dienen als basis voor een recht op vergoeding. Het is een volledige ontkenning van de patiënt en diens klachten. CVS? Chronisch VermoeidheidSyndroom? Volgens sommigen bestaat het niet; ook niet als er veel mensen zijn, die onafhankelijk van elkaar, vergelijkbare klachten ontwikkelen. RSI? Een modeziekte, denken sommigen - vaak dezelfde. Ook hier weer ondanks de aandoeningsklachten.

De New York Post had gisteren een artikel met de kop We're All Mad Here. Twee citaten daaruit, dit:
DSM 5 has added many new mental disorders that include many symptoms and behaviors previously accepted as simply part of the human condition. The resulting overdiagnosis of mental disorder will have many harmful unintended consequences — the misuse of medication, unnecessary stigma, high costs, misallocated resources, narrowed expectations, a reduced sense of personal responsibility, and the misapprehension that we are all becoming sick individuals living in an increasingly sick society.

en dit:
Why all the these daffy DSM 5 diagnoses reducing the large pool of normal into a small puddle?

Dat laatste citaat is, denk ik, tekenend. Daaruit blijkt iets vreemds. want vanaf het moment dat je gaat benoemen, is de tendens de onbenoemde kern zo klein mogelijk te laten zijn. 'Normaal' ís inderdaad een 'kleine poel'. Sterker, het is de vraag of er wel iemand ís die honderd procent gezond is.

Het eerste citaat geeft goed weer wat ik bedoelde: alle negatieve gevolgen zijn gevolgen van een gebrúik van de DSM. Een, denk ik als toeschouwer, verkéérd gebruik. Maar om dat dan aan de DSM te wijten, gaat me nog even te ver.

Waarom wordt er niet veel meer aandacht gevestigd op het gebruik van instrumenten als de DSM? Op de rap om zich grijpende medicalisering? Die een gevolg is van ons eigen onderling wantrouwen. Op de rap om zich grijpende besluiteloosheid als er geen onderzoek of commissie-oordeel aan ten grondslag ligt?

Wíj zijn doorgeslagen. Dát is het probleem. Niet de DSM 5.

zaterdag 18 mei 2013

Het seizoen Netniet

Vijf seizoenen; zoveel ken ik er. Jij vast vier: winter, lente, zomer en herfst. Ik ken ook nog twee keer het seizoen Netniet. Misschien zou ik er verkleinwoorden voor moeten gebruiken: seizoennetjes, in plaats van het groots en meeslepend 'seizoen'.

Het is niet een seizoen in de klassieke betekenis van het woord. Dat zijn de driemaanden perioden die worden bepaald door de stand van zon en aarde. Eigenlijk zijn het dus tijdseenheden, want het gaat om het móment waarop ze beginnen (en eindigen) en de periode ertussen. Als je er op die manier naar kijkt, is een seizoen een enórme tijdseenheid; ofwel (heel veel) secondes, minuten, uren, dagen, weken, maanden. Natuurlijk kan het allemaal nóg groter: ruimtemensen denken in lichtjaren. Da's pas fors. Maar die hebben ook een fantastische geheimtaal met parsecs en AE.

seizoenen

In dat verhaal is 'seizoen' een wat vreemde eend. Ik - en ik vermoed de meeste mensen - associëren dat woord met 'klimaat' of 'het weer'. Vraag een willekeurige omstander maar 's welk seizoen zijn of haar favoriete is. Gegarandeerd dat je een antwoord krijgt dat gaat over het weer. Mijn favorieten zijn de lente en herfst. Dan komt alles tot leven of sterft. Dan is er beweging. De winter zou ik op plaats drie zetten - vanwege de mogelijkheid van sneeuw, ijs en vorst - en de zomer - echt - wordt vierde. De zomer is, in theorie, dan wel een aangenaam temperatuurseizoen; het is ook wel het doodste. Van die dagen dat het zo heet kan zijn dat de mussen uit de dakgoot vallen. Dat niets geluid maakt om maar energie te sparen. Dat je continue vloeistoffen tot je moet nemen, wil je niet als een kwal op het droge, uitdrogen. Overal het klamme zweet, waardoor je niet eens meer goed kunt denken. Nee, de zomer is voor mij heel zeker nummer vier.

Maar als ik naar seizoenen kijk alsof het periodes zijn met vergelijkbaar weer, dan heb ik aan die vier niet genoeg. Dan heb ik er vijf.

We zitten er nu in: het seizoen Netniet.

Er zijn twee seizoenen Netniet - in de periode lente-zomer en de periode zomer-herfst. De seizoenen Netniet worden niet bepaald. Ineens zijn ze er. Bijna zonder waarschuwing. Zoiets als de voorwaarschuwingen voor Extreem Weer of de codes Oranje, Rood of Pimpelpaars? Werken niet.

Seizoen Netniet is namelijk nogal persoonlijk. Het zijn die periodes in het jaar dat je niet weet wat aan te trekken. In deze periode kun je op straat mensen zien die zich nog steeds in een koudegolf wanen - ik heb vorige week nog hándschoenen in gebruik gezien! - maar ook zij die 'de zomer al in de kop hebben'.

Seizoen Netniet is daarom ook nogal moeilijk. Want wat doe je aan als het misschien warm, maar misschien ook wel fris gaat worden? Of zou het gaan regenen? Alhoewel.... de kans op droog weer is er ook.

Dat zijn de seizoenen Netniet. De paar weken in het jaar waarin je de grootste kans hebt op foute kledingkeuze. De paar weken dat je voor buiten nog vrij redelijk bent gekleed, maar de eerste de beste winkel die je binnenstapt het zweet je aan alle kanten uitbreekt. Dat je aan de ene kant van de straat, in de zon, het aardig uit houdt en aan de andere kant - de schaduwkant - vernikkelt van de kou. Die periode.


vrijdag 17 mei 2013

Einde van een tijd-perk


Enig idee hoe laat het is?

Ik vermoed dat mijn horloge al bijna twee jaar kapot is. Nadat-i eerst kuren vertoonde door andere data dan de werkelijke te tonen, is-t-i er ergens in de tweede helft van 2011 helemaal mee gestopt. En sindsdien ligt hij wel op z'n vaste plekje, maar doet-i niets. Een soort van stoffelijk overschot.

Er is nog steeds geen opvolger gekomen. Dat heeft heel veel te maken met mijn wens 'een heel ander soort van horloge' te hebben. Zoals mij bekend, heb ik dan geen enkel beeld voor ogen wat dat dan is. Als de gelegenheid zich voordoet, herken ik 'm.

Maar dat 'heel ander soort' zit 'm in elk geval niet in de grootte. Mijn hemel, wat een knotsen van horloges worden er tegenwoordig verkocht en gedragen. Volgens mijn neef - die zo'n knotsenhorloge, Kyboe, importeert in Nederland - is het juist hip. Maar ja, hij verkoopt die knotsen dan ook nog 's met frutseltjes en blinkerdjes eraan. Tot míjn stomme verbazing doet-i het goed; ze vallen in de smaak. Maar het zijn dus niet de 'heel andere' die ik zoek. Het zijn grote.

Mijn vermoeden is dat ik dat 'heel ander soort' horloge zal vinden in of een volledig afwijkende vormgeving of draagwijze, of in een afwijkende tijdnotatie. Maar tot op heden heb ik die nog niet echt gvonden: omdat ik er niet fanatiek naar op zoek ben - ik moet er tegenaan lopen - en omdat wat een beetje in de buurt kwam wel enorm prijzig was.

Dus ik ga horlogeloos door het leven.



Hetgeen de vraag oproept of ik de tijd niet mis. Nou. Eigenlijk niet. De functionele invulling van het tijd aflezen is ingenomen door m'n iPhone. Of door de talloze klokken en digitale waarnemers op straat. En die laatste vertellen me vaak ook nog de temperatuur! De tijd missen is dus eigenlijk niet aan de orde.

Daarom begin ik me steeds meer af te vragen of dat horloge er nog wel komt. Want dat telefoontijdkijken bijvoorbeeld is iets wat ik steeds meer mensen zie doen of hoor zeggen te doen. De vraag is wat er gebeurt met 'de tijd'. Blijkbaar is de periode waarin we de tijd zelf moesten meenemen om de pols, verandert. Maar in welke richting?

Het is niet zo dat 'tijd' minder belangrijk is geworden. Het lijkt er, denk ik, meer op dat 'tijd' ubiquitous, alom aanwezig is geworden. Mijn illusie is dat het niet dragen van een persoonlijk horloge me tijdsvrijheid geeft. In werkelijkheid is de tijd dwingender geworden.

De iPhone piept geregeld om me 'even te waarschuwen' dat ik iets moet doen. Een functie die ik overigens bij voorkeur níet gebruik. En verder zijn er overal wel tijdbewaarders om me heen. Op straat - waar ze vaak worden gezien als 'reclame', terwijl een wind- of regenmeter in Nederland óók interessante informatie geeft, in de keuken - de oven én de magnetron laten op vijf centimeter afstand de tijd zien, in de huiskamer - waar een 'echte' klok de tijd aangeeft, maar de thermostaat ook en de tv, de hd-recorder en een overgebleven restklokje. In het openbaar vervoer geven de bussen, trams en treinen de tijd weer - en hun achterstand ten opzichte ervan. Overal is de tijd.

Daarmee dient zich een nieuw probleem aan. Welke tijd is de juiste? Mijn horloge liet ik vroeger twee minuten voorlopen op de stationsklokken. Dan had je een klein beetje speling. Grote onzin uiteraard, want je wíst van die twee minuten. Maar toch. De stationsklokken bleken geregeld inderdaad een andere tijd aan te geven dan bijvoorbeeld de gesynchroniseerde iPhone-tijd. En de klokjes hier in de keuken kun je zowat iedere dag gelijk zetten omdat er weer 's iemand op het instelknopje drukte.

Alomtegenwoordig. Hoe leuk en handig. Maar dan moet het wel eenduidig zijn.



Je hebt er een prachtige roman over: Het Klokkengelijkzetinstituut, geschreven door Tanpinar. Ik kocht het boek meteen, alleen op basis van die titel. Echt. En het is me erg goed bevallen. Dat klokkengelijkzetinstituut is inderdaad een anker in de roman. Maar feitelijk gaat het verhaal over oud - de eerste helft - en nieuw - de andere, inderdaad - Turkije; en over bureaucratie, nepotisme, familieverhoudingen, maar ook over (de idioterie van) innovatie. Kortom, veel meer.

donderdag 16 mei 2013

Platte praat

Mij was het niet opgevallen, maar een goede kennis van mij wel: het "plat spreken" lijkt te verdwijnen.

Als je er op wordt gewezen, ga je er op letten. "Luister maar eens op de markt. Daar hoor je bijna geen plat Leids meer. En áls je het hoort, zijn het meestal wat oudere of oude mensen."

Het is verdomd waar. Sinds hij dat zei, ben je er wat alerter op en ik moet erkennen dat ik inderdaad bijna geen Leids meer hoor. Nu kan dat liggen aan de mensen die ik ken en spreek. Dat dat allemaal ABNers zijn, in de zin van plaatsloos sprekend. Vandaar dat ik probeer m'n oren ietsje meer te spitsen als ik over straat ga: hoor je om je heen dan nog dat typisch Leids rollend erretje of de zangerige toon? Nou, nee, dus.

Eigenlijk is het heel opvallend dat ik het niet meer hoor. Want wat ik wel veel hoor, zijn de harde arabische gee - waarvan ik steeds sterker het idee heb dat veel gebruikers ervan die harde gee met geweld in hun sprak proppen, als groeps- of statussymbool - en nieuwe straattaal. Maar da's iets heel anders. Bargoens, dieventaal, was er in mijn jeugd ook al; in zijn oorsprong een geheimtaal waarmee ingewijden communiceren. Er zijn heel mooie (etymologische) woordenboeken van (en ik merk nu dat ik mijn epub-versie van zo eentje heb weggepoetst).

Dat taal fluïde is en makkelijk overdraagbaar, is me wel duidelijk geworden de afgelopen decennia. Het dorp waar ik ben geboren, ligt binnen de invloedssfeer van Den Haag en 'dus' spraken veel jonge kinderen er Haags. Plat haags, welteverstaan. Da's de taal van Grote Bekken, Kleine Hartjes: ongelooflijk veel verschrikkelijke ziekten doorspekken het taalgebruik. De ei is een soort van aaii (en dat krijg je nóóit echt meer uit, weet ik nu). En zo gauw je je gekleineerd of bedreigd voelt, scheld je. Dat was op straat zo normaal dat ik me afvraag of we in die tijd zelf wel doorhadden wat werd gezegd. Een beetje zoals supporters van Ajax met het woord Joden omgaan: historieloos.
Inmiddels is het zo dat iedereen die denkt stoer en ruig uit de hoek te moeten komen, zich bedient van 'kanker'. Eerlijk gezegd, vind ik het vermakelijk omdat verder alle signalen van een Haags lefgozertje ontbreken. Je staat meer voor aap, dan dat je indruk maakt.

Onder jongeren is de sms-taal populair geweest. Liefhebbers van 'het Nederlands' haastten zich om te signaleren dat het eind van fatsoenlijk Nederlands was begonnen. En ze hebben gelijk, maar of dat uitsluitend, vooral of niet daaraan is te wijten?!

Er wordt door groepen invloed op elkaar uitgeoefend. En zeker onder jongeren spelen voorbeelden daarin en grote rol. Degene die in de jaren veertig voor het eerst het woord 'mieters' gebruikte, heeft grote navolging gehad. Het barst van de voorbeelden. 'Weet je wel' als stoplap in de jaren zestig, zeventig. 'Wreed' of 'te gek', ze zijn alweer min of meer verdwenen als veelgebruikte woorden.
Daarvoor in de plaats is de kruisbestuiving gekomen van talen. Of je ze nog leenwoorden moet noemen, weet ik niet; de uit het Marokkaans,Turks, Surinaams of Antilliaans overgewaaide woorden waarmee een specifieke straattaal ontstond - die in elk geval ík niet spreek noch begrijp.

Taal maakt je op die manier ook tot groepslid. Als je het spreekt, hoor je er bij: met bargoens, ooit, tot het dievengilde, met het Twents tot de Twenten, met de straattaal tot straatgroepen.

Nu vraag ik me af wat het betekent dat het Leids minder sterk lijkt voor te komen. Goed, deels heeft het te maken met het opleidingsniveau van de stadsbewoners. Van domste zijn we nu slimste stad van Nederland. Maar ik vraag me af of het niet ook een teken is dat de stad als bindende factor minder belangrijk is geworden. Dat onze referenties elders zijn komen te liggen.

Als dat zo, moeten we in Leiden toch heel snel een museum hebben voor Leidse volkscultuur. Dat kan er vast nog wel bij; we hebben er hier al zoveel. Eentje meer of minder - en dan over 'onszelf' - valt niet eens echt op.

woensdag 15 mei 2013

Oerlelijke baas over mooie mensen

Vorige week had ik een interessant Twittergesprek met Linda Duits (@lalalalinder). Het ging over iets wat zij twitterde; over iemand die met open ogen in een opzetje van een bedrijf was getrapt.

Het kledingconcern Abercrombie bleek de boosdoener. In het bijzonder hun directeur die, naar zeggen, een te verfoeilijken mening verkondigt:
“In every school there are the cool and popular kids, and then there are the not-so-cool kids...Candidly, we go after the cool kids. We go after the attractive all-American kid with a great attitude and a lot of friends. A lot of people don’t belong [in our clothes], and they can’t belong. Are we exclusionary? Absolutely."


Natuurlijk is het dom gezwets. Dat merk hééft helemaal niet te kiezen wie het draagt. Dat doen de consumenten. Wat meneer hier doet, is toch ook te scharen onder de noemer wensdenken. Want wat doet hij als er toch ook impopulaire, wellicht zelfs gehate, mensen in zijn kleren passen en het kopen? Ze er uit trekken?

Het zal ze maar gebeuren: dat iemand van de pro-anabeweging - de ziekelijk mageren - sterft in hun kleding. Als die lichaamvereerders jouw merk gebruiken 'omdat het hen wél past'. Nee, dan word je blij als fabrikant dat je koos voor de magere medemens.
Wat als die all-American kids blanke racisten blijken te zijn? Of wapenidolate gevaren? Wat als all-American wordt geïnterpreteerd als rassenscheiding? Heeft Lonsdale er dan een concurrent bij?

Het verbaast me niet dat er op die uitlatingen wordt gereageerd. En zeker niet dat dat gebeurt door organisaties en op websites die zich bezighouden met de ziekelijke variant van gewichtsbeheersing en ideale lichamen, die van eetstoornissen. Dat zijn dodelijk ernstige aandoeningen.

20130515-171709.jpg

Alhowel ik vind dat Linda gelijk heeft dat je moet oppassen niet in een opzetje te trappen, vind ik wel dat dit soort van blatante onzin niet onweersproken mag blijven. Het past in een lijn van 'wees vooral de wijste en zeg niets'-aanpak die dit soort van schreeuwers ruim baan geeft. Daarvan ben ik geen voorstander meer; rede(lijkheid) deinst dan terug voor geweld.

Inmiddels is de tegenreactie gekomen. ABC doet verslag van een (klein) aantal. Misschien moet er staan: nog klein aantal. Want de kans is aanwezig dat een merk dat de grootste groep úitsluit (en een kleine elite insluit) zich de woede van die groep op de hals haalt.

The backlash for the trendy clothing store Abercombie and Fitch is reaching a feverish pitch as actress Kirstie Alley, in an exclusive interview with ''Entertainment Tonight'' slammed the store and its controversial CEO Mike Jeffries.

"'Abercrombie clothes are for people who are cool and look a certain way and are beautiful and are thin' and blah, blah, blah, blah, blah," Alley said. "That would make me never buy anything from Abercrombie."


Maar echt slopend is wat ik vanochtend hoorde tijdens het wekelijks zwemhalfuurtje. Eén van de zwemmers is antiquair - niet werkzaam in de mode, dus - en meldde spontaan:

Hebben jullie dat gehoord van die Abercombie? Van die manager die vindt dat ze er alleen zijn voor mooie mensen? En heb je hém weleens gezien? Die man ziet er monsterlijk lelijk uit. Ik snap niet waar-i het lef vandaan haalt. Echt, je moet maar eens kijken. Helemaal stijf van de botox en operaties. En niemand die 'm durft te zeggen dat-i oerlelijk is zeker.


Michael-Jeffries

Kijk. Da's wat je ook over jezelf afroept. Een onderstroom oordelen, niet direct zichtbaar, die je tot op de grond toe af fakkelt.

dinsdag 14 mei 2013

Wier borsten zijn nu de mooiste?

Eigenlijk weet ik nog niet zo goed hoe ik er op met reageren; op het nieuws dat Angelina Jolie haar borsten liet amputeren. Preventief.

Geen opmerking over het Songfestival. Dat interesseert me geen bal. Het zal me benieuwen of 'we' een ronde verder komen. Met het opwekkend lied geef ik 'ons' weinig kans. Maar ik weet ook dat juist zo'n houding leidt tot winnen. Voor hetzelfde geld valt het lied dus wel goed.

Wel echt nieuws, is Angelina Jolie.

Het zijn lastige dingen: beroemdheden die iets doen wat talloos veel andere, niet beroemde mensen ook doen. Die krijgen die aandacht niet. Of het nu gaat over een aandoening van de stembanden, een ziekte of zelfs maar de dood; als dat een beroemdheid overkomt, krijgt het veel aandacht. Meestal zit me dat als een zandkorreltje dwars: waarom die aandacht, terwijl het ok elders voorkomt?

In dit geval weet ik het zo net nog niet. Eigenlijk is het juist goed dat die aandacht er zo is. Het is niet bepaald de correctie van een oorlelletje. Het gaat om een identiteitbepalend lichaamsdeel. Het is een lichaamsdeel wat veel mannen het mooist aan een vrouw vinden. Daar mee (moeten) knoeien, is - lijkt mij - geen sinecure. Dat moet ingrijpend zijn.

20130514-200315.jpg

Wat me bezighoudt, is hoe al die vrouwen die niet bekend zijn hier mee omgaan. Angelina Jolie zal ongetwijfeld veel aandacht hebben laten uitgaan naar de kwaliteit van haar gerestaureerde borsten. Hoe we het wenden of keren: die zijn een belangrijk verkoopelement. Daar investeer je dus ook (fors) in. Maar hoe gaat dat als je die middelen níet hebt: wat dan? Wat doet de verzekering? Of achten die het weer eens te duur?

Soms is het toch goed als een beroemdheid meldt wat hem of haar persoonlijk overkomt (Gôh, die zin hanteer ik ook altijd als het gaat over het belang van social media. Toeval?!)

maandag 13 mei 2013

Emancipatie?!

Rijswijk 'zet haa'. Daar ben ik geboren en getogen. Rijswijk, in Zuid Holland. Dat 'zet haa' had, totdat we topografie kregen op school, een haast mythische waarde. Het hóórde bij 'mijn' Rijswijk. Dat er meer Rijswijken zijn, zouden kúnnen zijn; dat bedenk je als zesjarige nog niet.

Mijn Rijswijk ligt tegen Den Haag aan. Vroeger was er een soort van groene buffer tussen het dorp en de stad. En de tram naar Delft was de enige die het dorp doorkruiste. Eigenlijk stopte in mijn herinnering het openbaar vervoer min of meer aan de gemeentegrenzen. Rijswijk was een dorp en probeerde dat eigen karakter en zelfstandigheid te bewaren. Niet dat dat lukte, want grenzen zijn altijd poreus. Ook die van Rijswijk.

Daar kwam ik achter toen we jaren later in Wassenaar terechtkwamen. Wat een dorp! Binnen een half jaar word je dan een paar keer duidelijk gemaakt dat je Háágs praat, plat, bargoens, volks, ruw. Dan kom je er achter wat een gesloten gemeenschappen sommige groepen vormen. Ook al ontkennen ze het in alle toonaarden. En ook al spraken hun eigen kinderen geen plat Haags, ze haalden dingen uit die tegen crimineel gedrag aanhingen.

Dat beschadigende indirecte bestempelen deed dit weekeinde weer eens van zich spreken.

Een minister die aandacht voor vrouwenemancipatie, is tot daar aan toe. Daarin heeft ze gelijk: emancipatie moet je onderhouden. Glazen plafonds slechten. Beloningssystemen in balans brengen. Gelijke kansen is meer dan gelijke kansen bíeden. Gelijke kansen moet je krijgen en hebben. Anders is het voor de bühne.

Zo'n pleidooi gaat goed mis, als een dubbele boodschap wordt uitgezonden. En dat stortte zich over Jet Bussemaker, de betreffende minister, uit. Haar pleidooi gíng niet primair over emancipatie of over zorg over de stand van de emancipatie. Haar pleidooi ging ook - vooral - over het economisch belang. En dat is helemaal níet primair een individueel of emancipatoir belang. Dat is een maatschappelijk, een economisch belang.

Je krijgt uiteraard een stortbui over je heen, als je in zo'n situatie individuen min of meer de schuld geeft van een collectief bestaand probleem. Dat kúnnen zij niet oplossen. En het geeft evenmin pas particuliere besluiten te toetsen aan nationale belangen. En dus zit mevrouw minister er nu volkomen naast. Excuses, en een veel betere uitleg, zijn minimaal op hun plaats.

Mijn verwachtingen zijn nu wel hooggespannen. Gaan we nu dan eindelijk een samenhangende visie en beleid krijgen voor de toekomst van Nederland? Gaan we nu dan eindelijk horen hoe we de recessie te lijf gaan? Gaan we nu dan eindelijk horen hoe jongeren, ouderen, mannen, vrouwen, arbeidsgehandicapt of niet, een plek krijgen in dat plan?

Of blijven we die verfoeilijke neoliberale aanpak volgen? Dat 'de markt' dit probleem vanzelf oplost. Dat, als we maar genoeg wachten, alles weer goed komt. Het idiote is dan wel: waarmee bemoeit die minister zich dan?

20130513-195105.jpg

zaterdag 11 mei 2013

GeoGuessr: raad de plaats. Of niet.

Bij de VPRO is het al ontdekt. Afgelopen week zag ik een paar keer tweets voorbij komen op Twitter van VPROmedewerkers die GeoGuessr speelden. Watteh?! GeoGuessr!

Omdat het allemaal VPROers zijn die zich beroepsmatig bezig houden met innovatie, word ik dan vanzelf nieuwsgierig. Vooral omdat je sommige mensen een beetje kent en hen enthousiast ziet. Tja, dan ben je kuddedier en volg je de leider.

Niet voor niets. Want GeoGuessr is een leuk tijdverdrijf.

GeoGuessr is een raadspelletje. Maar dan wereldwijd. Je krijgt een 360 graden foto te zien en mag dan raden wáár dat is. Voor de foto wordt - je raadde het al - Google's Streetview gebruikt. Die ken je al lang. Van het opzoeken van je vakantiebestemming en even zien hoe het er 'in het echt' uitziet daar. Of van het weerzien met herinneringen aan plekken uit je jeugd. Of uit de pers die curieuze fenomenen meldt van weggesmeerde 'geheime of niet-bestaande' locaties. En nee, deze kat, die van de week als een bliksemschicht werd doorverteld, bleek dus 'gewoon' beeldbewerkt. Maar wel erg gaaf.

20130511-192939.jpg

GeoGuessr geeft je dus een foto en de vraag met een speld - een virtuele - aan te geven wáár jij denkt dat die is gemaakt. Hoe dichterbij de juiste lokatie, hoe hoger de score. Eenvoudig, toch?

20130511-194909.jpg

De spelregels wel. Het spel is dat niet.

De foto's die je krijgt te zien zijn soms te herleiden - ik had er eentje waarop het gemeentegrensbord stond! - maar meestal nogal lastig. Wat lijken zuideuropese straatjes op elkaar. En dan blijken ze niet eens in Europa te liggen! Of wat ook kan: middenin een soort van woestijn. Zoek maar uit waar dat dan is.

Een nadeel is wel dat die ene keer dát je denkt in de buurt te zijn, je die speld nog moet plaatsen. Dat lukte me eerlijk gezegd niet goed. Maar eerlijk is eerlijk: zelfs als ik wel op de door mij gedachte plek had gepind, had ik er nog naast gezeten.

Enfin. Het schijnt verslavend te zijn. Dus houd de tijd wel in de gaten.

vrijdag 10 mei 2013

Huizen melken

Uit m'n jeugd herinner ik me er nog wel flarden van; van beelden van 'gastarbeiderspensions'. Het is een eufemisme, een verhullend woordgebruik. Zowel dat 'gastarbeider' als het 'pension': het klopt niet.

Na de oorlog moet Nederland weer uit z'n as verrijzen. Dat klinkt enorm dramatisch, want feitllijk is de verwoesting vrij lokaal. Het grootste deel van Nederland komt min of meer ongeschonden die periode door. Maar de bevolking is wél veranderd. En de tijdgeest maakt dat meer mensen dan voorheen op zichzelf wilden gaan wonen. Er moest dus massaal worden ge- en herbouwd.

En dat deden we. Wel ietsje te gehaast met slechte en goedkope materialen de term 'revolutiebouw' is niet bepaald een kwaliteitsindicatie - en niet altijd met gekwalificeerde arbeidskrachten. Da's allemaal verklaarbaar: de oorlog had er ingehakt. Veel moest worden geïmporteerd: tot en met de arbeidskrachten.

Gastarbeiders werden ze genoemd. De mensen van wie werd gedacht dat zij tijdelijk zouden helpen de economie op tempo te houden. Uit Italië kwamen 'mijnwerkers', die geregeld nog nooit van hun leven een mijn hadden gezíen, maar ook vaklieden vaklieden als terrazzowerkers (alhoewel die strikt genomen er al eerder waren). Nederland had daartoe in een aantal buitenlanden wervingsbureaus. In bijvoorbeeld Italië en Spanje hebben die een belangrijkere rol gespeeld in de werving dan in Turkije en zeker in Marokko. Maar de kern was: we hebben mensen nodig. En dus kwamen ze en bleven ze.

(...) De belangen van werkgevers gaven de doorslag, niet de opstelling van het departement van Justitie, die tot voorzichtigheid maande. De grenzen voor toelating gingen ook pas dicht toen de oliecrisis zich voordeed. Niemand geloofde toen nog dat eenmaal gevestigde migranten weer zouden teruggaan. Het was ook niet zo, dat er na 1973 ineens helemaal geen werk meer was voor buitenlandse arbeiders. Integendeel, ook toen bleven werkgevers benadrukken hoezeer zij afhankelijk waren van goedkope arbeiders uit het buitenland.


Die opmerking over 'goedkope arbeiders' is relevant. Niet alleen kregen 'gastarbeiders' minder uitbetaald dan autochtone Nederlanders in vergelijkbare fucnties - en was hun rechtspositie veel zwakker - ook werd met de andere hand weer terug gehaald. Dat roetzwarte kantje van 'marktwerking' is nooit verdwenen.

Tot op de dag van vandaag wordt misbruik gemaakt van schaarste in een van de eerste levensbehoeften: onderdak.

De goede voorbeelden zijn er ook. Bedrijven die in elk geval probéérden iets redelijks aan te bieden. NDSM in Amsterdam had zoiets in Noord. Maar verder zijn de gastarbeiders - en later ook studenten - aangewezen op de particuliere markt. Over degenen die zich in de schaduw van de maatschappij moeten ophouden - illegalen - hebben we het dan nog niet eens. Die zijn aan de goden overgeleverd.

Gastarbeiders konden met gemak in 'pensions' worden ondergebracht. Met meerdere personen op één kamer. Brandgevaarlijk, zonder enige privacy en vooral veel huurpenningen opleverend. Het zijn die beelden die mij zijn bij gebleven. Beelden van een land waar je je eigenlijk voor kapot zou moeten schamen.

1971-2428

We zijn geen steek veranderd. Ondanks aangepaste wetgeving - die blijkbaar moet aangeven dat we een beschaafd land zijn, op papier - bestaan ze nog steeds: de huisjesmelkers, de polenhotels, de campings en vakantieparken met 'seizoensarbeiders'. Om de aandacht van het werkelijke probleem af te leiden, maken we ons dan druk over de terminologie. Allochtoon? Gastarbeider? Arbeidsmigrant? Economisch vluchteling? Gelukzoeker? Illegalen?

Deze blogpost eindigt met een verwijzing naar een Amerikaanse Tumblr-site: The Worst Room. Daar vind je een werkelijk stuitend overzicht van 'appartementen' en hun huurpijzen. Zoals dit, $1100 in New York City:
tumblr_mm88xhJC9f1spj6p2o1_400

Kamers zonder ramen. Kamers die eerder kast zijn dan iets anders. Kamers waarin een gedetineerde niet mág worden gehuisvest.

Daar zit je dan naar te kijken als de gedachte je bekruipt dat dit ook ons voorland kan zijn. Want laten we wel zijn; met de recessie die nog op z'n hardst moet uithalen naar ons individuen en een verdiepende kloof tussen arm en rijk, tussen 'grootgraaihebberds' en 'minder-hebbers', is dit echt geen fantasie. We hebben het al eerder gedaan. En met de 'aanpak scheefwonen', oftewel een extra huurverhoging - die wáár terecht komt?! - vergroten we de kans daarop. Want juist de scheefwoner is financieel interessant voor de verhuurder: die brengt voor hetzelfde product meer op!

Ik denk dat ik maar eens een bordje 'pension' op de schuur ga spijkeren.

donderdag 9 mei 2013

De onzin van zelfbeoordelingen

Dit is echt een ideale vraag voor een persoonlijk gesprek wat deze blogpost is. Niemand kan in jouw hoofd kijken wat je denkt naar aanleiding van wat je leest. Hoe persoonlijker wil je het hebben? Dus: hoe goed denk jij dat jezelf eerlijk kunt beoordelen?

Mijn verwachting is dat het een nogal genuanceerd beeld zal zijn. Jezelf kennen, heeft veel kanten. Sowieso het 'kennen' op zich. Ik ken mezelf goed. Ik weet wat ik leuk vind, wat ik kan, wat ik angstverwekkend vind en wat ik niet durf. Maar da's helemaal gebaseerd op de praktijk, op wat ik meemaakte. Een heel bekende: ik heb geen idee wat ík zou doen in een oorlogssituatie, want dat maakte ik nooit mee. Evenmin weet ik niet hoe het is om te raften, vrijeval te springen of muziek te maken. Want ik heb dat nooit gedaan. Goed, muziek is een randgeval, want ik heb ooit een blauwe maandag geleerd gitaar te spelen. Maar da's zo'n vijftig jaar geleden en wat ik er aan heb overgehouden is de herinnering aan pijn van een in je pink snijdende snaar. Bij een plaatje als dit, vóel ik die pink weer:

20130509-140610.jpg

Maar muziek máken, emotie en beeld vergeluiden; ik kan het niet. Af en toe zijn er van die momenten dat je daarvan baalt. Ik heb van die muziek die mij helemaal overmeestert; dan zou je ook muziek willen kunnen maken. Maar ik ken mezelf: niet (meer) de souplesse in de ledematen, niet meer de tijd om het te leren en niet het doorzettingsvermogen om 'door de pijn' te gaan.

Jezelf kennen is één. Belangrijker is aan de buitenwacht duidelijk te maken wie je bent en wat je kan. Precies daar begint mijn twijfel. Ik denk dat veel mensen (tegenwoordig) niet meer goed in staat zijn aan te geven dat zij iets níet kunnen waarvan een ander verwacht dat zij het wél kunnen. In dat proces speelt beeldvorming een belangrijke rol. Het beruchte 'sociaal wenselijke' gedrag en antwoorden, passen hier. In een periode waarin je de normen en waarden van een groep leert kennen - de socialisatie - is dat handig om je aan te passen; voor zover je kúnt. Maar dat móet stoppen bij volwassenheid omdat de groep anders te maken krijgt met groepsdenken. Een betere omschrijving wellicht: hielenlikkend gedrag om maar erbij te horen.

Onze samenleving is - zeker de afgelopen decennia - in hoge mate ge-atomiseerd, geïndividualiseerd. Van individuen wordt verwacht dat zij zelfstandig wíllen en kúnnen kiezen (en het is maar zeer de vraag of dat ook zo ís). Dat leidt per definitie tot onzekerheid, omdat dát de essentie van kiezen is. Ter bestrijding van die onzekerheid dient 'de groep'. Aan de daar heersende mores - normen en waarden - kun je argumenten voor jouw keuze ontlenen. Het is dus bijna noodzakelijk 'ergens bij te horen'. Dan komt dus dat groepsdenken om de hoek kijken; want een afwijkende mening betekent meestal níet bij de groep horen.

Daarmee ontstaat een ietwat vreemde figuur. Voor de samenleving als geheel en de groep (subculturen) daarbinnen zijn die losdenkers noodzakelijk. Niet voor niets zie je op het moment overal pleidooien opduiken voor dwarsdenkers in bijvoorbeeld bedrijven. Maar voor de individuen zélf is dat geen echt prettige positie (tenzij er een netwerk los- en dwarsdenkers zou zijn).

Spiegelen, in het openbaar, is voor de meesten van ons dan ook niet eenvoudig.

In dat licht bezien zijn ook al die zelfbeoordelende systemen een tegenstrijdigheid. Het is leuk en aardig dat we elkaar lekker bezig houden met het invullen van vragenlijstjes, scores, SWAT-analyses, 'benchmarks' en modellen; maar de vraag is wat we daarmee bereiken.

Ik denk niets tot zeer weinig.

Nog afgezien van het probleem van de onzorgvuldig ingevulde gegevens, van de ontbrekende gegevens en van de achterhaalde gegevens, is er een veel fundamenteler probleem: dat van de onmogelijkheid jezelf in het openbaar te beoordelen. In de overal bestaande onderstroom aan verhalen bij gemeenten gaat bijvoorbeeld het verhaal dat veel van de statistische gegevens níet kloppen. Die kún je wegzetten als 'roddel en achterklap'. Het lijkt echter zinniger er van uit te gaan dat ze kloppen en dat - bewust én onbewust - een onjuist beeld is geschetst.

Op ongelooflijk veel plaatsen in de samenleving wordt van organisaties verwacht dat zij zélf gegevens aanleveren over hun functioneren. Van thuiszorg tot welzijnswerk, van gemeentelijke dienst tot gesubsidieerd project. Zowel in de private als de publieke sector. En allemaal gebaseerd op de veronderstelling dat 'we' neutraal cijfers zullen en kunnen aanleveren.

Een illusie.

Ooit had het CBS mensen in dienst die het land afreisden om gegevens op te halen. Dat was een dure grap. Maat het betekende wel dat een ongebonden persoon bij jou in het systeem keek en dat één en dezelfde keer op keer dezelfde beslissingen nam (daarmee voorkom je een van de grootste coderingsfouten: interpretatieverschillen).

Met steeds meer zelfbeoordeling, zelfcorrectie en zelfanalyse is de waarde ervan verminderd. ISO-gecertificeerd? Leuk, maar het is toch echt 'de slager die zijn eigen vlees keurt (en daarna een stempeltje vraagt voor de kwaliteit daarvan)'. Veel interessanter is het, als dat keurmerk wordt toegekend op basis van een onaangekondigde visitatie. Een waardering voor een ziekenhuis of een thuiszorginstelling? Ach, kom. Laat er eens customer journey mapping plaatsvinden of een mystery patient langsgaan. Niks cijfertjes. Maar kwalitatieve beóórdeling. Een vergelijking maken van diensten? Prima idee; maar haal zélf de gegevens op (het aardige is dat dat ook aan het gebeuren is door bij voorbeeld Roamler die smartphone-gebruikers daarvoor inzet).

Het is de rekenkracht die ons afleidde van waarom het écht gaat: onszelf en onze ervaringen. Dan moet je - minstens náást die kwantitatieve gegevens - de verhalen hebben. Dan moet je onafhankelijk kunnen oordelen. Dan hebben we weer personeel nodig dat ter plekke gaat kijken en beoordelen. Want de werkelijkheid blijkt niet uit cijfers.

20130509-173758.jpg

woensdag 8 mei 2013

"mindblowing urban streetart"

Als ik het zou moeten omschrijven, is het ongeveer dat. Wired wijdde een artikel aan ene DALeast. Het eerste wat ik zag, was dit plaatje. En óm was ik:

20130508-191140.jpg

Het zijn tékeningen! Plat. Dus. Tweedimensionaal. Maar ze ogen drie-. En ze zijn móói. Gewoon op straat te zien. Het 'kunst'aspect zit voor mij in het langer kijken en dan meer zien. Zoals deze:

20130508-191852.jpg

Boven- en onderkant van het werk zijn ook ieder op zich een werk. Dit is zijn(?) website, barstensvol van dit soort van afbeeldingen.

Wat ook zo bijzonder is, is de vergankelijkheid. Veel van de werken zijn aangebracht op plekken die echt niet tot het eind der tijden zullen bestaan. En sommigen zullen naar alle waarschijnlijkheid zelfs zeer binnenkort het loodje leggen. Maar tot dat moment is het genieten!

20130508-192218.jpg

Niet lullig bedoeld: maar dit is wel een heel andere klasse dan de graffiti, die we in Nederland soms ook als kunst zien - en soms niet onterecht - of de beschilderde bouwschuttingen. Daar moeten we blij mee zijn. Ben ik ook. Maar wat zou het mooi zijn als dit ook op Nederlandse vlakken te zien zou zijn.

Overigens is er ook hier zat te zien. De vraag is alleen wáár. Zo moeten er in Leiden heel kleine street art-tekeningen te vinden zijn. Van die dingetjes op stoepniveau, of glurend vanachter een kabelkastje. De ellende is alleen dat ik ze nog niet heb ontdekt. Guerilla art. Maar ik ben dan ook pas begonnen me te realiseren wat er allemaal te zien kán zijn.

Totdat ik ze kan laten zien:

Echt, ga even kijken bij DALeast.

dinsdag 7 mei 2013

Enig idee wat The Whole Earth Catalog was?

Het is best veel leeswerk, dat artikel, maar er staat ondermeer dit in:
What's more, later that same year he published the first edition of what came to be the magnum opus of the entire counterculture, the Whole Earth Catalog – a book that some people, Turner included, believed changed the world. Though it wasn't exactly a book, it was a how-to manual, a compendium, an enyclopedia, a literary review, an opinionated life guide, and a collection of readers' recommendations and reviews of everything from computational physics to goat husbandry.


Dat ik dol ben op sociale geschiedenis zal je niet zijn ontgaan - veel van de afbeeldingen die ik citeer, zijn daarmee te verklaren. Dat geldt ook voor wat tegenwoordig storytelling heet. Vaak zijn dat mooie verhalen; die soms ook nog eens een nét ander licht laten schijnen.

Zo'n verhaal is dit: Stewart Brand's Whole Earth Catalog, the book that changed the world. Het staat in The Guardian en ik vond het via Zite. De reden dat ik vind dat je dit zou moeten lezen, of in geval weten, is vooral geschiedkundig: dit is iemand die de eer moet krijgen die 'm toekomt.

Voor mij is dit één van de basisdenkers van het Internet.

Het stoorde me toch wel een beetje dat de rol van sommige mensen wat verdwijnt. Op de Nederlandse televisie is een driedelige serie te zien over Silicon Valley. Als ik die zie, dan ontstaat het idee dat het Internet, alle belangrijke digitale ontwikkelingen dáár plaatsvonden en -vinden. En dat (slechts) een handvol multinationale ondernemingen daarin een rol speelden en spelen: Apple, Microsoft en Google (en wat 'grut' als bijvoorbeeld Whatsapp, IBM of Twitter). Natuurlijk zijn zij belangrijk. Dat geldt ook voor veel andere mensen en ontwikkelingen. Die níet in Sillicon Valley zitten en tóch belangrijk zijn. Dat is het vertekenend effect van de serie.

Even terzijde: wanneer maken die programmamakers eens een serie over Nederlandse ontwikkelaars? Die hebben we. En niet de geringsten! Bluetooth: Nederlandse ontwikkelaar. Layar is Nederlands. TomTom. Nederlands. Games? De beste ontwikkelaars zitten in Nederland (heb ik me laten vertellen). En dat zijn de makkelijke, bekende voorbeelden. Vraag de heren achter Top Names maar eens een programma te maken; geen probleem dat te vullen. Daar heb je geen Sillicon Valley voor nodig.

Wat mij betreft, is dat echt nodig: ere wie ere toekomt. Wat nu gebeurt, is wat mij betreft té selectief en daardoor té tendentieus. Een willekeurige kijker zal een grote kans lopen een beeld eraan over te houden dat 'het Internet wordt gemaakt door Apple en Google'. Het is me niet te doen om achteruit kijkend vast te stellen 'dat het toen beter was' - dat ís niet zo - maar wel om het genuanceerd beeld te schetsen wat bij geschiedenis hoort. Steward Brand is dan een Naam, zul je lezen.

He made millions from the Catalog but gave most of it away. At the final party he experimented with giving away $20,000 in cash because he thought that the extra stimulation of handing over wads of notes would "be an interesting thing to do. And indeed it was an interesting thing to do. I did not turn out any particularly creative ideas, I have to say. That was part of what made it interesting. My hypothesis was that under duress people would get extra creative. But it turns out they become extra knee-jerk and the opposite of creative. But you know, that's how you find out these things."

Turner calls him the most influential person you've never heard of, and though in Silicon Valley he's a god to many he still lives on a houseboat in Sausalito just outside San Francisco, and in the flesh is modest and unassuming. He looks like the fit and active 74-year-old he is, dressed in clothes that look like they'd take him straight from a conference hall to a hike in the mountains. I'd thought he might be quite forbidding but he's a great storyteller with a healthy sense of humour that he's happy to turn against himself.

maandag 6 mei 2013

Kortetermijn houtrot

Vandaag openbaarde zich weer eens een plek rot hout. Met dank aan de gemeente Leiden, die jaren her van mening was dat hardhout moest worden uitgebannen uit de stad.

De politiek en maatschappelijk correcte mening is uiteraard dat je activiteiten geen onnodige belasting voor de planeet met zich moeten brengen. Bewust(er) bezig zijn, is nooit weg. De tijd waarin de bomen tot in de hemel leken te groeien, is voorbij. Daarin speelt gelukkig de recessie niet eens een bepalende rol. De discussies over conserveringsmiddelen in tuinhekjeshout, over teakhouten eenjaarstuintafels en over onkruidbestrijding zijn al veel eerder gestart en gevoerd.

Maar eerlijk gezegd, verkeerd.

Ik heb grote problemen met de manier waarop we zulke afwegingen aanvliegen. Het idee fixe van marktwerking wordt ontmaskerd doordat de beslissingen worden overgelaten aan mensen die die beslissing niet kúnnen nemen. Niet omdat ze zo dom zijn, maar stomweg omdat ze de consequenties niet kunnen overzien. Het is aan een centrale instantie, een overheid, om dat overzicht te hebben en te bewaken wat is afgesproken. In een land als Nederland verwacht ik dan dat een overheid zorgdraagt voor een keuze uit goede en verantwoorde producten.

Dat is regelrecht in tegenspraak met marktwerking. Da's ook de bedoeling. Want die 'marktwerking' is niet veel anders dan de ongelijke confrontatie tussen fabrikantenclaims en consumentenportemonnees. En daaroverheen dan de saus die alles eetbaar moet maken: 'maar de consument is toch mans genoeg om te kiezen?!'.

Nee!

Toch is een overheid geen garantie op succes. Alle - meer dan 150 - schuifpuien hier in de wijk bewijzen het. Ze rotten onder je ogen weg.

Leiden is jaren terug aan de slag gegaan met millieu. En terecht. Onkruidbestrijding werd plots gedaan met borstelwagens en wegbrandmachines. Slootbeschoeiingen werden gemaakt van herbruikt plastic (of rubber?!). Voor zover ik weet, is dat deels succesvol gebleken. Inmiddels is een aanpak ontstaan die veel meer uitgaat van zoeken naar balans en naar aanpak van oorzaken in plaats van uitwassen. Niet al het onkruid wordt als onkruid ervaren. Niet alle loze vierkante meters grond moeten onkruidvrij zijn; bewoners kunnen er ook onderhoud aan plegen (en sier-onkruid planten).

Maar met het hardhout ging het anders dan gedacht.

De wijk waarin ik woon, is in de jaren tweeduizend gebouwd. "wildwest" was de typering van één van de bouwers over die tijd en projecten als dit. In die bouw mocht geen hardhout worden gebruikt. En dus hebben we hier alles uitgevoerd in vuren. Of, zoals een medewerker van die bouwer zei, "waaibomenhout". En rotten de kozijnen, puien en deuren onder onze ogen weg.

20130506-192720.jpg

Met als bizar effect dat de milieuvriendelijk bedoelde keuze voor niet-hardhout leidde tot een enorme milieubelasting. Als je ziet hoeveel houtrotstopper en houtrotvuller is gebruikt in de wijk, dan heb je een indicatie. Mocht die strijd uiteindelijk worden opgegeven, dan komt er een nieuw kozijn, pui of deur: van kunststof of .... hardhout. Want Leiden is tot inkeer gekomen en staat nu wel hardhout toe. Mits goedgekeurd.

Daarvoor vertrouw je dan maar op 'de overheid'. Of dat terecht is? Eerlijk gezegd, weet ik dat zo net nog niet.