vrijdag 31 oktober 2014

Halloweenwanen

Vanavond hebben we in onze buurt weer Halloween gevierd; een echt import-feest uit de door mij niet bepaald geïdealiseerde Verenigde Staten. Toch is iedere keer weer enorm leuk.

Mij doet het denken aan de Zwarte Pietdiscussie.

Ik kan me goed herinneren dat Halloween hier voor het eerst is gevierd. En dat ik twijfelde of het wel zo'n goede ontwikkeling was: 'zo'n Amerikaans feest. We worden een aftreksel als we niet opletten, alsof alles wat daar gebeurt per sé goed is". Een goed voorbeeld vin dik het niet. Een land met waanzinnige aantallen gedetineerden én de hoogste criminaliteitscijfers. Een land met de makkelijkste toegang tot krediet en de hoogste particuliere schuldenlasten. Een land met de technisch beste zorg en de meeste inwoners die géén toegang hebben tot fatsoenlijke zorg. Geen ideaal voorbeeld, rolmodel, dat icoon van het vrije marktdenken.

Ik beken. Ook ik dacht dat álles daar wordt gedomineerd door de kapitalistische Mammon: winst. Je ontwikkelt dan, min of meer onbewust, een beeld, een vooroordeel dat in die situatie niemand iets belangeloos doet. Rationeel wéét je dat dat nooit zo absoluut kan bestaan. Maar toch.

Halloween kón dus niets zijn, niets anders dan een poging om ons weer meer geld af te troggelen. Net als Moederdag, Vaderdag, Secretaressedag of al die andere ...dagen is Halloween alleen maar geïntroduceerd om aan te verdienen. In de Verenigde Staten zíjn het ook grote feesten, met de allure van carnaval. Groot en uitbundig.

Bij ons is het een kinderfeest. Dat is ook het allermooiste eraan: die kinderen die in het donker door de buurt lopen op zoek naar griezels, die zichzelf zo griezelig mogelijk verkleden. Dat het rond 19.00 is, zal ze bommen: het is donker en eng. En je krijgt snoep. Dat snoep is wel belangrijk. Het gebeurt vaker dan je verwacht dat er jochies (ook 14/15-jarigen) voor je deur staan die het spel niet snappen omdat ze het blijkbaar nooit meekregen in hun culturele traditie. Die staan dan voor je deur met niet meer dan de zin: "Geef me snoep". Maar de kleintjes overheersen nog steeds.

Wat ik van Halloween meemaak, is evenmin een feest dat wordt opgedrongen door 'de commercie'. Eerder is het zo dat de grootgrutters en snoephandels aansluiten bij een kans die zij zien ontwikkelen. Vreemd is het ook niet. Vaderdag is iets wat je in gezinsverband kunt vieren. Dát kun je als marketeer makkelijker beïnvloeden. Maar de essentie van Halloween is het straatgebeuren. Dat maakt het moeilijker. Want je kunt wel snoepjes in huis halen voor Halloween, maar als er geen kinderen langskomen is dat toch ietwat ridicuul. Andersom: langsgaan en nergens iets krijgen gaat evenmin stimulerend werken om het volgend jaar nog eens te proberen.

Halloween - en het Noordhollandse Sint Maarten - gedijen alleen als de groep, de buurt meedoet. De kinderen moeten door de buurt kunnen gaan en een reële kans hebben op snoep (of een vuile onderbroek, want dat alternatief bestaat). Daar ligt de basis.

Natuurlijk ontwikkelt Halloween zich. Winkeliers zíen kansen en proberen die te pakken. Feest-organisaties zien kansen en proberen die te pakkken. In dat opzicht komen de Verenigde Staten weer een stap verder ons land binnen. Ongetwijfeld gaan zich actiegroepen daartegenaan bemoeien. Want alles uit de VS is verfoeilijk.

Maar als ik eerlijk probeer te zijn dan is Halloween een anderhalf uur durend kindermoment. Niets meer, niets minder. Ik blijf sceptisch over die "grote broer" en zijn invloeden. Maar of dat reden mag zijn om kínderen iets leuks te ontzeggen? Nee. Dan moet ik even over mijn volwassenen-zienswijze heen stappen en me verplaatsen in 'het kind'.

dinsdag 28 oktober 2014

Wees een Machiavelli

Eén van de grootste complimenten die ik afgelopen twee jaar kreeg, was dit: "Jij manipuleert niet. Je spant mensen niet voor je karretje. Je gebruikt ze niet voor je eigen belang." Het was niet eens bedoeld als compliment. Dit is wat een groot loopbaanbegeleidingsbureau bij monde van een medewerker me antwoordde toen ik 'm vroeg hoe het toch kwam dat je (ik) vaak met lege handen achter blijft als je samenwerkt.

Het klopt.

Het is een zwaar ondergewaardeerd fenomeen. Dit lijkt de periode van onbegrensde mogelijkheden. De periode waarin iedereen met een goed idee een serieuze poging kan doen dat te verwezenlijken, vooral als er 'tech' bij is betrokken. Ik schreef er al eerder over. Links, rechts, boven en beneden zien mensen kansen; kansen om mee te scoren. De modernste inzichten gebruiken prachtige namen als Lean Startup, maar zijn in essentie niet anders dan wat ondernemers ondernemer maakt: het lef om te starten en bij te sturen richting winst. Niet eerst uitdenken of doordenken. Dóen.

Veel daarvan is gebaseerd op ideologie, een afzetten tegen de gevestigde orde en de conventionele aanpak. "Wij doen het anders." Daar doet zich iets vreemd voor. Want het blijkt een flinterdun laagje, die 'andere, nieuwe aanpak'. In de loop van de tijd blijken veel initiatieven kapot te slaan op de rotsen van de gevestigde orde of zich te bekeren tot geloof in de conservatiefste van de oude waarden: géld verdienen.

Ik durf te wedden dat over een jaar of twintig een groot aantal idealistische ondernemers aan de andere kant van de lijn zijn beland; zoals ook de jaren zestig-idealist is opgeslokt. Wat rest - en dat is wel degelijk belangrijk - is de póging op een andere manier te werken: coöperatief, ad hoc en in netwerken. Maar pas als 'geld' in al zijn perversiteit wordt ontmaskerd, zal dat echt mogelijk worden.

In de tussentijd gaan heel veel mensen beschadigd worden.

Het zullen nog steeds de grote bekken, de ego-trippers, de zelfvoldanen en de manipulatoren zijn die 'winnen'. Winnen, in de huidige vervliegende betekenis van het woord: zij zullen verdienen, zij zullen aandacht krijgen en zij zullen daaraan macht ontlenen. We zullen wolven in schaapskleren zien. Dat klinkt zwartgallig. Maar ik denk het te zien gebeuren, stukje bij beetje. De wolven bevinden zich in een Land van Overdaad; een land waar schapen 'delen' vanzelfsprekend beginnen te vinden zonder zich druk te maken over wie wat doet met het gedeelde.

Wentelen in weelde - of dat nu fysiek of virtueel is, juwelen of geluk zeg maar - is blijkbaar een menselijke voorkeur. Het maakt het huidig tijdsgewricht woest en gewelddadig. Want oude waarden en normen botsen nu met mogelijk nieuwe. Die botsing is echter een frontale. Of is het een slim opnemen (assimileren) van nieuwe mogelijkheden door feitelijk conservatieve ondernemers?

Wat ik je brom: in de komende jaren zullen veel ideeën van eigenaar wisselen. Erger dan ooit zal er worden gejat en geclaimd. Het wrange zal zijn dat de nieuwe denkers helemaal gelijk hebben: een gedeeld idee hééft meer en dus betere kansen realiteit te worden. Het ironische ervan is dat degenen die daarvan profijt zullen trekken, juist níet de innovatieve denkers zijn maar de surrogaat-innovatoren.

Me dunkt, toch weer iets om over na te denken.

zondag 26 oktober 2014

De omgekeerde stad

Verandering is leven. Wat niet verandert, ís dood of gáát dood. Survival of the fittest: niet de sterkste maar de best aangepaste (fittest) overleeft.

Deze verwarring wordt grotendeels toegeschreven aan de gewijzigde betekenis van fittest. Toen deze term ontstond in Engeland betekende fittest vooral meest passend (to fit → passen) of het geschiktst in tegenstelling tot in de beste fysieke conditie.


Veranderende betekenis is vaak een bron van ellende; zeker als-i bewúst wordt toegepast.

Het naakte feit dat een stad als Leiden aan city marketing doet, is op de keper beschouwd een veeg teken voor de inwoners. Tal van initiatieven zijn bezig met het verkopen van de stad. Waar marketing zich richt op 'klantrelaties' doet zich echter iets opvallends voor. De klant is primair niet de inwoner. De klant is de toerist, de dagjesmens, de winkelende mens, de congresbezoeker, degene van búiten de stad.

Daarmee is de stad omgekeerd. Was het decennia geleden nog de plek waar werd samengewoond, -geleefd en -geproduceerd in de vorm van een samenleving, is het nu een productiemiddel geworden. De stad als onderneming, als bedrijf. Niet de inwoner, zijn voorkeuren en belangen zijn richtinggevend, maar het daarvan losstaande belang van de vreemdeling. Dat impliceert principieel vervreemding in de stad. Waar ooit mensen naar Leiden kwamen omdat ónze sfeer hen beviel en aantrok, nu wordt de sfeer aangepast aan hún wensen. Dat in toeristische kernen als Amsterdam en Barcelona de inwoners de stad hún stad niet meer vinden, is in dat licht geen onverwachte ontwikkeling. Ook Leiden loopt dat risico.

Een stad is van en voor z'n inwoners. Dat kan inderdaad frustrerend zijn op het moment dat de resultante daarvan niet jóuw gewenste resultante is. Wellicht ís een stad als Leiden wel een slaperig provinciestadje en niet een creatieve broedplaats of dynamisch cultureel centrum. Soit. Incasseren, dus. Maar nooit proberen om die stadsgeest te ontkennen en tóch iets anders te maken. Daarmee vervreemdt je.

Ik denk dat (veel van de) stads- en burgerinitiatieven daaraan leiden: een vervreemding van de stad, die zij zien als een neutraal, kneedbaar geheel. Waarin niet de gevolgen voor het samenleven, maar wel voor 'de toerist' of 'de economie' aandacht krijgen. Dan heb je de stad omgedraaid, ten dienste van andere belangen. Zonder dat uit te spreken.

Het is het eeuwig probleem van (sociale) verandering en vernieuwing. Dat gaat altijd gepaard met die survival of the fittest, overal en altijd.

Het betekent al helemaal niet dat de 'sterkste' het morele recht heeft te doen wat hij wil met de 'zwakkere' met de motivatie dat dat nu eenmaal zo werkt in de natuur. Kapitalisten, fascisten en nazi's gebruikten dit argument om hun imperialistische aspiraties te verdedigen.


Het laadt verantwoordelijkheid op jouw schouders; als je verandering wilt bewerkstelligen. De verantwoordelijkheid serieus aandacht te schenken aan degenen die géén voordeel zullen behalen, degenen die nádeel zullen ondervinden en degenen die geen stem hebben. Je mag het ook 'eerlijk spelen' noemen. Niet voor niets kost verandering tijd. Die is nodig voor gewenning en overdenking. Een stad leeft langzamer dan een beleidsnota bestaat.

vrijdag 24 oktober 2014

Kaart van Griebus Gebieden

Persoonlijk ben ik fan van dit jaargetijde, de herfst. De periode met z'n stormen, z'n miezer, z'n mist, z'n stortregens en vooral z'n loodgrijze schemers. Het is de periode van de dood en de aftakeling. En daarmee één van de twee seizoenen die het leven benadrukken. De andere is de lente, waarin alles weer ontstaat. De temperatuur is nog niet zo laag als dat-i in de winter kan zijn. Het weer bevindt zich nog niet in de klauwen van het 'stabiele' zomer- of winterweer. Alles beweegt en lijkt zich gehaast op te maken om weg te kruipen voor de winter.

Een dunne miezer druilt over Leiden neer en hult de stad in grijs.

Twijfelweer. Is de miezer serieus genoeg om voor regen te worden aangezien en een regenpak aan te trekken, een paraplu mee te nemen? Of loop je daarmee vooral te sjouwen? Zelfs de straatverlichting twijfelt, zo lijkt het, en gaat ogenschijnlijk te laat aan waardoor er een korte periode ontstaat waarin kleur wordt weg gezogen en low key overheerst. Film noir.

In die situatie wordt je meegezogen, mits je enigszins gevoelig bent. De melancholie van het beeld. De ondefinieerbare herinneringen aan huiselijke warmte. De plots aanwezige aandrang 'lekker eten' te maken. Alsof 'gezelligheid' een (vergeten) herfstgroente is.

Op straat valt - mij althans - op die dagen op dat het er ook andersoortige plekken zijn, de griebus gebieden. Zeker als de schemerperiodes samenvallen met het uitgaan van de kantoren vallen ze mij weer op. De weggetjes en pleintjes waar de duisternis al is en een late eenzame persoon zich doorheen spoedt. Griebus omdat de omgeving een onaangename sfeer heeft. Een van dreiging. Een van onoverzichtelijkheid, van rommel, van een gebrek aan menselijke interesse. Een griebus.

Het verbaast me al enkele jaren dat er geen overzichten zijn van die Griebus Gebieden per stad. Wat er wel (soms) is een geplotte kaart met statistische gegevens. Dat zijn de plekken waar werkelijk iets onrechtmatigs gebeurde (én gerapporteerd). Het zijn níet de plekken die als 'eng en gevaarlijk' worden erváren. Terwijl juist die ervaring bepalend is voor een veiligheidsgevoel. Of ken jij die ervaring niet? Die van 'dat ene straatje waar vaak wordt gevochten', 'dat steegje waar het pikkedonker is', of 'dat pleintje waar alleen maar tuig woont'? Iedereen kent het. Niet iedereen zal het toegeven. Maar da's een ander verhaal.

Als je aan innovatie denkt, zou een online Griebus Gebiedenkaart een werkelijk maatschappelijk relevante zijn. Hij zou immers de beleving van de stad in beeld brengen. Als iemand er eentje van en voor Leiden kan maken; ik ben benieuwd wat de Leidenaar dan als griebusgebieden aanwijst.

maandag 20 oktober 2014

Zullen we ophouden over 'de digitale kloof'?

Een digitale kloof? Die bestaat niet.

Een wereld die we niet kunnen zíen, verbeelden we. Hemel en hel zijn populair, ook voor degenen die niet eens in het bestáán ervan geloven. Kwaad en goed spelen overal en altijd wel een rol in de media. In het laatste decennium van de vorige eeuw dook er een nieuw onzichtbaar fenomeen op: het internet. De metaforen uit die tijd weerspiegelen het denken: The Electronic Highway, De Digitale Stad. Vijfentwintig jaar later is het internet gewoon het internet. Het internet, als wereldwijd web, is een vanzelfsprekendheid geworden zoals nutsvoorzieningen en water en lucht dat zijn.

In het denken over het internet hebben toegankelijkheid en gebruik een belangrijke rol gespeeld, spélen die rol rol nog steeds. Wellicht het bekendst is het dramatisch sterke beeld van de digitale kloof, de waterscheiding tussen have's en have not's. Maar waarvan eigenlijk?

Om maar met de deur verder in huis te vallen. Er bestaat geen digitale kloof. Er bestaan talloze digitale kloven en kloofjes. Ondermeer Jen Schradie schreef daarover:

Scholars began to move away from even calling it a divide, per se. In academic parlance, we like to talk about digital inequality, rather than a divide, because of a range of multiple divides. The Pew Internet Project uses the term digital differences or disparity. It’s more than access. It’s also about variation of skill or confidence in using digital technologies. It’s also about whether or not you have one desktop computer shared among multiple households or if everyone in your household has multiple digital devices. How many do you have? Smart phone? Laptop? Desktop? Tablet? More? In my research, I found that what is more important than broadband access is the number of gadgets one has.

It’s also not a simple divide between those with consistent, high speed Internet connectivity and those without regular access to wired devices. These are questions of the consumption of digital content. Inequality is also prevalent based on producing online content. Production is about the creation of blogs, YouTube videos, and Tweets, for instance. While some see the blurring between production and consumption, this division is not so blurry for the poor and working class, who are much less likely to ever have “participated” in social media.


Eszter Hargittai noemt dat The Digital Reproduction of Inequality. Het wordt gezien als een proces waarin meerdere factoren een rol spelen (vandaar het meervoud 'kloven'). Inmiddels lijkt de oriëntatie te zijn verschoven van 'toegankelijkheid' en 'vaardigheid' naar 'producent/consument'. De vraag: hóe gebruik je het internet, je digitale vaardigheden?

Wat frappeert, is dat in veruit de meeste gevallen de kloof die wordt gevonden, wordt geduid vanuit de bestaande verhoudingen en waardes. Alsof er niet een geheel nieuw en onbekend speelveld is ontstaan, waar mogelijk oude normen en waarden geen of een andere rol spelen.

Het nadeel van het beeld van een kloof is dat je je kunt voorstellen dat die dieper of breder wordt, en verder niets. Dus als de ene kant steeds meer gaat profiteren van digitale kansen 'moet' de kloof verbreden. Waarom? Waarom zou er niet een precies hetzelfde proces gaande zijn aan de andere kant waardoor de kloofranden in een zelfde tempo verschuiven. De kloof groeit dan niet.

Wat dan wel moet gebeuren, is het bepalen van wat het voordeel is dat beide kanten behalen. En dan wordt het pas echt interessant. Want die voordelen hoeven helemaal niet dezelfde te zijn. Dat zou veronderstellen dat er universele waarden zijn. Maar mogelijk hebben beide heel duidelijk onderscheiden ideeën. Van gaming werd lang gedacht dat dat alleen slecht zou zijn, totdat werd gevonden dat het bepaalde digitale(!) vaardigheden stimuleerde.

Het is precies dát element wat wordt gemist, ook in onderzoek als van Van Dijk en Van Deursen, en van het CBS: wat is de waarde van het internet voor 'de andere kant van de kloof'? Wat doen zij, met welke vaardigheden, en hoe passen die mogelijk (beter) in een digitale toekomst? En: waarom zouden 'illegale' activiteiten niet de basis vormen voor een nieuwe economie? Kortom, verander eens van perspectief.

Overigens is de digitale samenleving een uiterst kwetsbare doordat de infrastructuur kwetsbaar is voor externe gebeurtenissen als zonnestormen en electriciteitstekorten/-uitval; het is maar de vraag welke groepen op die situatie beter zijn voorbereid, het minst afhankelijk zijn.

donderdag 16 oktober 2014

Kleine irritaties worden groot

Van één of twee zandkorreltjes heb ik nooit last gehad. Maar één van de beelden - haast nachtmerries - uit m'n jeugd is dat eeuwige geschuur van zandkorrels op je huid na een zonverbrandende dag op het strand. Irritant. Ik geloof dat ik in die tijd een keer heb geprobeerd met sókken aan op het zand te lopen. Het kan ook zijn dat ik dat droomde.

Het gaat om de cumulatieve, versterkende werking van kleinigheden. We zijn zo goed in het wegrationaliseren ervan. We zijn zo kortzichtig om niet het vernietigend werk van die kleintjes op te merken, zoals we ook niet (kunnen) waarnemen wat de vernietigende kracht van waterdruppels is. Klein en met een langzaam optredend effect. Waarover maak je je dan druk?

En toch slopen ze een samenleving, die 'kleinigheden'. Niet door de omvang, maar door de opeenhoping en de traagheid.

In april 2013 heb ik er 's eentje beschreven: fietsen aan de hand meenemen op de markt. In Leiden is dat een plaag geworden. Fietsen die in een massa mensen moeten worden meegenomen. Fietsen die voor de marktkraampjes moeten worden vastgehouden. Fietsen die óp de markt moeten worden gestald. Bákfietsen die je vanzelfsprekend meeneemt. Wat klaag je nou? Het is toch niets? Af en toe een fiets. Een kleinigheid. En je hoort er nooit over klagen. Gezeur.

Mooi niet. Tot mijn verrassing is er niet een handjevol mensen dat zich ergert aan die fietsen. Het zijn er best veel. Kleinigheid?

Er zijn zat van die 'kleinigheden'. De fietsers op de stoep. De hangjongeren op straat. De ogen-uitstekende parapludrager. De middenin-een-drukke-winkelstraat-uitgebreid-met-bekenden-gaan-staan-ouwehoeren-liefst-met-z'n-zessen-of-meer mensen. De slimmerik die 'staat u in de ríj? Had ik echt niet gezien' inzet om onbeschoft voor te dringen. Die ene automobilist die toch écht niet kan autorijden en parkeren. De flapdrol die 's nachts loopt te schreeuwen op straat. De politie-auto die over het fietspad heen tégen het verkeer in onder de stadspoort door rijdt, zonder duidelijke reden. Die eikels die het teveel moeite vinden hun vuilnis ín de containers te gooien.

Kleine ergernissen, die tot iets enorm groots (kunnen) leiden.

Ik heb ooit ergens gewerkt waar men serieus dacht dat je alles tegen elkaar moest kunnen zeggen om achteraf weer goede vriendjes te zijn. Een idee wat onder amateurs meer wordt gehoord: "wij kunnen alles tegen elkaar zeggen". Nou, dat kun je dus níet. Ieder negatief woord zal een kras op de ziel maken die niet meer kan worden weggepoetst. Het effect is dat mensen beschadigd raken, zij het langzaam. De naïviteit is stuitend en getuigt van incapabele leiders (wat, tussen twee haakjes, ook bleek: managers werden gedoogd, maar zelden serieus genomen).

Het zijn allemaal voorbeeldjes waardoor ik dacht maar weer 's te moeten pleiten voor aandacht voor het vernietigende werk van die 'kleinigheden', voor die Chinese watermarteling.

Uiteindelijk leidt het allemaal tot chagrijn.

Degenen die ergernissen vaak afdoen als 'kleinigheid' zijn vaker degenen die niet afhankelijk zijn. Degenen die ze moeten verdragen, zijn vaak de mensen die als gevolg daarvan een opeenstapeling voor de kiezen krijgen. Van die 'kleinigheden' die stuk voor stuk bezien niets voorstellen, maar samen één grote ergernis vormen.

In een stad, zoals Leiden, kun je het zelfs zíen. Wijken waar het vuil op straat ligt (want de buurtbewoners houden zich niet aan de regels, lamenietlachen), waar parkeerproblemen ontstaan door (te?) smalle straten en (te?) kleine huizen, waar regenwater tot enórme plassen op straat leidt. Alles bij elkaar geeft je dat toch het gevoel anders behandeld te worden (hetgeen uiteraard in alle toonaarden en met prachtige verklaringen wordt ontkend). Kleinigheden.

Eerlijk gezegd, zou ik stomverbaasd moeten zijn over de mensen die redeneren met 'kleinigheden'. Maar ik blijk ze steeds minder interessant te zijn gaan vinden. Kleine, beperkte denkers. Mensen die grote problemen alleen nog maar kunnen snappen door er hapklare brokjes van te maken, die de essentie van 'één en één is drie' en 'het totaal is méér dan de som der delen' feitelijk helemaal níet snappen.

Het is ook helemaal niet vreemd dat we als samenleving nu staan waar we staan. We zijn de kleinigheden, de details vergeten.

zaterdag 11 oktober 2014

In de nabijheid van een naderende dood

De abonnees van dit blog merkten het al: geen posts de afgelopen dagen. De reden is niet een gebrek aan onderwerpen of een 'niet zo'n zin vandaag', maar een beroerte. Mijn hoogbejaarde moeder kreeg er acht, negen jaar na de eerste en een reeks TIA's weer een. Ze ligt nu in het ziekenhuis.

Er is best wel het een en ander op te merken rond zoiets. Bijvoorbeeld dat het ziekenhuis pas na een dag of twee erachter kwam dat ze staar heeft - en max. 20% ziet - en hardhorend is. Niet vreemd op je 94ste. Ik vraag me af of het ziekenhuis wist dat ze al min of meer halfzijdig verlamd was als gevolg van de eerste herseninfarct. Zij brachten dat als 'informatie': "Uw moeder is rechts volledig verlamd, heeft geen spraak en geen slikreflex.". De komende dagen worden dus spannend hoe ver zij zelf uit die diepe kuil omhoog kan komen.

De situatie is nogal slecht qua vooruitzicht. Als ze al hersteld, zal dat 'enigszins' zijn. Maar hoe enigszins is dat? Wat is dan de kwaliteit van leven? Plus dat de kans bestaat - groot is - dat ze een infectie oploopt. Die zal fataal kunnen zijn. Longontsteking is een bekende dooddoener, afmaker. Het klinkt cru, maar het is de realiteit nu: beroerde vooruitzichten.

(Overigens zijn er sinds een dag kleine tekenen van herstel. Ze lijkt wat bij te komen uit de diepe slaap en ietsje meer bewust te zijn van de omgeving; zowaar ons te herkennen. Een klein, klein stapje en nog lang niet voldoende)

Zo'n situatie confronteert je met een berg aan zaken, en dus discussie. Het is ook het moment dat ik me realiseerde dat het de vraag is wat patiëntvriendelijkheid en -gerichtheid eigenlijk inhouden. Maar vooral waarom dat iedere keer zonder vragen wordt gekoppeld aan de relatie patiënt-arts. Da's vreemd.

Mededogen, empathie, compassie: prachtige woorden, met een werkelijk belangrijke inhoud. In een ziekenhuis naast het bed van een werkelijk zwaar zieke realiseer je je dat het een mensenterm is, een sociale. Het is zeker niet iets wat exclusief is aan zorgprofessionals om meer empathie, mededogen of compassie te tonen. Het is evenzeer een aangelegenheid voor verwanten. Niet alleen de zorgverleners dienen zich bewust te zijn van hun dienstbaarheid aan de patiënt. Dat geldt ook familieleden. En dan blijkt dat het verdraaid lastig is om uit het belang van de patiënt te vertrekken en te redeneren in diens belang.

Wat ís dat belang? Net zoals de zorgverlener onnadenkend een eigen belang voorop dreigt te stellen en daardoor vergeet te luisteren, zo blijkt de verwante dat net zo te doen. De patiënt is in alle relaties de zwakste, de slechtst bedeelde en vooral: degene die object is geworden. Dat wordt het scherpst zichtbaar als moet worden besloten over behandeling of niet-behandeling. Hang je dan aan het leven? In wiens belang dan? Dat van jezelf om afscheid nemen uit te stellen? Of dat van de patiënt, die dan mogelijk een desolaat levenslandschap te wachten staat?

Ook familie moet anders denken.

dinsdag 7 oktober 2014

het verdwijnen van een werkelijkheid

Dit is een echt leuk artikel: It’s Official: A.I.s are Now Re-Writing History. Het is van de hand van Rob Smith en ik vond het op PetaPixel.

En het is beangstigend. Of líjkt het beangstigend?

Dit leek me de kern. Een foto die niet is gemaakt van een moment dat niet bestond.
Actually, these photos were a part of a “burst” or twelve that my iPhone created when my father-in-law accidentally held down the button too long. I only uploaded two photos from this burst to see which one my wife liked better.

So Google’s algorithms took the two similar photos and created a moment in history that never existed, one where my wife and I smiled our best (or what the algorithm determined was our best) at the exact same microsecond, in a restaurant in Normandy.


Een foto die niet is gemaakt van een moment dat niet bestond, maar die wel wordt gepresenteerd als de werkelijkheid. Dát intrigeert. Toch? Want het roept meteen de vraag op wat werkelijkheid is. We zijn immers opgevoed, opgeleid en doordrongen van het uitgangspunt dat je de werkelijkheid kunt zíen. Empirie heerst.

Met de komst van intermediaire media, zoals televisie, is dat gaan schuiven. Uit mijn jeugd komt dit iconisch fragment. Bijzonder, omdat 'de rest van de wereld' níet twijfelde aan de televisiewaarheid.
http://youtu.be/FMkokpaAh78

Nu lachen we er om. Maar waarom lachen we eigenlijk?

We weten inmiddels dat voor de televisiewerkelijkheid foto's ook werden bewerkt, geretoucheerd. Was dat bedoeld om stofjes en krasjes op negatieven weg te werken, in later jaren verdwenen er personen van foto's. Weg geretoucheerd. In het Oostblok was men er een kei in, vertelden de Westerse leiders. Die er zelf ook aardig handig in waren. Met de komst van digitale media(opslag) wordt het nog een slag complexer: er verdwijnt een zichtbare opslag. Geen film, geen negatieven, alleen nullen en enen.

In 1998 wordt geconstateerd:
De waarheidspretentie ligt dan ook niet zozeer in de techniek, maar in de plaats die zij zich heeft verworven in ons denken.

Een stelling die nog niet aan geldigheid inboette. Sterker, de vraag is wat onze werkelijkheid nu is.

Met de digitale mogelijkheden is de weergave van een werkelijkheid al hevig onder druk komen te staan. Retoucheren doen we al lang niet meer. We fotosjoppen. Het is een werkwoord geworden! Eentje dat we zoveel gebruiken dat het normaalste zaak van de wereld lijkt foto's aan te passen. Modellen die slanker worden of waarvan lichaamsdelen onbewust de aandacht trekken (omdat dat zo lekker verkoopt). Maar ook de net niet gelukte vakantiefoto die we even 'bijwerken'. En dan kun je natuurlijk ook nog leuke geintjes uithalen met foto's. Geintjes die zó overduidelijk nep zijn, dat iedereen daarvan de lol inziet.

Maar waar verlaat je dan de werkelijkheid?

De situatie tot nu is dat we met ópzet - kwader of goeder trouw - manipuleerden. Wat nu gaat beginnen, is echter principieel anders. Een autonome machine beslist en stelt onze werkelijkheid samen. Persoonlijk vind ik dat weer zo'n fascinerend effect van innovatie, van technologische vooruitgang: op welk moment zijn we niet meer in staat werkelijkheid van werkelijkheid te onderscheiden? Op welk moment is dat samenstellen zo massaal en onbetwist dat we in een nieuwe werkelijkheid terecht komen? Een werkelijkheid die wel de echte móet zijn; want we zien het toch, nemen 'm toch waar?

maandag 6 oktober 2014

Waarin zwartepietverbieders sneue types zijn

Als kind was ik bang voor griezelige films. En omdat televisie nieuw was en me liet zíen wat ik daarvoor nog in m'n fantasie kon verzachten, was erg veel griezelig. Een typisch geval van nieuwe technologie-adaptie, denk ik nu. In elk geval heb ik heel wat keren achter de bank gezeten voor... tja, dát weet ik niet meer precies. Maar het kunnen best wel de Thunderbirds zijn geweest of het pratende paar Mr. Ed. Alhoewel die kans heel klein is; de verdrongen momenten zijn zo verdrongen dat ik geen idéé heb welke uitzendingen zo eng waren.

In die tijd lazen we veel, las ík veel. Tegenwoordig doe ik dat een stuk minder. Nee, stomweg veel te weinig. Het lukt me slecht om ín een boek, ín een verhaal te verdwijnen. Zo ver dat je je moeder niet hoorde roepen dat het eten klaar is. Oost-indisch doof (want je hoorde het wél). Daarvoor heb je dan wel een pakkend verhaal nodig. Een goed geschreven boek doet dat met je. Het zuigt je naar binnen.

Misschien is het wel daarom dat ik zo weinig heb met non-fictie als (auto)biografieën. Ze prikkelen niet. Wetenschappelijke werken kunnen dat soms wél, in tegenstelling tot wat je zou verwachten. Jammer genoeg is maar weinig wetenschappers gegeven meeslepend en overtuigend te schrijven. Al die controleerbare voetnoten: móe word je ervan. Ze halen het ritme uit het verhaal, het betoog. Maar ja, het schijnt te moeten. Wetenschappelijke mores. Wellicht zouden ze een keer een betoog moeten schrijven zónder notenapparaat en een tweede mét. Een soort Bijbel voor gewone mensen.

Voor die leeservaring ben ik misschien wel het dankbaarst van alle leer-ervaringen. Het blijkt helemaal niet zo vanzelfsprekend voor iedereen om in een boek te verdwijnen. Verhalen zonder beeld zijn zó belangrijk voor iets wat we als samenleving hard nodig hebben: voorstellingsvermogen (niet per sé 'fantasie'). Het leert je spelenderwijs 'out of the box' denken. Het leert je je te verplaatsen in een ander en in zijn bedoeling. Empathie. Het leert je beschouwer te zijn en niet noodzakelijkerwijs de hoofdpersoon. Maar het leert je ook feit van fictie te onderscheiden. Inmiddels duik ik niet meer weg achter de bank bij griezelige films (alhoewel ik horror een ongelooflijk stompzinnig filmgenre vind).

Sinterklaasuden2

Feit van fictie onderscheiden; ik vraag me af of er niet een zurigheid in Nederland is geslopen van mensen die dat niet kunnen en mensen dat alles letterlijk en precies moet worden genomen. Die problemen hebben met 'moorkoppen' en 'zwartepiet'. Natuurlijk is het waar dat cultuur via (ondermeer) taal wordt overgedragen. Dat weten we (sociologen in elk geval) al lang. Maar dat is helemaal de vraag niet. De vraag is hoe de causaliteit werkt. Als verhalen niet meer in een cultuur(periode) passen, verdwijnen ze! Verhalen op zich zijn onvoldoende basis om een sterke invloed te hebben. Lees jij Shakespeare - waar mannen vrouwenrollen spelen - of Bosboom Toussaint en Couperus - die een verdwenen Haagse samenleving beschrijven net zo geboeid als jouw hedendaagse populaire schrijver?! Verhalen horen in hun tijd.

Ik vind het trieste mensen, sneue types. Sneu omdat ze niet in staat zijn feit en fictie te scheiden, maar vooral omdat ze geen voorstellingsvermogen hebben. Omdat ze zich niet in een ander kunnen verplaatsen. Omdat ze denken dat hun kijk de enig echte is. Omdat ze niet beseffen dat er talloze werkelijkheden en waarheden bestaan. Omdat ze de bijl aan de wortel van onze ontwikkeling legden door gecensureerd te denken. Omdat ik ze bijna zou betichten van zuiver egoïstisch en anti-sociaal gedrag.

Maar de grap is dat ze feitelijk in een (eigen) illusie leven. Of zouden ze echt geloven dat verboden en regels echt altijd handhaafbaar zijn en dat verhalen daardoor verdwijnen? Of gaan ze als mondeling doorgegeven verhalen naar een nog hechtere verankering? Zoals sprookjes er ook nog steeds zijn. Terwijl geen volwassene er nog in gelooft.

zondag 5 oktober 2014

Voor als-i er niet meer is

Verjaardagsfeesten in Nederland hebben iets van een verrassing, of niets. Langzaamaan sterft het rondje stoelen met ooms, tantes, neven en nichten uit. De vervanging is een stáánd feest, voornamelijk in de keuken en de tuin, of op het balkon. Naar aanleiding van een vijfenzestigste verjaardag was ik op zo'n feestje, mét verrassing: de jarige lag op bed, aan een morfinepomp, in de verwachting de 66 níet te halen.

Een paar maanden geleden had-i me gebeld met het nieuws: "Snel uitzaaiende kanker. Geen hoop op herstel. Maar ik ga nog wel de mensen die me dierbaar zijn uitnodigen; voor m'n verjaardag én afscheid." Zo'n bizar, macaber, intiem gesprek heb ik nog nooit gevoerd.

Daar sta je dan begin oktober. Tussen mensen die je niet kent en toch ook weer wel, als ze hun naam zeggen. Dan blijkt iedereen wel flarden van de ander te hebben meegekregen via de jarige stervende. Het is geen verjaardagsfeestenvierder; en met een dosis morfine in je lijf ben je er toch niet helemaal bij. Na drie uur was de batterij dan ook aardig leeg.

Een zelf-georganiseerd afscheid. Zou ik 't kunnen? Zou ik 't doen? Geen idee en ook een nutteloos vraagstuk. Het is de context die altijd alles bepaalt. Ook dit. Er zijn kortom veel te veel onzekerheden om iets zinnigs te voorspellen, zoals zo vaak in het leven.

In de afgelopen maanden is hij me (natuurlijk) veel door het hoofd geschoten. Dit is de man die me zonder nadenken bijstond toen een arbeidsconflict als een zweer openbarstte, die me de realiteit liet zien die ik toen niet meer zag, die me meesjouwde naar Frankrijk waar "hoognodig iets aan m'n huisje moest gebeuren en jij moet er toch echt uit, want je loopt anders vast".

Het is ook de man die ik geregeld de zin heb horen zeggen "Goed. Doen we. Dat ga ik in proces zetten." en dat ik wist dat er een klusje gedaan moest gaan worden. Waarbij moet worden aangetekend dat we dan weer 's iets voor de poorten van de hel hadden weggesleept, maar eigenlijk geen glashelder idee hoe we dat gingen dóen. Het voordeel van de directeur. Die 'zet in proces'.

Het is ook de man die verdomd eigenwijs was en pas na heel veel woorden vernieuwing echt toeliet in z'n denken. In tegenstelling tot het gros der managers is het ook de man die werkelijk open stond voor vernieuwing. Innovatie als wezenlijke verandering kon hij waarderen. Nog steeds zie ik mijn, sorry zíjn, ideeën terugkomen in voorstellen van collega's uit die tijd. Nog steeds is er zijn heel persoonlijke stijl van overtuigen. Nog steeds snap ik er niets van.

Da's dus het maffe aan zo'n bijeenkomst. Je hoofd zit vol met herinneringen, vol met 'dingen die je 'ooit' nog had willen zeggen'. Maar ze worden niet gezegd. Hoe goed je je ook voorbereidt; het zal altíjd tekort schieten. Twee levens, twee herinneringen, minstens. Plus dat wat de ene belangrijk vindt dat wellicht niet is voor de ander. Maar belangrijker: wie neemt afscheid van wie en hoe belangrijk is dat 'ik had nog willen zeggen...'.

Mijn moeder moet binnenkort ook overlijden. Ze is nu 94 en ik verwacht al een paar jaar met de jaarwisseling dat dit weleens de laatste kan zijn voor haar. Tijd zat dus om alles te zeggen wat nog had gemoeten. Toch gebeurt dat niet (ook omdat het maar de vraag is wat de effecten zijn).

Ik wil de komende weken nog minstens één keer langsgaan. Alleen. En voor zolang mogelijk is; ergens tussen 5 minuten en een uur waarschijnlijk. Om wat te doen? Afscheid nemen? Eerlijk, ik weet 't niet. Wel dat het over herinneringen gaat, over toekomst-ideeën en alles daartussenin gaat. Effe (proberen) niet ziek te zijn. Meer kan ik niet.

woensdag 1 oktober 2014

vrijwilliger als norm

Mijn ervaring als vrijwilliger is gevarieerd en lang. Als ik er 's bij stilsta, besef ik dat het eigenlijk net zo omvangrijk is als m'n professionele cv. Maar de waarde ervan is volledig anders.

Pas geleden schreef ik me in voor een cursus bij één van de organisaties waar ik werk. Op zich niets bijzonders; ik ben er nog steeds van overtuigd dat je nooit te oud bent om te leren en van het principe 'levenslang leren'. Wel vat ik dan 'leren' niet op als boeken- of opleidingswijsheid opdoen, maar vooral ook als levenslessen en praktijkkennis. En nee, daarmee devalueer je die eerste groep niet, maar (her)waardeer je wel de tweede. Na negenenvijftig jaar zie ik steeds meer hoe we de balans hebben laten doorslaan.

"Nou, dat wordt dus een vrijwilligersmiddag". De woorden zijn van de secretaresse die de registratie bijhoudt. Op de lijst blijken alleen maar vrijwillige medewerkers te staan. De betaalde medewerkers met name blinken uit door afwezigheid. Wellicht dat de komende dagen nog verandert.

Mij deed het wel denken: waarom zijn er wel vrijwillige krachten ingeschreven?

Eerlijk gezegd denk ik dat het álles te maken heeft met motivatie. Veruit de meeste vrijwillige medewerkers zijn - nog wel - mensen die intrinsiek gemotiveerd zijn. Ze zijn niet met extrinsieke verleiders verlokt. Geen (hoger) salaris, geen (grotere) auto, geen bonus; van die extrensieke lokkers is bekend dat ze maar tijdelijk werken; lang genoeg om een medewerker vast te houden.

Dan zit je daar. Als één van de velen die dan wel aardig verdient, maar toch ontevreden is (en toch niet weg gaat). Accenture beweert in 2012:
More than half of respondents (57 percent of women, 59 percent of men) indicated they are dissatisfied with their jobs


Het is de ape-val die je vasthoudt. Kokosnoot, met touw vastgemaakt. Gat erin, net groot genoeg voor een gestrekte hand. Met in de noot aas. Aas beetpakken, betekent dat je zonder loslaten niet los komt. En, hup: aap gevangen, want die schijnen niet te willen loslaten of te laat loslaten. De extrinsieke motivatoren zijn het aas in jouw val.

Eigenlijk is het de omgekeerde wereld en zouden we onbetaald vrijwilligerswerk tot norm moeten nemen.

Ik denk dat er geen werkgever is die het aan zou durven het bedrijf zoals-i dat nu heeft te baseren op vrijwilligheid. Te baseren op intrinsieke motivatie van medewerkers. De kans is enorm dat op duizenden plekken de mensen weglopen. Dat is een veeg teken, want het impliceert dat er ongelooflijk veel mensen op plekken zitten die ze niet bevalt. Maar ook dat ze het werk daar ongeïnspireerd doen. Dat wat voor loyaliteit wordt versleten feitelijk gevangenschap is. Alsof een gevangene loyaal is aan z'n gevangenis omdat-i niet weg gaat.

Zonder basisinkomen of iets dergelijks kom je niet veel verder. Maar een slimme werkgever werft actief onbetaalde vrijwilligers. Die mensen zullen op den duur de motivatie van anderen kunnen beïnvloeden. Lol brengen in en op het werk. Dan denk je over vrijwillig werk op een veel constructievere manier dan als gratis oplossing voor je probleem.

Maar dan moet je wel de vrijwílliger (en zijn motivatie) tot norm maken.