woensdag 30 april 2014

Een nieuwe Marx?

Gisteren blogde ik een gedachte over parasitair en symbiotisch gedrag als aspect van een mogelijk ontstaan van een deeleconomie. Vandaag sprak ik met een goede kennis over een gevolg van parasitair gedrag.

We zijn inmiddels wel doordrongen van het feit dat het schip dat samenleving heet, zwaar slagzij maakt. De vraag is hoe ernstig je die slagzij inschat en ook waar op dat kapseizende schip je je bevindt. Ikzelf voorzien problemen met de hoeveelheid mensen die in de paar beschikbare reddingboten een veilige plek moeten vinden.

De reden dat ik denk dat het een crisissituatie gaat worden, is niet eens zo vergezocht. Er vindt een cumulatie, ophoping van geld plaats bij een kleine groep mensen.

Iedereen die weleens dat (verschrikkelijke) Monopoly speelde, kent het moment waarop de lol er af is. Dan hebben één of twee spelers zoveel huizen en geld dat de anderen eigenlijk niets meer kunnen. De lol is er af en de meligheid, of chagrijn, slaat toe. Vaak is het dan ook al erg laat op de avond.

Dat moment nadert nu in het echte leven. De lol is er bijna af en het chagrijn groeit.

Die cumulatie is extreem aan het worden. Uit één van de rapporten daarover een plaatje en een citaat.

wealth-pyramid

This leads to the most startling figure in the report: "Our estimates suggest that the lower half of the global population possesses barely 1% of global wealth, while the richest 10% of adults own 86% of all wealth, and the top 1% account for 46% of the total."


Het proces is al jaren aan de gang. Degenen die dit toen voorspelden, zijn over het algemeen min of meer weggehoond als marxistische doemdenkers. Als mensen die het bij het helemaal verkeerde eind hebben, want het ging toch iedereen goed? Met de bankencrisis en de grote maatschappelijke gevolgen die daarop volgden, wordt duidelijk dat de verdeling steeds schever wordt.

Da's dus een interessante. Indien een heel klein aantal mensen (Monopoly-spelers) een extreem grote hoeveelheid geld heeft, dan loopt dat geld het risico feitelijk waardeloos te worden. Je zou kunnen redeneren dat iemand die al het geld heeft, ook alles kan kopen. Vergeten wordt dat in die situatie de grootste groep inmiddels andere vormen van ruilen móet hebben ontwikkeld, omdat 'geld' te weinig beschikbaar is.

Wat dat betreft, lijkt het me ook zeer onverstandig van die 'astronomisch rijken' om die situatie te laten ontstaan. Dan blaas je de ballon zo ver op, dat-i klapt.

Het is ondoenlijk te voorspellen waar we gaan uit komen. Zoals ik al vaak beweerde: zoiets als technologie kan naar twéé kanten uitwerken en er niemand die over die richting de regie voert. Het is het uiteindelijk effect van ongelooflijk veel krachten. Maar dat het óók kan leiden tot een nóg scherpere tweedeling, is wel bewezen. Technologie heeft zelden een 'empowerend' effect voor de minst-machtigen. Degene die profiteren, zijn vooral de middenklassen en de hogere.

Klinkt marxistisch?! Tja. Je kúnt je er van af maken met die dooddoener (ik ben dat, tussen twee haakjes, niet, maar dat neemt niet weg dat ik die ongelijkheid en tendens zie).

Ik verwacht dat ik het boek niet koop. Veel te dik. Maar desondanks lijkt het me zinnig kennis te nemen van z'n boodschap. En vandaag vond ik in The Guardian een leesbare bespreking ervan: Thomas Piketty's Capital in de Twenty-first Century.

Capitalism, in short, automatically creates levels of inequality that are unsustainable. The rising wealth of the 1% is neither a blip, nor rhetoric.


Een nieuwe Marx? Zo te zien niet. Maar toch ook weer wel.

dinsdag 29 april 2014

Waarin 'delen is goed' niet werkt

Verandering en vernieuwing zijn fascinerend. En vaak ook bijzonder complex. Zeker in deze tijden waarin allerlei types de kans krijgen, en nemen, prachtige theorieën en waarheden te debiteren.

Neem de gedachte dat 'delen (van kennis)' goed is.

Da's een aansprekende gedachte. Als niet iedereen bovenop zijn eigen gedachtespinsel blijft zitten, maar ze openbaar maakt, zal er méér met die gedachte worden gedaan. De mooiste beeldspraak over delen, is: als twee mensen een idee delen, hebben ze daarna allebei dat idee. Delen ze een product, dan heeft daarna nog steeds één van beide niets.

Wat mij betreft, is het een pracht idee. Bijna socialistisch.

Je kunt je voorstellen dat er dan een vrije stroom aan informatie, aan ideeën ontstaat (ook dat is een oud ideaal, van sommigen). Om zoiets tot stand te brengen heb je een netwerk nodig als drager. In principe is dat een netwerk van mensen verbonden door een netwerk van technologieën. Informatie die over zoiets als het internet zwerft zonder dat er ergens iets mee wordt gedaan, is zinloos... tenzij er een andere entiteit gebruik van maakt. Dat kan dat infame Internet of Things zijn. Of een singulariteit.

In dat concept van delen - en van netwerk-economie - zit een vreemde draai.

Delen, in welke vorm dan ook, is gebaseerd op onderling vertrouwen. Geven is prima; incidenteel. Permanent geven is dat niet. Dat staat bekend als parasiteren - free riders. Die situatie is eenzijdig in tegenstelling tot symbiose waarin inderdaad wederzijds winst wordt behaald uit de samenwerking, het netwerk.

De vreemde draai is dat die symbiotische toestand tot uitgangspunt lijkt te zijn gemaakt. Alsof delen in beginsel altijd positieve gevolgen heeft. Ik denk waar te nemen dat de parasiterende houding meer voorkomend is en de symbiotische is voorbehouden aan een select gezelschap.

In de afgelopen jaren heb ik vele malen zien gebeuren dat ideeën heel idealistisch werden besproken en gedeeld. En vaak, denk ik, in de periode daarna te hebben gezien hoe bepaalde partijen daaruit in hun ogen groeibriljantjes pikten. Zoals de wederkerigheid uit het Internet verdween, zo verdwijnt het vertrouwen in de effecten van delen ook.

De ellende is dat dat parasitaire gedrag is gekoppeld aan karakter (vandaar dat selecte gezelschap; van mensen die werkelijk altruïstisch zijn en niet wanna be's).

Het zijn deels de karakters die het prima vinden anderen de kooltjes uit het vuur te laten slepen om daarna zélf de verdere ontwikkeling ter hand te nemen als zijnde hún idee. Dat zijn dus niet uitsluitend de spreekwoordelijke sluwe ondernemers. Het zijn minstens net zo hard mensen die rondbazuinen hoe de nieuwe werkelijkheid er uit zal gaan zien en dat 'delen' en 'netwerken' daarin een grote rol spelen.

Persoonlijk ben ik er al een paar keer ideeën aan kwijtgeraakt. Werkgevers die netwerkcontacten verruïneerden, die délen van concepten dachten te kunnen gebruiken. Maar ook mensen die ík vertrouwde en die nu aan de slag zijn - in hun eigen netwerken - met plannen die erg lijken op eerder besproken. Of mensen die in hun oude gedrag vervallen en centrale posities claimen.

Hoe ik het wend of keer: blijkbaar is dat zichzelf bewijzen-gedrag veel sterker dan gehoopt (ook door mij) en is 'delen' synoniem geworden voor makkelijke grondstofwinning.

Wat dat betreft; dat heeft de weg geopend voor een digitale vorm van hyperkapitalisme waarin dat delen leidt tot profijt voor enkelen. Da's wel een cynische conclusie.

maandag 28 april 2014

De huur-pers, tot de dood erop volgt

Een huurverhoging van €24 per maand: is dat veel? Nee, zul je zeggen.

Maar nu woon je in een aanleunwoning en ben je bijna 97 jaar oud. Het inkomen is om en nabij €25.000,00 aan AOW plus pensioen. Je huur bedraagt nu €756 en gaat naar €780.

Eerlijk gezegd, vind ik dat dus heel veel. Wellicht moet je die drie zinnen hiervoor nogmaals lezen: 97 jaar, €2.000 'inkomen' en bijna €800 huur. Daar komt dan in elk geval nog de zorgpremie bij, de maaltijden in het verzorgingshuis(€7,50, dacht ik. Per maaltijd) en van de rest leef je. Geen vetpot.

Maar op die leeftijd heb je toch ook niet veel meer nodig? Dat klopt (soms). Maar om er maar meteen van úit te gaan dat oudere mensen minder nodig hebben, gaat wat ver.

Waar het me nu om gaat, is het antwoord op de vraag: wat zou jij verwachten voor die huur?

Welnu, da's niet veel. Volgens de puntentelling zijn er vier verwarmde ruimtes en een berging. Daar zat ik zo 's naar te kijken en te denken: en waar zijn die dan? Twee slaapkamertjes, inderdaad. Een woonkamer(tje) tevens eetkamer is er ook. Da's drie. Tussen woonkamer en slaapkamer ligt een keukentje. Ook waar. Dus dat is blijkbaar nummer vier. De berging is nieuw voor mij, want die is er wel maar in de kelder en gemeenschappelijk. Je hebt de mogelijkheid er zelf een opbergkast neer te zetten.

Administratief klopt het wel redelijk.

Nu de werkelijkheid van alledag. Dat keukentje is werkelijk een keukentjé en het staat in open verbinding naar de woonkamer. Je moet je een twee meter brede gang voorstellen waarin aan één kant een fornuis (elektrisch) en een aanrecht passen en aan de andere kant een koelkast kan staan. Je houdt een loopruimte over van een meter breed.

Loopruimte?! Jazeker, want aan de andere kant van de keuken zit een deur. Die geeft toegang tot de slaapkamer. Dat is het centrum van de woning: een slaapkamertje met een deur naar de keuken, een deur naar de doucheruimte en een deur naar de gang.

Die gang is feitelijk vermorste ruimte omdat je er eigenlijk niet veel mee kan. Hij is een meter of vijf, zes lang en te smal om een kast neer te zetten. Hij is logisch vanuit het perspectief van mensen die bezoek ontvangen. In een aanleunwoning gebeurt dat natuurlijk ook - zij het echt niet heel vaak - maar dat betekent nog niet dat daarvoor een gang met deuren iets toevoegt. Je denkt toch niet dat die deuren iedere keer dicht gaan als er iemand komt?! Ofwel, een groot stuk van die gang had veel beter bij één of meer kamers getrokken kunnen worden.

Datzelfde gebeurt met een tweede toilet, bij de voordeur. Niemand die die gebruikt. Maar hij ís er wel. Eventuele gasten zouden kunnen blijven overnachten in het tweede slaapkamertje dat is bedoeld als logeerkamer. Dan is zo'n tweede toilet handig. Ware het niet dat de logés te weinig tot niet komen en de kamer al lang in gebruik geraakt als rommelhok/berging. De berging in de kelder is té ver weg.

Het zal niet verbazen dat er geen speelruimte overblijft. Echt níet. Was het niet zo dat de zwaksten in de samenleving weinig tot geen last zouden ondervinden van de ombuigingen, hervormingen en bezuinigingen? Eerlijk gezegd, weet ik nu zeker dat degene die dat uitsprak ofwel oliedom is ofwel zand in onze ogen probeerde te strooien, bewust misleidend.

zondag 27 april 2014

Een deprimerende Untouchables

Op Tweede Paasdag was Untouchables op televisie. Een enorme hit is die film geweest. Ik heb 'm indertijd ook gezien in de bioscoop en vond 'm, samengevat, goed. Nu was-i er dus weer. En tot mijn ontsteltenis activeerde-i ook heel veel herinneringen. Herinneringen aan emoties die ik liever kwijt dan rijk ben.

Toen ik Untouchables in de mooiste bioscoop van Leiden en verre omstreken zag, zat ik in een dip, zeer eufemistisch gezegd. Niets was goed en niets zou ooit weer goed kómen. Ik vind mijn toestand van toen nog steeds pre-depressief, maar de artsen verschillen daarover met mij van mij. Het wás er gewoon eentje, zij het niet in de zwaarste categorie.

Mijn eega sleurde me mee, wijs als zij is. Want het was de eerste keer in weken dat ik ergens om kon lachen en af en toe m'n gedachten lekker kwijt was. En dat in een periode waarin ik verbannen naar de woonkamer voor het doorkomen van de dag niet eens in de verste verte de aandrang voelde muziek op te zetten.

Ik kan het je niet uitleggen hoe dat voelt. Het is/lijkt een ongrijpbare emotie die je als een vloedgolf overweldigt. Eigenlijk ben je je er op het moment suprême niet eens van bewust dát je je zo voelt. Altijd, vroeger en in de toekomst, was het toch zo? Het is in elk geval geen prettige ervaring. Radeloosheid, rédeloosheid, doodswensen, drogredeneringen, eindeloos malen; het hoort er allemaal bij. Het enig positieve is dat je er enorm van afvalt. "Ja, dat piekeren vreet energie. Dat bewijst dit wel", zo benaderde m'n huisarts indertijd de zaak. Een man waaraan ik overigens veel heb gehad. "Benader de situatie eens van dag tot dag. Kijk er eens naar alsof je vroegtijdig bent gepensioneerd en allerlei kansen krijgt."

In die tijd zag ik in een donkere zaal Les Untouchables dus.

Ik kan me herinneren dat ik het eerste kwartier, zo ongeveer, me helemaal niet prettig vond bij de film. Met name de schets van het leven van de hoofdpersoon in de banlieu van Parijs deed pijn, veel pijn. Zoals het hoort bij mijn geestestoestand toen betrok ik álles op mezelf. Dus ook de ellende van het leven van een uitkering in Parijs, met een 'moeder' en een schare broertjes en zusjes. Vooral de overzichtsbeelden van de naargeestige flatwijken - een fractie in de film - waren verpletterend.

Van de film kan ik me nog herinneren dat het me moeite kostte geconcentreerd te blijven kijken. Maar dus óók dat er een lach moet zijn geweest. Vraag me echter niet op welk moment.

Dan komt de film op televisie.

"Die moet je kijken", vertel je iedereen die het je vraagt of-t-i goed is. En, uiteraard, kijk je dan zelf ook. Alleen want verder is die avond niemand thuis.

Die komt dus knalhard binnen. Wéér. Precies dezelfde emotie maakt-i los als de camera de flats met hun naargeestig karakter toont. Maar nu komt de lach niet.

Het laat je nadenken over waarneming en beleving daarvan. Hoe groot de invloed ís. Ik kan me goed herinneren dat onze eerste zoon werd geboren en ik van het ene moment op het andere met een héél ander gevoel naar documentaires op televisie keek waarin jonge kinderen slachtoffer waren. Pas in de loop van heel veel jaren veranderde die emoties weer iets.

Het stikt momenteel van de verhalen over depressiviteit en meer. Daaraan wil ik niets toevoegen. Maar wat ik wel aan jou wil geven, is dat allerlei gebeurtenissen emoties kunnen oproepen die je vooraf niet of nooit voorzag en die ingrijpend effect hebben op je beleving en waarneming. En denk niet dat die gebeurtenis heftig moet zijn. Een simpele woordenwisseling tussen weggebruikers of een denigrerende opmerking van je baas doen het al, zij het met een veel kortdurend effect. Hoop ik.

zaterdag 26 april 2014

Leids bedriegertje

Volgens mij staat-i er al zowat een jaar. En al die tijd onopgemerkt, want niemand die hem herstelde.

Tijd in de openbare ruimte: een mooi stel.

In de vorige buurt waar wij woonden, staat een katholieke kerk. Die beiert er lustig op los om ons, omwonenden, op de tijd te wijzen of in pogingen ons naar binnen te lokken voor de verering (Het is dat we dat geluid gewoon zijn waardoor we denken dat moskeeën meer herrie maken dan kerken, maar ik betwijfel dat ten zeerste). Veel belangrijker is echter zijn torenklok.

Sinds een jaar of twee, drie ben ik gestopt met het dragen van een horloge. Niet bepaald een beuwste keuze: het batterijtje raakte leeg, het ding liep niet echt goed meer, ik kon geen leuk nieuw model vinden, en m'n telefoon heeft ook een tijdaanduiding. Einde polshorloge. Hij hoort het toch niet; maar ik mis 'm niet. De smartphone voldoet en op straat weet je op gegeven moment de vast tijdaanwijzers te vinden.

Die van de kerk hierboven is een duivelskind, een onbetrouwbare. Omzettingen naar zomertijd en weer terug wil-i nogal eens te laat doorvoeren. Een paar dágen te laat. In de tijd dat wij binnen zijn bereik woonden, gaf-i er geregeld ook 'gewoon' de brui aan. Dan stond-i plots stil. Ooit was d rolverdeling dat de koster dan de toren in klom - zo beeldde ik me dat, als kind, in - en het mechaniek bijstelde. Híj was de dienaar van de tijd. Inmiddels zal ook hier wel de automatisering zijn intrede hebben gedaan en is 'de computer' de schuldige (en de koster de mens die de procesfout niet opmerkte). Het effect is dat iedereen die de kerk kent, op z'n hoede is. Is dit echt wel de júiste tijd?!

NS kon er ook wat van. In de negentien-twintig jaar dat ik forensde tussen Leiden en Utrecht is dat altijd een bron van verbazing geweest. In het pre-smartphone tijdperk weet de reiziger het verschil in tijd aan zijn eigen onvolkomenheid. Het kon toch niet dat de stationsklokken, die immers centraal worden aangestuurd, het bij het verkeerde eind konden hebben? Je eigen polshorloge was vast weer 's niet opgewonden of had een verse batterij nodig. Met de komst van de smartphone - in mijn geval - is dat ernstig in twijfel getrokken. Die telefoons waren immers mini-computers, die synchroniseerden met nauwkeurige klokken. Al ras bleek dat de stationsklok er vaak naast zat en zo'n één, twee minuten achter liep. Als cynisch geworden treinforens heb ik de NS er vaak van verdacht dat met opzet te doen. Die kleine afwijking wekt wel de indruk dat de nét te late trein netjes op tijd is.

Die synchroniserende apparaten zijn niet per sé geloofwaardig. Je kunt grote of vette vraagtekens plaatsen bij hun betrouwbaarheid. Da's best wel onhandig nu steeds meer mensen zich niet meer baseren op polshorloges. Die, immers, raadpleeg je heel eenvoudig door de pols waaraan het horloge is bevestigd zichtbaar te maken en af te lezen. Je telefoon moet je toch iedere keer uit een zak opvissen, draaien tot je hem goed beet hebt en dan aanzetten. Iedere tijdbron in de openbare ruimte is dan mee genomen. Na verloop van tijd weet je de straatklokken te vinden, de digitale klokken bij tankstations of in de reclameverlichting van winkels, de kerken.

Maar die moeten dan wel betrouwbaar zijn.

Deze hieronder staat in Leiden (Leidenaren moeten kunnen raden wáár). Op de foto staat iets wat niet klopt. Zie jij het?

20140426-162213.jpg

Het is alleen aan deze kant van de straatklok te zien: wat is de tijd die de klok aangeeft?

De EXIF van de foto vermeld dat-i om 15.05 uur is gemaakt. Als je goed kijkt, is dat ook te zien. Het cijfer zes zou loodrecht naar beneden moeten staan. Maar loodrecht naar beneden kom je uit halverwege de vijf en de zes. De cijferplaat is verdraaid. Een ietsiepietsie klein beetje. Dan kunnen de wijzers nog zo de juiste tijd aanwijzen; als de aflezing zo wordt getruct, is het Leids Bedriegertje geboren.

Het lullige: genoeg om iedereen die de binnenstad van Leiden binnen gaat een snelle blik te laten werpen op de tijd en denken "Shit, ik kom te laat!".

vrijdag 25 april 2014

Nederlandse standenmaatschappij

Nederland kan zo heerlijk in een sprookje leven. We zijn trots op onze maatschappelijke openheid; maar verwarren dat met desinteresse. Nog afgezien van fenomenen als de PVV. We zijn trots op ons zorgsysteem; maar vergeten dat dat in enorm tempo wordt hervormd naar het verfoeide Amerikaanse, die zelf richting 'Europa' kijken voor de oplossing. We zijn trots op ons gedoogbeleid; maar hebben er tegelijk geen moeite mee dat de teugels enorm worden aangehaald.

We houden onszelf collectief voor de mal.

Zo denken we dat we in een open samenleving leven met kansen voor iedereen. Als je maar genoeg je best doet, kom je er wel. Zo lang dat een vertaling is van het standpunt dat je de toekomst niet kunt beheersen, kan ik er ver in mee gaan. Is het echter een eufemisme voor 'eigen schuld, dikke bult. Je hebt jezelf in de problemen gewerkt, want, kijk, die en die hebben géén problemen' dan heb ik er grote problemen mee.

Kansen moet je zien en grijpen. Dan moet je die kansen ook kúnnen zien en ook kríjgen.

Nederland maakt één van de mooiste lentes mee van de afgelopen jaren. De zon schijnt. De temperatuur is aangenaam. En de regen valt, áls-t-i al valt, zonder hinder voor de mensen. Wie overdag buiten is, voelt het optimisme van mensen die weer zon ervaren. Kinderen spelen buiten. Schoolvrij.

Die kinderen maken die standenmaatschappij met z'n gedifferentieerde kansen duidelijk.

In Leiden Noord, een wijk met lage sociaal-economische status ofwel 'arbeiderswijk', spelen twee jochies op en rond een klimtoestel: een Vliko-afvalcontainer. In de straat, parallel aan een 'snelweg door de stad', is verder niets. De speeltuin ligt verderop en zonder moeder mogen of kunnen ze er blijkbaar niet naartoe. Maar met die afvalcontainer kom je ook een eind.

Een minuut of zes, zeven fietsen verder zijn drie meisjes aan het spelen. Boven een pittoreske sloot hangt het restant van een boom, een grote stam die als een uitkijktoren kan worden gebruikt. Dat doen ze dus ook. Je klautert over de stam naar de kruin - een bijna horizontale beweging nu - en klaar is Kees. In de straat is volop groen te vinden. Maar ook daar is de speeltuin blijkbaar net buiten bereik.

Het verschil is enorm als je er langs fietst. Plots zie je in die kinderen het verschil gesymboliseerd. Het verschil tussen een wijk die zich succesvol verzet tegen iedere vorm van aantasting van hún leefgenot en een wijk die min of meer aan zichzelf lijkt overgelaten. De straat is schots en scheef. Na een regenbui zijn er eerder Plassen dan plasjes water te zien.

Dit zijn de dingen die mij toch wel raken. Het idiote geloof in gelijkheid en het ontkennen van een staalharde standenmaatschappij. Die vijf kinderen hébben niet hetzelfde uitzicht, niet hetzelfde toekomstperspectief en zelfs niet dezelfde mate van onbezorgdheid in hun jeugd.

En Nederland droomt verder...

donderdag 24 april 2014

Een onbeschofte

Hoe doe jij dat?

Je staat met iemand te praten. Degene met wie je spreekt, is iemand die je niet echt góed kent. Dat is wederzijds. Als je een vraag stelt, krijg je stomweg géén antwoord. Het Ik Praat Tegen Een Muur-effect.

Het ergste geval daarvan wat ík ooit meemaakte, is een hoge ambtenaar, die ik wel degelijk kende, die stomweg midden in een gesprek wegliep omdat-i een interessantere sociale relatie zag. Over fatsoen gesproken.

Dit soort mensen en hun gedrag, hoort in mijn mapje 'onbeschofte horken'. Ik vind het stuitend. Als iemand iets tegen je zegt in een context die je beiden vrijwillig koos in de wetenschap dat er met je kan worden gesproken, vind ik dit werkelijk buiten alle grenzen. Hautain-arrogant.

Ik ben dan best wel rancuneus. Iemand die zich zó gedraagt, wíl ik niet eens kennen. Die zal ik proberen straal te negeren. Gelukkig ken ik maar een paar van dergelijke idioten (vaak 'leidinggevenden', die inderdaad psychopatische trekjes (b)lijken te hebben).

Het vreemde aan mijn mapje is dat er relatief weinig echte mensen in zitten en relatief veel digitale vormen van echte mensen.

Zo langzamerhand begin ik me wat zorgen te maken over wat ik zie gebeuren. Ik denk dat op social media-platforms dit horkengedrag veel meer voorkomt, met Twitter als extreemste vorm.

Iedereen die in een of andere vorm 'aan social media doet', is bewust een wereld ingestapt waar het gesprek de kern is. Dat je uit jezelf niet in gesprek gaat met wildvreemden is tot daaraan toe. Niet reageren op een poging tot gesprek van een ander, is niet anders te karakteriseren als (misplaatste) hoogmoed. 'Jij spreekt met mij, maar wie bén je eigenlijk?'.

Begin nu niet met slappe excuses als 'maar ik heb veel te veel volgers en mensen die met me willen spreken'. Dan moet je je zorgen dat het wél behapbaar is. Wellicht zelfs jezelf afvragen wat je in vredesnaam aan het dóen bent als het zoveel is. Dat, immers, is dan een zinloze situatie, die - cynisch genoeg - anderen gebruikt om jóuw status op te baseren.

Ik temper m'n aantal volgers in de zin dat ik niet met alle geweld op zoek ben naar méér. In zeker opzicht trots ben ik op het feit dat ik altijd iedereen heb geantwoord, met uitzondering van maximaal tien gevallen waarin het niet kón.

Zoals ik een paar dagen terug blogde over de manier waarop groepen in- en uitsluiten: dit is precies dezelfde techniek. Geen antwoord geven, is het signaal afgeven dat je de ander niet van een niveau acht waardoor je antwoord zou moeten geven. Je verwaardigt je niet daartoe, tot dat niveau.

Aan beide zijden van een social media lijntje bevinden zich ménsen. Dat betekent dat daar echt nog steeds conventies bestaan die dit gedrag interpreteren als 'sociaal uitsluitend'. Dat dienen de niet-antwoorders zich terdege te moeten beseffen, in het bijzonder diegenen die zichzelf de status 'superieur' hebben aangemeten.

Twitter is een sociale puinhoop. Twitter is wellicht de openste van alle social mediaplatforms. 'Slotjes' op Twitter-accounts zijn nog steeds geen teken van de juiste mores kennen. Google+ en Facebook zijn al een stuk geslotener: daar hebben je vríenden zich om je heen verzameld. Het karakter van Twitter is anders; veel meer gericht op gesprekken met nieuwe onbekenden. En dan niet antwoorden?!

Mij zal het niet verbazen als (de opener) social media aan een neergang zijn begonnen, juist door dit soort van onderschatting. Ik hoop van harte van niet. Zeker in de beginjaren heb ik heel veel waardevolle contacten en waardevolle kennis opgedaan, maar ik zie ook de teloorgang bij Twitter: reclame-zender.

woensdag 23 april 2014

Zou 't? .... Echt?!

Onze overburen zijn een bijzonder stel. Nu zijn het er honderdenveertig, naar ik meen. De kans dat er mafklappers tussen zitten, is dus vrij groot.

Toen we hier een jaar woonden, was-i klaar. Een half jaar later konden we meteen de nieuwe bamboevloer laten schuren. Na anderhalf jaar had het bouwzand - er lag vóór nog geen bestrating - die beruchte 'eerste kras op nieuwe spullen die pijn doet' echt wel voor elkaar.

In de paar maanden daarop volgend, kwamen ze. De idioten.

Onze overburen hebben het idee dat de straat van hen is. Da's natuurlijk niet zo. Wat van hen is, is de stoep vlak voor hun flat (zij noemen het liever appartementencomplex in verband met prijsstelling). Van de twintig meter tussen hun gevel en de onze zijn er twee, drie van hen en twee van ons. Zo'n vijftien meter is publiek domein.

Sinds het moment - een jaar of twee later - dat de VVE zes(!) borden ophing met het beroemde art.461-verbod en de zin dat dat met name gold voor spelende kinderen, heb ik die hele flat voor gestoord verklaard. Jammer, jongens, jullie zijn allemaal samen de VVE. Geen uitzondering.

Hoe maf ze zijn, bewijzen sommige bewoners nog steeds. De piek zat in de eerste maanden na het opschroeven. Een oud chagrijn dat zich blijkbaar Koning van de Stoep waant en een jonge trut met werkelijkheidsvrees sturen dan kinderen naar de rijbaan om te spelen. "Ze maken het dak van de parkeergarage lek met hun gewicht". Volslagen imbeciel, wat denk je van de verhuiswagens???

Het is een stukje minder nu. Maar nog steeds is het soort rariteitenkabinet.

Aan de overkant woont ook een drugs-stel. Onduidelijk is of ze nu afnemer of leverancier zijn. Geregeld verschijnen er Marokkaantjes op scooters - 's zomers - of in Golfjes - 's winters - die opvallend onopvallend parkeren, aanbellen en dan na een paar minuten weer vertrekken. Lást heb je er niet van; maar wat ze nu iedere keer komen halen of brengen? Het is net zo'n knagend probleem als in de trein maar de helft van een telefoongesprek kunnen horen.

Sinds een paar maanden hebben ze een nieuw ritueel erbij.

Vanmiddag parkeerde een auto aan onze kant van de straat. Dat gebeurt wel meer.In dit geval was het anders: de bestuurder bleef achter het stuur zitten. Gebeurt ook wel meer; er zit aan de overkant ook een tandarts en vrees daarvoor is denkbaar. De bestuurder belde mobiel. Ook niet nieuw; een poos geleden zat er iemand meer dan uur vanuit z'n auto te bellen. Je ziet nog eens wat met zulke glazen gevel aan de straatkant van je huis.

Na een minuut of vijf leek het alsof een hond hysterisch was geworden. Geblaf en gekef. Meer gekef dan geblaf overigens. Van een inderdaad hysterisch rondspringend hondje.

De man uit de auto was uitgestapt en het hondje had 'm opgemerkt. Blijkbaar was hij de reden voor enerzijds de hysterie en voor het wachten. Als het hondje niet rustiger werd, leek hij serieus het risico van zelfverwurging te lopen.

De vrouw geeft de riem van het beestje aan de automobilist. Blijkbaar vind het hondje dat prima, want hij wordt rustiger. Aan het interieur van de auto te zien, is 'een hond' ook een geregeld passagier; er hangt een net tussen achterbank en kofferruimte.

Ze staan nog een minuut of drie te praten. Aan de lichaamstaal te zien over serieuze zaken. Er kan geen lach van af. Het hondje is nu weer rustig.

De man en het hondje stappen in en rijden weg. De vrouw is dan alweer in de flat verdwenen.

Dan schiet de vraag plots binnen:
zou het zo zijn dat dit een omgangsregeling is?

Een regeling tussen ex-partners over wie wanneer het kind, excuus de hond, mag zien. Ik ben benieuwd of er ook een meldpunt is voor honden met post-echtscheidingsstress.

dinsdag 22 april 2014

Leven en dood van de tulp

Lisse/Sassenheim, 22 april 2014



Ochtendlicht.

De velden rondom het bollenparadijs ontwaken. De eerste auto's nemen plaats op de vluchtplaatsen.

Een half uur later.

De velden zijn half ontwaakt.
Langs de randen van de velden hurken mensen neer. Kleur.

Namiddaglicht.

Welhaast een religieuze ervaring.
Samen op de gevoelige plaat, strijklicht en warmte.

Een half uur later.

Tussen de kleuren figureren nog steeds mensjes.
Aan de andere kant kopt een machine kleurige tulpenhoofdjes weg.

Morgen.

Groene stengels. Spetters kleur.
De machine kopte niet alles.
De kleur is weg.

zondag 20 april 2014

Van m'n geloof gevallen

Vooraf. Ik las veel. Nu minder. Wat er niet veranderd: ik lees nog steeds niet vanzelfsprekend historisch verantwoord werk. Met name romans 'over de oorlog' en (auto)biografieën boeien me niet.

Zoals James Bond wijs opmerkt: "zeg nooit nooit". Er zijn uitzonderingen. Zo las ik HhhH van Laurent Binet wél. En ik kan 'm je aanraden. Om je de waarheid te zeggen; het was de titel die 't 'm deed. Ik heb wel tien minuten met het boek in m'n handen gestaan en toen besloten dat Himmlers hersenen heten Heydrich een wel zó intrigerende titel is dat het mogelijk de moeite waard zou zijn. Het bleek de vorm die 't 'm deed.

Verder lees ik dat genre eigenlijk zo goed als niet. Mijn voorkeur gaat uit naar de Kafkaïanen. Dat interpreteer ik lekker breed, zodat ook De helaasheid der dingen van van Dimitri Verhulst er onder valt. Maar ook Stefan Brijs' De engelenmaker. En ook de magisch-realisten (bestaan dat genre beoefenen eigenlijk nog?). De andere voorkeur geldt de stijl van de schrijver. Bloemrijk, ritmisch, archaïsch woordgebruik: beschrijf maar eens wat 'mooi' is. De Tachtigers deden dat. Dichters doen het. En zeker de eerste haiku-dichters konden het.

Voor mij is het heel vanzelfsprekend: binnen dat type voorkeuren passen autobiografieën niet. Het zal je toch bommen wat president Roosevelt als ontbijt at? Wat Chuchill besprak met z'n militaire staf? Dat hij wel of niet anti-semitisch was? Evenmin loop ik warm voor het levensverhaal van 'royalty'.

Toch lees ik nu een autobiografie. Omdat ik de eerste honderd (en drie) pagina's al zo goed vind, is deze blogpost er.

Het is de autobiografie van Joe Jackson Een overwinning op de zwaartekracht.

Niet dat ik meteen helemaal de drempel over was. Ik weet dat ik las dat de autobiografie gaat over het deel van zijn leven totdat-i een eerste platencontract krijgt. Dát deed 't 'm. Eindelijk een boek waarin de bouwstenen van een leven, en alleen die, de aandacht krijgen en niet de prietpraat over wie wat speelde of hoe Is she really going out with him - of het (veel mooiere) Slow Song - tot stand kwam. dat vind ik minder interessant dan te snappen wie de persóón is die dat maakte.

https://www.youtube.com/watch?v=_q5fMyaosAg

Waarom deze autobiografie wél? Omdat hij niets mooier maakt en vooral omdat hij juist een beeld geeft van al die vormende ervaringen in iemands jeugd.

Kloppen ze? Geen idee. Ongetwijfeld niet precies. Maar ze zijn wel verdomd geloofwaardig, en ze zijn zo goed geschreven dat je (ik) binnen de kortste keren vergeet dat dit het verhaal van Joe Jackson is. Je leest het verhaal van een jochie dat in een gezin en een buurt opgroeit waar hele andere zaken belangrijk worden gevonden dan degene die hij vóelt dat belangrijk zijn.

Als ik mezelf als referentie zou nemen, dan is de kans groot dat veel is verzonnen. Mijn beeld van m'n jeugd is niet zó rijk aan details. Dat neemt niet weg dat veel, heel veel, van wat hij beschrijft me bekend voorkomt. Een slungelig, niet in die omgeving passend jochie (niet dat ík daaropvolgend een precies beeld had van wat ik zou willen worden).

Het zijn iedere keer korte alinea's, ogenblikken waardoor ik me gewonnen gaf. Misschien ook omdat we van ongeveer dezelfde leeftijd zijn. Het zijn níet die over muziek gaan, maar die over het gezin en zijn school gaan. Ik ben te lui om er een paar over te tikken, en ze zijn ook te lang. Eentje dus, over de keer dat-i de Rolling Stones hoorde:
Ik voelde een golf puberale adrenaline - sterk spul - en zei hardop tegen niemand in het bijzonder: "Als ik groot ben heb ik ook zo'n band".
Mijn moeder, die zat te breien en totaal niet onder de indruk van de Stones was, zei: "Dat is leuk, schat", of woorden van die strekking. Alsof ik had gezegd dat ik de grootste postzegelverzameling zou hebben als ik groot was.


En passant staan er ook mooie gedachten in, over arbeiderswijken, cultuur, popmuziek, snobs, schoolsystemen, muziek(techniek) en pesten.

Jammer genoeg ben ik al bijna op de helft van het boek. Naar de muziek van Joe Jackson luister ik nog steeds op dezelfde manier als voorheen, denk ik. Maar de man zal ik waarschijnlijk anders waarderen.

zaterdag 19 april 2014

Knobbel

Het gebeurde op een feestje.

Klassieke nederlandse huis- en verjaardagsfeestjes bestaan vaak uit grote cirkel mensen, kopjes koffie met gebak, en later op de avond een drankje met nootjes. Dat is o zo makkelijk bespotten van dergelijke feestjes. De oppervlakkigheid van de waarnemer spat er van af. Die ziet blijkbaar vooral (alleen?) de vorm.

Het gaat niet om de vorm, maar om de inhoud. Wat gebéurt er eigenlijk tussen mensen? Dan kun je met het nodige dedain neerkijken op 'burgertruttige zitverjaardagsfeestjes' en denken dat snuif- en partnerwisselfestijnen superieur zijn; toch zit je er grandioos naast. Sterker, de kans is groot dat de sociale meerwaarde van de klassieke feesten groter is dan je denkt.

De reden is eenvoudig.

Feestjes zijn een situatie waarin de vaardigheid een gesprek te kunnen voeren, noodzakelijk is. Kom je naast een wildvreemde terecht, dan is prietpraat een prima ijsbreker. Kom je naast een bekende, dan is een gemeenschappelijk onderwerp sneller te vinden. De vaardigheid is vooral niet te snel te diep te graven in de ander en diens leven. Je kunt snel te intimederend zijn door te vragen naar vermogen, sex-leven of andere (zeer) persoonlijke karakteristieken.

Ik heb een bolletje onder m'n voet. Niet pijnlijk en ook niet hinderlijk. En volgens de huisarts ook niet ernstig, gevaarlijk of levensbedreigend. Het is gewoon een bolletje. Een ganglion cyste in jargon.

Op het feestje kwam op een gegeven moment dat bolletje ter sprake. Hóe en waarom weet ik eerlijk gezegd niet eens mee. Wat wel bijzonder is, is dat nog twee mensen zoiets bleken te hebben. En ook zij hadden er geen last van. Enge voetamputaties of naalden in de voetzool zijn niet aan de orde. Gelukkig.

Als je naar dit verhaal en het feestje kijkt, snap je meteen wat de kracht van social media is. Het is één groot feest, met dezelfde effecten als een familiefeest.

Via social media wordt de smeerolie van de samenleving rondgepompt.

Dat zijn triviale feitjes. Dat zijn regelrecht onjuiste feiten. Dat is prietpraat. En het kan natuurlijk net zo goed diepzinnige wijsheid en tot nadenken aanzettende gedachtegoed zijn.

Het is in dat opzicht precies dat wat in een andere tijd de informele feestjes en bijeenkomsten deden: mensen met elkaar in contact brengen, op basis van non-bedreigende gesprekken.

Niet dat ik de stug negatief denkende lezer wil overtuigen. Da's zinloos. Maar wellicht is het voor de voorzichtige mens een idee een stil te staan bij zijn weerstand. Want naar die verjaardagsfeesten ga je waarschijnlijk wel?!

vrijdag 18 april 2014

Dualisme

Leiding geven en sturen zijn lastig om goed te doen. Alhoewel het land inmiddels is vergeven van de leidinggevenden zijn er maar weinig leidinggevenden. Dat vereist charisma en visie, waarop gezag is gestoeld. De misleiden van nu die zichzelf leiding vinden geven, doen dat in negen van de tien gevallen op basis van macht.

In de gesprekken die ik de afgelopen maanden met Leidse politici voerde, kwam het verschijnsel leiding geven ook aan de orde. Met gedachten die de moeite waard zijn om bij stil te staan.

Er lijkt in Leiden een zekere consensus te bestaan dat een stadsbestuurder aan vier jaar te weinig heeft. Eigenlijk zou hij er zes moeten hebben om plannen voor te bereiden en uit te voeren.

Dat klinkt logisch. Maar het reikt óók een mogelijke verklaring voor de inertie aan die 'de overheid' karakteriseert in de ogen van half Nederland. Leiding geven is níet afhankelijk zijn van de omgeving, maar in wat zij de politieke realiteit noemen is dat wel de situatie. Leiding geven bij de overheid zou dan níet lijken op leiding geven elders.

Daarin zit een grote, harde kern van waarheid. De vraag is of je die moet accepteren als onvermijdelijk. Dat leidt tot (de indruk van) besluiteloosheid en zeker tot machtsstrijd als gevolg van onduidelijke krachts- en machtsverhoudingen. Gezaghebbend leiderschap heeft een functie. Zeker overleg op basis van gelijkwaardigheid - level playing field - kan niet goed zonder zo'n gezaghebbend knopendoorhakker.

Blijkbaar is 'de overheid' daar niet goed in (en z'n semi-publieke sector trouwens evenmin), waardoor het niet zozeer een kwestie is van meer tijd aan de wethouder gunnen als gezaghebbende wethouders. En dan moet je de oude gedachte van de vierde macht weer eens afstoffen. Want dat gezag krijg je niet als wethouder. Dat word je gegund, vooral ook door je ambtenaren. Die weten dat. Wellicht ken je de voorbeelden zelf? Overleg, leidend tot een moeizaam akkoord waar niemand zich helemaal wel of helemaal niet in vind, en dan, na de vergadering en afspraken, niets ervan uitvoert.

Zeker, er valt iets te zeggen vóoŕ die zes jaar. Net zo goed als dat er valt te zeggen vóór een prestatieafspraak.

Wie met wethouders spreekt, krijgt de indruk dat zij over het algemeen tevreden zijn over het duale stelsel waarin de gemeenteraad vooraf de koers uitzet en gedurende de rit op hoofdlijnen controleert. Mij lijkt dat ook logisch. Een eng keurslijf en op je vingers kijkende raadsleden geeft niet allure en vrijheid van een bestuurder, maar van een uitvoerder. Vrijheid van handelen en zelf kunnen reageren op (veranderende) omstandigheden, is dan veel aantrekkelijker. Helemaal mee eens.

Toch is die verhouding ongelooflijk essentieel, omdat het eerder een bestuur is met twéé kapiteins dan met één. Ja maar, zeg jij, in ziekenhuizen en theaters gaat dat ook goed met een zakelijk directeur en een inhoudelijke? Nog afgezien van wie een mogelijke onenigheid 'wint' - ik gok op de zakelijke overweging - is de verhouding anders. Het zijn niet twee meningen, maar een mening en een serie meningen die samen moeten optrekken. Alsof je samenwerkt met een collega die zijn standpunt nog niet heeft bepaald en daar ook nog wel even mee bezig is.

Een bestuursakkoord, dus? Daarin regel je de basale zaken, zoals ondermeer dit:

Over het vertrouwen

- het vertrouwen in een wethouder niet op te zeggen, als deze ander beleid uitvoert dan de eigen fractie voorstond of voorstaat; de enige manier om dat beleid te stuiten is door een raadsmeerderheid te vinden die het onderliggende besluit wijzigt;
- de vertrouwensregel uitsluitend te gebruiken binnen de controlerende taak van de raad; als gevolg hiervan valt een college niet als een wethouder moet aftreden, maar wordt deze vervangen door de partij waaruit hij/zij afkomstig is, dan wel wordt desgewenst een andere
partij in het college betrokken;
- beheersing te betrachten in de beoordeling van bestuurlijk handelen wanneer dit individuele en incidentele gevallen betreft waarbij de gemeente een bijzondere verantwoordelijkheid heeft.


Over de omgang met elkaar

- respectvol te zullen omgaan met elkaar, met alle inwoners, met partners en ambtenaren, zoals ook opgenomen in de gedragscode voor raads- en commissieleden;
- terughoudend te zijn met het agenderen van individuele en incidentele kwesties , zoals die mogelijk voortkomen uit de decentralisaties in het sociale domein;
- om in stellingnames het belang van en de omgang met de minderheid mee te wegen.


Het zal mijn kritische ik zijn die me toefluisterde: met dat eerste aandachtstreepje zet je de raad aardig op afstand als je dat wenst en partijen buitenspel. Je zal maar een wethouder naar voren schuiven die niet sterk in z'n schoenen staat en opschuift.

Zou je dus niets kunnen zónder de steun van de partijen die daardoor sterker werden?!

donderdag 17 april 2014

De ironie van Leiden

O, ironie. Die openingswoorden zijn te rechtvaardigen. De stad waarin ook ik woon, Leiden, is recent nog geportretteerd door de VPRO als stad waar interessante burgerinitiatieven zijn te vinden en burgerparticipatie een kans krijgt.

Vandaag meldde het lokale Leidsch Dagblad dit:
Maatschappelijk akkoord in Leiden: hard nodig of niet?

LEIDEN - De Leidse politiek moet een akkoord sluiten met maatschappelijke organisaties, bewoners, wijkvertegenwoordigers, ondernemers en het onderwijs. Dat stelt het Instituut Maatschappelijke Innovatie (IMI) voor. Fractievoorzitter Pieter Kos van GroenLinks Leiden kwam vorige week met dezelfde oproep.

Het idee stamt uit een van de ’brainstormsessies’ van het Stadslab. Het zou gaan om een papieren verklaring, waarin de gemeente en andere organisaties vastleggen dat ze gaan samenwerken aan verschillende onderwerpen.


Het is een prachtig voorbeeld van niet-burgerparticipatie, van gesloten systemen, van zo ongeveer het diametraal tegengestelde van wat de VPRO dacht te hebben gezien in Leiden.

In Leiden gebeurt hetzelfde als wat in tal van gemeenten gebeurt. De overheid(sdiensten) vinden het helemaal niet préttig rekening te moeten houden met burgerinitiatief. Veel handiger is het één aanspreek-orgaan te hebben. Dat betekent voor de burger-met-een-idee niets anders dan een extra drempel.

Leiden heeft zoiets als Stadslab. Dat is bij zijn oprichting een mooi ogend concept. Een netwerk van mensen in de stad die iets willen mét de stad. In de loop van de paar jaar dat Stadslab bestaat, wordt steeds duidelijker dat niet iedereen en niet ieder idee wordt omarmt. In het openbaar wordt het idee uit ge-vent dat Stadslab door 'de stad' wordt gedragen. Wie dieper graaft, ontdekt dat dat absoluut niet waar is.

Door de politiek en de ambtenaren wordt Stadslab omarmt. Waar het klassieke probleem van inspraak vooral de Poolse landdag is, biedt Stadslab de weg naar één gesprekspartner. In gesprekken met politici komt dat terug. Stadslab wordt te hooi en te gras aangehaald als hét voorbeeld van dé weg. Je hebt niet eens (veel) fantasie nodig om de marsroute te zien: er is een poortwachter bijgekomen, die moet worden gepasseerd voordat initiatieven serieus worden genomen (door de overheid). Uiteraard gaat dat nú luidruchtig worden weersproken.

Het is een vanuit de oude denkwijze (paradigma) volstrekt vanzelfsprekende lijn. Waar ooit de opbouwwerk- en welzijnsorganisaties namens de bewoners leken te spreken, komen nu nieuwe verbanden. Die willen overigens nadrukkelijk níet worden gekoppeld aan die instituties van toen, die markt van welzijn en geluk. Het is nu de markt van participatie en integratie. Nieuwe woorden voor precies hetzelfde: zelfbevestigende systemen.

Voordat het misverstand ontstaat: het gaat níet om de ideeën op zich. Het gaat om de organisatie en de vraag wat burgerparticipatie nu eigenlijk is. In mijn beleving is dat een participeren van allen die dat willen. Dat, op zijn beurt, vereist een zo open mogelijke toegang tot de verdelers (van geld, maar ook bijvoorbeeld van ruimte). Alleen zó wordt de burger en zijn ideeën serieus genomen. En, ja, dat betekent wérken voor de overheid, omdat zíj daarin zijn enige bestaansrecht vindt.

Burgerparticipatie is niet synoniem aan het (weer) creëren van een maatschappelijk middenveld aan organisaties. Organisaties die per definitie in de verleiding worden gebracht een erkend eigenbelang te hebben en verdedigen. Dat eigenbelang mogelijk zelfs te 'professionaliseren'; betaald werk er van te maken.

Leiden heeft de variant op het contrat social van Rousseau nog niet. Sterker, Rousseau heeft nooit een werkelijk contract voor ogen gehad. Zijn beeld was dat een 'overeenstemming' tussen overheid en volk over beider rollen en verantwoordelijkheden. Wat dat betreft, ben ik het volkomen eens met één van de Stadslab-oprichters Marije van den Berg:
Nodig elkaar gewoon uit om samen dilemma’s te verkennen. Beslissingen buiten de politiek zijn net zo goed legitiem, en zetten net zo goed dingen in gang, als een akkoord dat de politiek ondertekent.


Een maatschappelijk akkoord zoals men dat blijkbaar in Leiden ziet, is te letterlijk een ondertekend papier. Die aanpak zal leiden tot mínder directe participatie en tot meer 'macht' bij instituties. Het staat zo parmantig in het lijstje; 'bewoners'. Maar ondertussen wordt 'in hun belang en namens hen' het een en ander dichtgetimmerd en voorgekookt.

NB
Begin van de avond, nadat ik bovenstaande schreef. Het bestuursakkoord, eerste paragraaf. Trek je eigen conclusie (leestekens en woordkeuze zijn wél belangrijk):

Bestuursakkoord 2014 - 2018
Onderstaande partijen komen overeen:
Over de betrokkenheid van Leidenaren en inwoners van buurgemeenten
 de besluitvorming in college en raad zo in te richten dat (organisaties van) inwoners van Leiden vanaf de oorsprong invloed kunnen hebben op de planvorming van de gemeente;
 open te staan voor initiatieven uit de stad en deze initiatieven, indien gewenst, te ondersteunen en te faciliteren;
 in de komende maanden in overleg te treden met partijen in de stad die de afgelopen jaren initiatieven hebben ontplooid, om te bekijken
hoe de samenwerking met hen en anderen die initiatieven hebben nog beter vormgegeven kan worden;
 direct omliggende gemeenten te betrekken bij de voorbereiding van beleid dat de belangen van hun inwoners direct raakt;
 inwoners en partners in de stad zo veel mogelijk (door het college) te (laten) betrekken bij de uitvoering van gemeentelijke taken.

woensdag 16 april 2014

Een unieke eenheid gezocht

Het is nog steeds één van de beste indicatoren voor een principieel andere houding: de hoeveelheid definities voor één fenomeen.

In de tijd dat ik actief onderzoek deed, was dat vooral naar langdurige werkloosheid (en armoede). Daar valt veel over te zeggen. De wrangste opmerking is dat er in de voorbije bijna dertig jaar niets is veranderd. Echt. Nog steeds wordt de oplossing op de verkeerde plek gezocht. De mensen die geen banen overeind konden houden, zouden nu dan plots dat wel kunnen? Het is en blijft een ideeënarmoede en vooral gebrek aan lef.

Eén van de bijzondere aspecten aan die situatie is dat er níet vanuit één subject, één persoon, één klant, één vraag wordt geredeneerd. Dat is nog steeds zo. Vooral 'de overheid' is er sterk in. Ondanks al die himmelhoch jauchzend taalgebruik, voornemens en aanspraak op het gedachtengoed van de 'klant centraal' of 'vraaggestuurd'.

Waarom dat zo is?

De belangrijkste reden is dat men het diep in het hart helemaal niet wíl. Vraaggestuurd en klant centraal worden vaak gezien als synoniem met afstaan van macht. Is die gedachte eenmaal uit z'n doos ontsnapt, dan wordt het lastig hem in toom te houden. Mácht afstaan; wie wil dat nou? Dan is met de mond belijden een stuk eenvoudiger. Dat gebeurt dan ook.

De wellicht beste indicatie voor de manier waarop wordt gedacht over degene voor wie wordt gewerkt, is de definitie ervan. Niet eens de inhoud, maar het áántal. Zo waren er rond de jaren 1989 meerdere definities van 'werkloos', van 'arbeid' en van 'inkomen'. Dat is nog steeds zo.

Dat naakte feit getuigt van een aanpak die uitsluitend in het belang van de aanbieder is. In dit geval is dat een dienstverlener.Een?! Niks daarvan. Het zijn er meerdere, met hun eigen belangen.

Dan wordt het ineens een ander perspectief. Dat perspectief verraadt de overheidspositie die helemaal níet klantvriendelijk is.

Jij en ik ervaren onszelf als één en ondeelbaar, zowel fysiek als in ons handelen. Maar de definitievraag maakt duidelijk dat 'de overheid' dat niet zo ziet.

Ik ben vrijwilliger (vanaf m'n zestiende overigens). Maar de manier waarop de Belastingdienst dat definieert, zoals de wetenschap dat definieert, zoals het UWV dat definieert, zoals de gemeente dat definieert, spoort niet met elkaar. De belastingdienst definieert in termen van inkomen, terwijl een UWV dat doet in termen van arbeid. Die (kunnen) conflicteren. Wat je daar dan ziet gebeuren, is dat ondernemingsbelang prevaleert boven vraag of individu. Omdat 'de overheid' niet bestaat, maar is opgebouwd uit relatief onafhankelijke delen, leidt dat tot conflict. Waar sommigen meer vrijwillige inzet bepleiten, dwarsboomt de ander dat.

Over dat thema van aanbod- versus aanbodgericht denken en werken is meer bekend. De Kafkabrigade is er al een poos mee bezig. Jammer genoeg valt er een verschuiving te constateren in de negen jaar dat de Kafkabrigade bestaat. In 2005 gaat het vooral nog om de idioterie in overheidsland die de naam Kafkabrigade rechtvaardigt. In 2014 is die positie een stuk minder duidelijk, terwijl de idioterie geen spat minder lijkt te zijn geworden.

De conclusie is voor de hand liggend: er ís geen sprake van een klant centraal stellende overheid (en die zal er ook niet komen). Het maximaal haalbare is een zekere klantvriendelijkheid. Dat is echter echt iets anders.

Die hele discussie heeft ons nu al meer dan vijftien jaar als een rookgordijn afgeleid van waar het werkelijk om gaat: een gevecht tussen belangen. Met de digitalisering komt ook de ontmaskering dichterbij, omdat niet alles koppelbaar zal blijken te zijn.

Pas als we één unieke eenheid hanteren, kan dat lukken. En die unieke eenheid? Dat zijn bijvoorbeeld jij en ik.

dinsdag 15 april 2014

Een man zonder eigenschappen

Komt de titel van deze blogpost je bekend voor? Dat is heel goed mogelijk, want het is een variatie op Musils De Man Zonder Eigenschappen.

Die roman is zo'n roman waarvan je denkt 'die móet ik lezen' - zeker ook omdat dat bijdraagt aan een intellectueel imago. Ik kwam nooit tot het eind. Sterker, ik denk dat ik niet heel veel verder dan de eerste honderd pagina's kwam. In deel drie. Dat was zo'n dertig jaar geleden.

Een collega bij het Sociologisch Instituut, waar ik toen werkte, promoveerde en kreeg het boek kado. De titel intrigeerde me. Hij is imiddels al weer jaren hoogleraar en ik las het boek nooit uit. Maar de titel bleef zeuren.

Sinds een week of twee ben ik, weer, van plan zeker het eerste deel te gaan lezen. De reden daarvoor is een gesprek met iemand over de vraag wíe ik ben. Altijd leuk om over jezelf na te denken.

In dat gesprek heb ik mezelf omschreven als iemand die met veel gemak zijn rol als een mantel kan afleggen. Het kost me weinig moeite me in verschillende omgevingen te bewegen, zolang ik daar ook kennis/informatie kan opdoen. Vooral sociale (omgangs)vormen zijn boeiend. Of ik nu als chauffeur optreed, als docent, als blogger of als verslaggever; dát is de rol die ik dan heb.

Het is bijvoorbeeld leerzaam te weten dat de samenleving mensen vooral beoordeeld op hun beroep(sstatus) en helemaal níet op de wijsheid van hun gedachten. Dat wist je al. Maar je ervaarde het nooit.

Maar goed. Dat afleggen van die mantels, dat in zeker opzicht als een toneelspeler een rol aanmeten, is wat Musil ook beschrijft. Vandaar de gedachte dat ik zijn meesterwerk toch eigenlijk eens écht moet lezen. Of het ervan komt?!

Die vaardigheid jezelf uit te vlakken, onzichtbaar(der) te maken, op te gaan in je omgeving, is wat ik, jattend, maar 'zonder eigenschappen' noem. Het is een eigenschap waarvan ik denk dat-i waardevol is, maar die te weinig wordt herkend en gewaardeerd.

In de sociale wetenschappen bestaat de methode van de participerende observatie. Je bent deel van het te onderzoeken verschijnsel, maar houdt wél je onderzoeksdoel primair. Da's dus nét anders. In de journalistiek kan het ook. Walraff is daar hét voorbeeld van. Hij nam de identitéit aan van de mensen die hij wilden beschrijven, tot en met uiterlijk, woonsituatie en dagelijks leven.

Het standpunt dat Musil uiteindelijk in zijn roman uitwerkt is dat het maatschappelijk handelen het 'ik' uitholt en uiteindelijk wegvaagt. Het leidt tot allerlei eigenschappen die de mens wegdrijven van wie hij werkelijk is. Een mens doet er daarom het beste aan afstand te nemen van het maatschappelijk handelen en te leven als een 'man zonder eigenschappen'.


Ik trek zijn werk en betekenis dan wel uit z'n verband, maar de digitale wereld biedt ons wél de mogelijkheid te leven 'zonder eigenschappen' zoals Musil bedoelde.

Dat alleen al is reden genoeg om de 500 pagina's toch maar eens te proberen te verteren.

Er is geld gevonden

Nu zit ik met een vraag:

is het echt toevallig, en mogelijk, dat nu plots vlak voor weer verkiezingen geld 'wordt gevonden' voor de langdurige zorg?

Ik geloof er geen barst van. Eerder lijkt het precies hetzelfde scenario dat Poetin op Oekraïne loslaat. Dat komt neer op pakken, pakken, pakken en dan zogenaamd iets toegeven. Maar ondertussen is er dan wel vanalles weg.

Nadat links én rechts is gewaarschuwd dat sommige bezuinigingen dramatische effecten zouden en die ook realiteit zijn aan het worden, zou nu plots het licht zijn gezien door de bende van Rutte en Samsom?!

Te laat. Te weinig. Te ongeloofwaardig.


Na deze oprisping dan nu aan het schrijven aan de blogpost van vandaag.

maandag 14 april 2014

Een nieuwe institutie?

Instituties. Mooie dingen. Ze regelen ons gedrag en (dus) ons maatschappelijk verkeer. Er zijn er een heleboel; en dan bedoel ik een heleboel. Van de gemeenschappelijke taal en de mores - normen en waarden - tot en met 'het onderwijs', 'de politiek' en 'het leger'. O, 'het gezin' is er ook een.

Instituties regelen sociale groepen. Da's zowat de bondigste omschrijving die erbij hoort. Instituties staan nooit los van de samenleving. Ze zijn bijvoorbeeld gekoppeld aan de mogelijkheden die een samenleving heeft. In de vroege middeleeuwen worden arbeidstijden geregeld door het beschikbare (dag)licht. Arbeid was 'gewoon onderdeel van het leven'. Met de komst van kunstlicht treedt de scheuring in, die tijdens de Industriële Revolutie een versnelling doormaakt. Arbeid en niet-arbeid raken - vooralsnog definitief - gescheiden.

Momenteel lijkt die scheiding ter discussie te komen staan.

Het was de produktiewijze - 'in de fabriek' en 'op het kantoor' - die vereiste dat werkers bij elkaar kropen, omdat daar de produktiemiddelen - de machines, gereedschappen, energie en licht - waren te vinden. Die industrialisatie is vanwege die scheuring een 'revolutie'. De samenleving ging op z'n kop. Nieuwe verbanden en oplossingen waren nodig. Het paradigma wisselde.

Het bijzondere is dat we nu lijken terug te wisselen. Dat heeft alles te maken met het einde van de industrialisatie-ontwikkeling. Door mechanisering is daarin steeds minder mens nodig. Tegelijk ontwikkelde zich een vraag naar kenniswerkers en groeide de zakelijke dienstverlening. Koppel daaraan het nu beschikbare internet wat op grote afstand werken mogelijk maakt en het plaatje ontwikkelt zich.

Thuiswerken, het nieuwe werken: namen voor situaties waarin wonen en werken weer in elkaars nabijheid komen, in elk geval fysiek. Vooralsnog vooral een nieuwe vórm. Zeker de wereld van de zzp'ers is alweer een stap verder. Velen van hen werken in een context die vroeg-middeleeuws is: arbeid en huishouden zijn weer kort op elkaar betrokken. Werktijd en vrije tijd lopen door elkaar. Saillant, die situatie is niet per sé een vooruitgang. De 'natuurlijke rem' van daglicht bestaat immers niet meer.

Eigenlijk zou je nu een strijd om instituties verwachten. Mogelijkerwijs gebeurt dat al. Zeker de discussies over de positie van zzp'ers lijken daar op te wijzen. Waar zo'n twee eeuwen geleden de vakbonden ontstonden als tegenmacht tegen ongebreidelde wanorde - ten koste van arbeiders - en in het belang van díe groep, zo is er nu weer zo'n discussie nodig. Tóen waren het de vragen naar wat arbeid precies was, tot waar dat wiens verantwoordelijkheid was, wat wel en wat niet beloond moest worden.

Diezelfde vragen zijn ook nu aan de orde.

De kern is: wat is arbeid? Wat is de waarde van wat? Dat is abstract. Maar in een samenleving die beloont op basis van industriële verhoudingen is het niet (goed) mogelijk te denken en belonen op basis van een nieuw criterium. Terwijl dat wel noodzakelijk gevonden zal móeten worden omdat er steeds minder 'beloonbaar werk' - in dat paradigma - te vinden is. De huidige crisis is deels daaraan te wijten.

Die herdefiniëring zal een oplossing moeten bieden voor het ontstaan van een genetwerkte (dus gefragmenteerde) arbeidsomgeving. Alsof dat nog niet genoeg is: ook het betaalbaar geachte werk verandert. Betaalbaar was wat winstgevend was voor de werkgever-producent. Die situatie loopt ten einde nu robots meer zullen worden ingezet.

Dé vraag is wat de grondslag moet zijn voor 'waarde(ring)'. Wellicht moet dat maatschappelijke inzet worden (en dan niet al die (semi-)professionele verbanden van mensen die belangrijk willen zijnn en feitelijk voor zichzelf, vermomd, aan het geld verdienen zijn). Nee, wat doe je altruístisch voor 'de samenleving'?

zondag 13 april 2014

Kaal?!

Laat ik beginnen te bekennen dat ik het probleem niet ken. Kaalheid. Op mijn hoofd groeit voldoende om iedere zes weken de kapster ermee aan de slag te laten gaan. En iedere keer halen de kapsters de beste marketingtruc uit die er bestaat: ijdelheid aanspreken. "Wat hééft u toch een mooi dik haar"

Wat me zo af en toe bezig houdt, is de vraag waarom steeds meer mannen geforceerd kaal zijn.

In mijn jeugd had je een type man dat je vandaag de dag eigenlijk nooit meer ziet. De kalende man had vaak een trench coat aan, een hoed op en daaronder bleek zich een atol aan verdunnend haar te verbergen. Hét voorbeeld van dat haar was, in mijn jeugd, de Boze Buurman uit Ja Zuster, Nee Zuster. Een sikkeneurig mens met een kale plek op z'n hoofd.

images (1)

Niet dat er meer echt kale mannen zijn dan toen. Wat er wel steeds meer is, zijn de nep-kalen. Dat zijn al die types die het hoofd kaal (laten) scheren. Het zijn absoluut niet fans van de coupe Amerikaans Leger, want de ellende is dat je vaak goed ziet dat het eigenlijk de kalende man is.

Een kale man is kaal. Egaal kaal en heel duidelijk zonder haargroei. De pseudo-kale heeft een probleem. Zijn haar groeit nog steeds en dat levert vaak van dat schemerhaar op. Daardoor ziet iedereen waar eigenlijk nog steeds haar groeit. De kalende man dénkt dat-i een kale man is.

Persoonlijk denk ik dat je er het best aan doet jezelf te accpeteren zoals je bent. Als dat kalend en grijzend is... soit. Verzet is nutteloos. Maar goed, ik kan me ook voorstellen dat er mannen zijn die er mee zitten. Het gedistingeerd grijs weg verven ís mogelijk.

Dat soort van ontwijkend gedrag kan zelf leiden tot een lemma in Wikipedia. Ik kende 'm: de overkammer, de spuuglok, maar dan overlangs bovenop de schedel.

Interessanter vind ik de vraag waarom mannen dat scheren zo massaal zijn gaan doen.

Als ik mag. Mijn idee is dat het imitatiegedrag is. Om het lekker ongenuanceerd neer te zetten: de (film- en televisie)voorbeelden van de stoere held die kaal is én succesvol is, willen de pseudo-kalen imiteren. Wat mij betreft, bevestigt het aantal leren jasjes en jacks dat. In het Tijdperk van de Kalende Man waren die voorbeelden er niet. In het Tijdperk van de Pseudo kale wél. Toeval?! (Wellicht. Want op een sullig kaalplekje mannetje wil je óók niet lijken. Die (negatieve) hypothese kan ook waar zijn)

Het leukst aan het verschijnsel zijn de discussies 'over kale mannen'. Zijn ze, in de ogen van vrouwen, nu wel of niet sexy? En, helemaal prachtig, hebben ze meer dan gemiddelde mannelijke hormonen? Worden ze gezien als leiders? En, jammer, hebben ze werkelijk meer kans op prostaatkanker?

Dat zijn allemaal discussies die gepaard zijn aan natuurlijke kaalheid. Jammer, pseudo's.

Op zich is het weer 's niet verwonderlijk. Het is weer de afdeling 'causaal'. Een bekende op die afdeling is de bewering dat creatieve mensen slordige bureaus hebben. Voor mensen met een slordig bureau is dat de bevestiging dat ze creatief zijn. Als je dan ook nog 's je kop kaal scheert, ben je meteen een zeer mannelijke, viriele creatief.

Voorlopig ben ík er niet aan toe. Het lijkt me ook niets. Iedere dag nog meer huid nat te moeten scheren met een vergroot risico op snijwonden en -wondjes.

scherenkop

zaterdag 12 april 2014

Georganiseerd sociaal

Er is een nieuw medicijn op de markt. Het werkt tegen allerlei kwaaltjes, maar doet zelf niets.

Het medicijn heet sociale wijkteams (SWT). Kort gezegd: interdisciplinaire teams die op wijkniveau opereren. Dat interdisciplinaire zit in de lift. In de psychiatrie bestaan ze al langer, onder de naam (F-)ACT. En met geregeld succes.

Het zijn opvallende interventies. Als eerste omdat de cliënt centraal wordt gesteld. Hij of zij wordt actief opgezocht en op - heel subtiele - wijze verleid terug te keren in behandeling. Zeker de ACT-ers werken heel sterk vanuit de situatie van de klant en pakken díens grootste problemen eerst aan. Die zijn nooit mis, omdat de meeste klanten (zware) psychiatrische problematiek kennen en/of dak- of thuisloos zijn. 'Zorgwekkende zorgmijders' een wonderlijk mooi klinkende vakterm voor een ernstig probleem.

Ten tweede omdat eindelijk wordt erkend dat een klantperspectief betekent dat schotten niet worden gezien. Voor een klant maakt het immers niet uit wie de hulpverlener betaalt of aanstuurt, zolang zíjn probleem maar wordt opgelost.

Sociale wijkteams zijn ook interdisciplinair. Dat is pure winst, want veel van de (overheids)dienstverlening is niet zo enorm ontschot.

Ondanks dat is het van belang goed op te letten. ACT is een aanpak die niet een-twee-drie in het werk is te parachuteren. Het vereist vooral een andere hóuding, naast nieuwe werkwijzen. Niet voor niets is het nog steeds niet zo dat heel Nederland is vergeven van de (F-)ACT-teams. Zorgvuldigheid kost tijd.

Sociale wijkteams beangstigen me dan ook. Als paddestoelen in de herfst schieten ze zu uit de grond. De drijfveer is níet de vrager. De drijfveer is aanstormende wetgeving en bezuiniging per 1 januari aanstaande. Dat zijn haast garanties voor miskleunen. Het zijn de verkeerde drijfveren.

Mijn verwachting is dat veel sociale wijkteams zich niet zullen (kunnen) ontworstelen aan de bestaande werkwijzen en verhoudingen. De kans is groot dat niet sociale (netwerk)ondersteuners ontstaan, maar Nieuwe Bemoeials. Ja, ja, daarop bestaan uitzonderingen en er gaan ook zeer zeker successen worden behaald.

Waarnaar ik bijvoorbeeld razend benieuwd ben, is het antwoord op de vraag of de sociale wijkteams de (eigenaardigheden in de) samenleving zullen accepteren of gaan proberen te vormen.

Da's niet zo'n vreemde gedachte. Het zijn grote geïnstitutionaliseerde hulp- en dienstverleners waarover we het hebben. Die kennen protocollen en verhoudingen. Die kennen (interne) verantwoordingssystemen. Die kennen - bewezen - hun potentiële klantpopulatie niet echt goed.

Sociale wijkteams moeten het sociale weefsel onderhouden en verstevigen. Dat zijn, denk ik, vooral al die informele netwerken en initiatiefjes. Dat weefsel bestaat níet 'vooral uit wijkverenigingen en andere formele verbanden'. Dergelijke verbanden zijn eerder de tegenspelers van de instituties; ontstaan ook vanwége die instituties (omdat er bijvoorbeeld geld te halen valt). De vuistregel 'als je wordt bejubeld door de gevestigde partijen bén je zo'n partij geworden' klopt.

Nog complexer wordt het als je je de samenleving voorstelt die je als SWT wordt geacht te faciliteren. Die lijkt geordend, maar is het niet. Gedrag en ideeën accepteren, is iets heel anders dan die trachten te beïnvloeden, laat staan sturen.

Dat lijkt mij dus de grootste angst. Dat er weer een laag bij komt die het goede met je voorheeft, maar feitelijk ook heel makkelijk kan doorschieten in normeren. Kijk, die rare snuiter die op straat loopt, hoeft helemaal geen GGZ-cliënt te zijn.

De wijk krijgt ogen en oren door de wijk zélf in te schakelen. Da's een pracht recept voor (dodeljk verstikkende) sociale controle. Dat iedereen, met alle goede bedoelingen, anderen gaat beoordelen op hulpbehoevendheid. Er is zelfs al een gemeente waar dat formeel is gemaakt. Daar zijn vijftig wijkbewoners 'ogen en oren'.

Da's het verschil. De aandacht voor de ander wordt georganiseerd. De aandacht voor de ander is niet oprecht in de zin vanzelf ontstaan.

Maar goed. Laat ik de teams een kans geven. Wellicht zitten er wel teams tussen die echt grenzendoorbrekend zullen blijken te zijn. Dat zou mooi zijn.

vrijdag 11 april 2014

Het bekende kip-ei

Eerlijk? Ik denk dat iedereen graag beroemd en bekend wil zijn. Misschien niet eens vanwege de status alswel vanwege het gevoel gewaardeerd te worden. Dat beroemde pluimpje dat iedereen toch graag wil ontvangen.

Gelukkig worden we niet allemaal beroemd. Dat vereist(?) een kwaliteit die anderen niet hebben: een prachtig lichaam, een formidabele vaardigheid, een geniaal brein. Iets bijzonders. Dat dat 'bijzondere' kan worden gemanipuleerd, weten we ook wel. De tijd van de ongerepte beroemdheid is al lang voorbij nu marketeers over zoveel kennis en instrumenten beschikken om ons oordeel te beïnvloeden. Dat neemt niet weg dat het ook hen niet snel zal lukken de klokkenluider van de Notre Dame een schoonheidsprijs te laten winnen.

Bekend zijn, is iets heel anders.

Bekendheid vereist niet veel meer dan dat veel mensen je kennen. Da's de kern. De vraag is uiteraard wel op basis waarvan die mensen je dan kennen. Want als het niets voorstelt en alleen maar een kwantitatieve indicator zouden we allemaal bekend kunnen zijn, toch?

Bekendheid is de indicatie voor iets heel anders dan beroemdheid: (de grootte van) je netwerk. Waar precies de grens ligt, is niet exact vast te stellen. Als je netwerk uit drie vrienden bestaat, ben je in een middelgrote stad vast geen grote bekende. Zijn het er een paar honderd dan lukt dat al beter. En als die paar honderd ook nog 's strategisch handig zijn (zelf ook grote netwerken hebben), dan mag je iemand vast 'bekend in de stad' noemen.

Ik weet niet of het je is opgevallen. Bekendheid is het aantal mensen dat jou kent. Het aantal mensen dat jij kent, is iets heel anders. Dat kunnen immers ook heel goed mensen zijn die je ooit eens ontmoette, maar die geen enkele reactie hebben als je naam wordt genoemd.

Het is allemaal zo vanzelfsprekend. Maar voor de wereld van de digitale mens zijn het complexe aangelegenheden. Die worden gedomineerd door kwantitatieve overzichten van kennissen. Je kent het vast wel: iemand met veel volgers op Twitter, met veel relaties in Google+ of Facebook is een bekende Nederlander.

Nog steeds denk ik dat dat helemaal niets zegt anders dan dat het er veel zijn. Veel interessanter is hoeveel ínvloed iemand heeft op gedrag en denken of hoeveel mensen zijn/haar naam spontaan noemen als ze worden gevraagd naar hun netwerk. Dat gaat heel andere verhoudingen opleveren.

Maar goed, ik zit nu dus wat te mijmeren over de vraag hoe dat nu zit met die bekendheid in de digitale wereld. Hoe werkt het? Is het zo dat een groot netwerk een pre is als je aan social media begint? Of, misschien beter, kun je zonder iemand te kennen toch een bekend persoon worden? Hoe bepaal je dat dan?

Ik ken wat mensen wier mening ik op prijs stel. Overigens mag ik ze allemaal, ook als hun mening diametraal tegenover de mijne staat. Het zijn niet allemaal bekende mensen. Een aantal wel. Via hen heb ik ontdekt dat bekendheid in een groep niet hetzelfde is als bekendheid daarbuiten. Wat dat betreft, is het nog steeds allemaal hetzelfde als tijdens het pre-digitale tijdperk: smaakbepalende trendsetters kunnen ook bínnen een beperkte groep smaakbepalend en bekend zijn.

In een wereld die digitaal is verbonden en sociaal veel groter is dan ooit, zijn die subverzamelingen daarom echter relatief onbelangrijker geworden. Bekend vereist een nóg grotere groep mensen.

Ik geef het op. Bekend worden is me te moeilijk (en teveel werk). En beroemd zou ik ook al niet worden.

donderdag 10 april 2014

Privacy en verzet: een mooi stel

Mij leek het waanzin.

Aan de ene kant van de fietsersoversteekplaats één meisje. Aan de andere kant: minstens tien fietsers van verschillende leeftijden en grootte, een snorfiets en een scootmobiel.

Omdat het meisje een illegale route had gekozen aan de verkeerde kant van de weg en dus zonder verkeerslicht, zou ze tegenover de massa komen te staan. Zo ergens halverwege de weg zou de confrontatie gaan plaatsvinden.

Groen!

Niks confrontatie. Ze is gewoon uitgeweken en fietste langs de meute. Die had meer interne problemen doordat niet iedereen even snel en volgens een rechte lijn naar de overkant bewoog. Het effect daarvan was dat de laatsten van de file nog op het wegvlak stonden toen het kruisend verkeer - wij - groen kreeg. 't kan verkeren...

Zo'n massa is een fenomeen.

Ken je dat gevoel? Dat je je in een massa machtig voelt? Haast onkwetsbaar? In de massa ben je 'onzichtbaar', anoniem, weg. Je bent onderdeel van een veel groter geheel. Dat betekent ook dat het verdraaid lastig is je te onttrekken aan de dynamiek van die massa. Probeer je maar 's te onttrekken aan die beweging.

Vooral in het verkeer is de massa terug te vinden. En eerlijk gezegd; het zijn vooral de fietsers en voetgangers die het ten toon spreiden. Zij 'gebruiken' hun massaliteit.

Mij doet het nog steeds denken aan mieren die een veel groter dier aanvallen: de fietsers voor Den Haag Centraal die, eenmaal in beweging, zich onverstoorbaar voor het station langs bewegen. Of er nu een voetganger over een zebra wil oversteken - mét voorrang - of een auto van rechts komend wil oversteken; die krijgen geen ruimte. De massa rolt eromheen.

De voetgangers op drukke verkeerspunten kunnen er ook wat van. Het zal je vast bekend voorkomen: oversteken, het tot de helft van de weg halen, en dan met z'n allen daar stoppend het kruisend verkeer op de aanpalende banen blokkeren. Dat die mensen daar, in theorie, helemaal niet kunnen staan, maakt niet uit. Ze staan er en hoe krijg je ze daar dan weg als eenzame automobilist? Niet. Berusten en wachten, rest als optie.

De macht van de massa is al vaak bestudeerd en beschreven. Het bestaan van massa leverde nogal wat (juridische) problemen op. Wie deed bewijsbaar wat? Wie gooide vanuit een grote groep mensen een baksteen? Wie van de rellende jongeren sloeg de winkelruit in? De logisch te volgen weg is dan de groep, de massa collectief aan te spreken. Maar ja, waar ligt de grens tussen de groep en de omstanders?

Da's allemaal nog veel saillanter in het licht van de afnemende anonimiteit als gevolg van de inzet van technologie.

Gekende individuen gedragen zich wezenlijk anders dan de anonieme. Ga maar eens na hoe veel moeite het je kost in een stampvolle congreszaal op te staan en een vraag te stellen; laat staan een kritische. Inderdaad, ondermeer daarom worden er relatief weinig vragen gesteld 'in het openbaar'.

In de digitale wereld werkt het op een vergelijkbare manier. Op het moment dat 'we' traceerbaar zijn, wordt het lastiger iets ongewoons te doen. De ellende - naar mijn idee - is dat die traceerbaarheid tóeneemt en de kans op anoniem reageren vermindert. Dat klinkt als een goede ontwikkeling.

Tot je je realiseert dat veel massa-gedrag verzét is - ook bij overtredingen - en dat verzet dús minder zal worden. Voor de heersers een prima ontwikkeling: meer technologie, meer doelmatigheid en minder kosten, meer kennis over individuen, én minder verzet.

dinsdag 8 april 2014

Spoken? Ze bestáán!

Onze woonloopbaan in Leiden beloopt zo'n vijfendertig jaar. We zijn begonnen 'op kamers' in één van de oudste wijken van Leiden: d'Oude Morsch. Twee kamers in een huis uit de vroege zes-/zeventiende eeuw, met uitzicht over het Galgewater en de Blauwpoortsbrug. Zo'n huis en buurt met verhalen. Een fragmentje daarvan hebben wij in de tien jaar dat we er woonden, meegemaakt. Ondanks de bevroren ramen in de winter, het optrekkend vocht waardoor schoenen binnen een week konden beschimmelen - echt waar - of iedereen die op de vreemdste momenten op de ramen tikte om 'het toilet te gebruiken', te vragen 'hoe het er binnen uit ziet' of gewoon om te klieren, was het een waanzinnige plek.

De volgende stap was een woning uit de jaren dertig. Dat was zo'n enorm populaire woning met glas in lood, een tuin en rode baksteen. En gehorig. Dat hoort erbij. Wie in zulke woningen wil wonen, moet kunnen incasseren en niet al te moeilijk doen. Boven onze woonkamer woonden andere mensen dan boven de slaapkamertjes; onder drie bovenwoningen heb je twee benedenwoningen. Ook dit was een situatie met moderne gebreken: klein en ook hier geen cv. Ook hier werd de rioolontstopper geregeld gebeld. Maar het was gezellig. Flinterdunne muurtjes en houten vloeren geven sfeer. Echt.

Nu wonen we bijna veertien jaar in nieuwbouw. De rioolontstopper is niet meer geweest. 'Grappig' is dat het hout in dit nieuwe huis binnen negen jaar al aan het rotten sloeg, terwijl de vorige twee huizen daarvan absoluut geen last hadden. Over kwaliteit gesproken (de verklaring van timmermannen is dat dat oude hout de tijd kreeg te rijpen - te drogen - en het moderne niet).

Wat zo'n nieuw huis níet heeft, is een eigen sfeer. Dat je plots ontdekt dat in die schimmelkast een luik zit dat toegang biedt tot een 'riool' naar de beerput. Dat de buren je kunnen vertellen wie er ooit woonden. Wij vonden, met twee kinderen, een ambtenarenwoning echt erg klein, maar hoorden dat daar ooit een gezin woonde, met vier kinderen. Het is leuk om te zien hoe de vloerbelijning plots stokt; een toilet of douche was er pas in de jaren zestig/zeventig ingebouwd ten koste van een doorgang of van een kast.

In onze vorige twee woningen leefde het. Geluidjes die je niet direct kon plaatsen. De muis achter het behang (omdat het behang op rachels van de muur af was gespannen) of in het plafond dat op riet was gestuct. De wind die in en met de gaskachel speelt. Het 'knallen' van afkoelend hout in de zomer. In moderne huizen zijn ook wel geluiden. Maar heel andere. Dat zijn veel meer de door de betonconstructie doorgegeven contactgeluiden van soms húizen verder. De stemmen die via het mechanisch ventilatiesysteem je huis binnendringen. Maar het huis zélf doet weinig.

Het fascinerendst was de ontdekking dat hout een geheugen heeft.

Heel af en toe maakten we dat mee. Dan kraakte de vloer alsof er iemand liep. Volgens de buurman aan het Kort Galgewater, die er al eeuwen leek te wonen, was dat het geheugen. "Wat hoort, zijn je eigen voetstappen en de plankenvloer die terug vormt in z'n ruststand. Dat gaat in het tempo en langs de route die je zelf liep. Let maar eens op." Dan lag je in bed en hoorde je heel zacht krakend iemand het huis door gaan.

Het geheugen van hout. Als dat waar is, weet ik nu waar de spoken vandaan komen. En ook waarom zoveel mensen hongeren naar story telling. Hun huis leeft niet.

maandag 7 april 2014

Ken je recht

Het was een advocaat die het me duidelijk maakte: ook een werkgever is gebonden. Sommige werkgevers hebben een 'wat vertekend beeld van hun positie'. Zij vergeten nogal eens hun verantwoordelijkheid. Feitelijk zijn ze slecht of dom, een ex-collega parafraserend.

De advocaat vertelde me dat werkgevers nogal eens de neiging hebben eenzijdig eenzijdig naar een arbeidsrelatie te kijken. Blijkbaar wordt nogal eens vergeten dat zij een zorgplicht hebben. Zij hebben voor werk te zorgen, daarvoor zijn zij de werk-géver. Dat populaire 'iedereen haalt hier z'n eigen werk binnen' klopt van geen kanten. Da's leuke oneliner, maar ontslaat de werkgever niet van zijn zorgplicht als het de werk-némer niet lukt. In mijn woorden: "Doe het dan zelf maar eens voor. Laat maar zien dat het kán".

Zorgplicht, een begrip waarmee wederkerigheid wordt bevestigd.

Het woord wordt echter steeds vaker exclusief gekoppeld aan zorg in de betekenis van vérzorgen. Of dat bewust is, durf ik niet zo te stellen. Het komt wel goed uit. De zorgplicht, die ertoe leidt dat ouders voor hun kinderen moeten zorgen en later de kinderen voor de ouders. De huurder heeft een zorgplicht ("zoals een goed huisvader betaamt") voor het gehuurde en moet dat onderhouden, verzorgen. In gebreke blijven, levert een zwakkere juridische positie op. Terwijl nergens vastomlijnd is geregistreerd wat goede zorg ís. Je ramen iedere maand wassen? Iedere week?

Voor de wederpartij is de zorgplicht vaak een argument om iets níet te doen. Het is vrij logisch dat de ouders de zorg dragen - en dus financieren - voor een kind tot het meerderjarig is. Toch krijgen wij voor twee 21plussers ieder jaar een draagkrachtberekening van de Informatiebeheergroep die uitrekende hoeveel wíj kunnen meebetalen aan de studie. De leverancier van kozijnen - erkend beroerde - onttrok zich aan een collectieve claim door te stellen dat de kozijnen niet goed waren onderhouden. Inderdaad, te weinig gewassen en geschilderd, volgens hem.

Maar de zorgplicht gaat veel verder dan het, in de ogen van 'eigenverantwoordelijkheiddenkers', pamperende eenrichtings verzorgen.

Natuurlijk probeer je te doen wat de werkgever wil. Natuurlijk geef je aan wat jouw twijfels zijn. En.. natúúrlijk spreek je je werkgever aan op zíjn zorgplicht om jou van werk te voorzien. Oeps.

Het lijkt de héle 'werkgeverskant' te zijn die last heeft van die verwrongen interpretatie. Dat zóu je kunnen verklaren uit het bewaken van eigenbelang. Je mág het echter zo niet verklaren noch accepteren omdat de machtsbalans ongelijk is. Bedrijfsartsen en reïntegratiebedrijven zijn het afgelopen jaar geregeld in het nieuws gekomen vanwege een 'cowboy-mentaliteit'.

In al die gevallen komt dat veronachtzamen van de zorgplicht terug.

Zeker bij reïntegratiebedrijven zullen ook gemeenten die hen inhuren, zich moeten realiseren dat ook zíj vanaf dat moment kunnen worden aangesproken. Dat ook de gemeente voor de rechter kan verschijnen om te verdedigen hoe die zorgplicht gestalte is gegeven. Dat vooral veel druk uitoefenen, bijstandsgerechtigden in onmogelijke situaties plaatsen, het niet-vinden van werk een persoonlijk probleem maken, heel eenvoudig kan leiden tot het verwijt voor de rechter dat de zorgplicht is verzaakt.

Want het is de gemeente die het instrument reïntegratiebedrijf inschakelt. Het is de gemeente die aansprakelijk is voor de kwaliteit van die dienst (en die later zelf kan proberen mogelijke schade op hen te verhalen).

Gôh, wanneer beginnen de rechtszaken?

(Misschien een idee: EenVandaag (Avro/Tros) zendt tijdens dit tikwerk een reportage uit over de werkwijzen van Work Fast. De zoveelste...)

zondag 6 april 2014

De laffe werkgever

In bepaalde kringen is het heel gewoon - bijna per definitie - waarderend te spreken over werkgevers. Dat zouden degenen zijn waarop de economie drijft. Onze redders in nood.

Da's uiteraard quatsch. Onze redders zijn de ondernemers, en dan in het bijzonder de kleintjes, de nieuwkomers. De grote werkgevers maken helemaal niets klaar, want als zij dat wel hadden gekund, was dat gebeurd. Of spelen andere afwegingen en belangen een rol?

Ik denk dat het karakter van ondernemen bij hen principieel is veranderd. Ondernemen is meer dan ooit (extreem) winstmaken geworden. De klein-ondernemer maakte uiteraard ook winst, maar wel in dien mate dat-i ervan kon léven. Met de ontdekking dat een beurs ook kan worden gebruikt om geld te verdienen, zijn de sluizen open gegaan. Veel meer mensen dan de ondernemer werden afhankelijk van de beursgenoteerd onderneming. Winst werd het doel. Het product niet eens het middel, maar de dekmantel.

Grote werkgevers tonen dat nog het duidelijkst. Enorm populair is de redenering dat er personeel moet afvloeien omdat de markt eist dat men flexibel is. Jij en ik kennen daarom voorbeelden van bedrijven die eigen personeel ontslaan om hen daarna als zelfstandige in te huren. Da's flexibiliteit: loyaliteit en solidariteit van één kant, en niet die van de werkgever.

We zouden het beestje bij de naam moeten noemen: iedere werkgever die zo opereert, is een lafaard die zijn verantwoordelijkheid ontloopt.

Voor iemand die zo redeneert, telt alleen het geld. Dat binnen harken kun je groter maken door de kosten zoveel mogelijk af te wentelen, op anderen, op de maatschappij. Dát is wat flexibilisering in essentie doet: de werkgever wil naar willekeur kunnen beschikken over 'arbeid' en maakt zich niet druk over de gevolgen. Inderdaad, de vergelijking met de vervuilende industrie dringt zich onweerstaanbaar op. Ook daar telden alleen de inkomsten; de gevolgen waren voor de samenleving. Die mochten Griftparken en honderden lokale vervuilingen laten opruimen. En dat is nog maar alleen Nederland.

Ieder bedrijf dat flexibiliseert, toont z'n ware aard. Of het nu wel of niet op hun website staat; maatschappelijk verantwoord ondernemen is het niet. Evenmin maakt uit of het een produktiebedrijf is of een dienstverlener in de semi-publieke sector.

Flexibiliseren is afschuiven.

Van 'het bedrijfsleven' moeten we dan ook niets verwachten als het gaat om mogelijke opleving van de economie. Dat is de biotoop geworden waarin de winstdenkers, de beursdenkers gedijen.

Daarop bestaat een uitzondering: het kleinbedrijf. Wellicht is het een geromantiseerd beeld - want het is en blijft vooral hard wérken - maar in die kleine bedrijven gaat niet om zoveel mogelijk winst ten koste van alles. In veel gevallen gaat het nog om de klant en/of het realiseren van een droom. Daar bestaat een principieel andere drijfveer.

De toekomst zal uitwijzen of het zo gaat: mijn voorspelling is dat de verdiepende en verbredende kloof tussen have's en have not's zich ook laat zien in ondernemingenland. Daar blijft een klein aantal waanzinnig rijke bedrijven overeind en een enorm aantal kleintjes.

Die groten zullen onaantastbaar blijken, en álle belangen overstijgend. Geen enkele autoriteit zal hen kunnen corrigeren. Je tijd daaraan besteden, is verloren energie. In die parallelle wereld, die leeuwenkuil, maken de jongens en meisjes elkaar wel af.

Grote vraag is wanneer wij ons van hén afwenden en met onze overheden richten op de menselijke maat, de sociale ondernemingen, de kleintjes waar jij en ik nog betekenis hebben. Wanneer richten we ons op bedrijven die in het sociale weefsel passen en die níet hun verwantwoordelijkheid ontlopen?

zaterdag 5 april 2014

Drie tafeltjes, zes stoelen

je kunt verandering niet zien. Probeer maar eens naar verandering te kijken. Wat je ziet, zijn de indicatoren van verandering. De kleuren van de vlindervleugel. De toename van het aantal neo-klassieke woningen in de nieuwbouw. De lengte van de mens. Maar nooit de verandering.

Da's op zich niet zo heel verwonderlijk, als je je realiseert dat verandering in z'n algemeenheid het verschil is tussen A en B. A kun je meten, zien, horen, ruiken. B ook. Het verschil is de verandering. Ene Descartes maakte dat duidelijk aan de hand van de baan van een pijl. Die bestaat uit oneindig veel statische momenten, die sámen dynamiek, en snelheid, vormen. Maar tússen die momenten bevindt zich iets wat we niet waarnemen: verandering.

Sommige veranderingen gaan waanzinnig snel. Zo is het mij nooit gelukt een tafeltennis- of squashbal goed te volgen. Dat is, terzijde, een goede manier om je meteen in te dekken tegen verlies op voorhand. High speedcamera's openen wat dat betreft een wondere wereld: die van kolibri's, van vliegevleugelslagen, van waterdruppels, van kogelinslagen, van bliksemontladingen (van de aarde náár de wolk!).

Of ze gaan juist zo langzaam dat verandering evenmin zichtbaar is. Ik neem aan dat je nooit serieus hebt staan kijken of het waar is dat bergen in de loop van de tijd afvlakken of dat rivierkeien afschuren tot rivierkiezel. Binnen ons bereik liggen misschien nog net de smeltende poolkappen en de smeltende gletsjers.

Die tempoverschillen bestaan ook in de sociale werkelijkheid. Ik blogde er al eerder over, maar dan in relatie tot (technologische) innovatie en ons opname-vermogen. Dat is niet zo goed in snelle verandering.

Leiden is een saaie stad geweest. Dodelijk saai, vonden wij toen we er kwamen wonen. Achteraf allemaal verklaarbaar; de stad maakte de enorme stap wég van produktiefabrieken ín de stad. Grote fabriekscomplexen waarin geen leven meer zit; als de leegstaande panden in een winkelstraat holle ogen lijken, dan waren dit gezwellen. Donker en somber, dat was Leiden.

De stad had bijvoorbeeld zowat geen terrassen en, behalve een fors aantal café's, was er niets te doen. Niet zo heel erg verwonderlijk dat er nogal wat animositeit bestond tussen de studentenwereld en de burgerwereld. Studenten leken wel altijd hun zin krijgen en (bral)feesten te kunnen organiseren in hun stijfgesloten verenigingspanden.

Da's allemaal historie.

De stad opende zich heel, heel langzaam. Café's ontdekte de winstgevendheid van (goede) terrassen en ook dat het wél mogelijk is kleinschalig feesten en vrolijkheid te bieden. Leiden ontwaakte. Inmiddels is een klein binnenstadsgebied stevig genoeg om de strijd aan te gaan met andere middelgrote steden.

Dat is een ontwikkeling die zo'n dertig jaar heeft gekost.

Plastic terrasmeubilair wil de gemeente nog steeds niet toestaan in de historische binnenstad. Dat past niet in het karakter. Da's best wel grappig, als je weet dat de stad óók de ambitie heeft de creatieve klasse aan te trekken. Dat dat een cultuur van vrijheid en experimenten inhoudt, zal de betrokken ambtenaren zijn ontgaan. Dat wat past, mag (en dus zal de creatieve klasse nooit komen).

Toch verandert de stad nog steeds.

De binnenstad van Leiden heeft enorm veel ondersteuning gekregen, waardoor je zou denken dat alles daarbuiten verwaarloosd is. Gelukkig zijn de eerste tekenen dat overheidssteun geen noodzakelijke voorwaarde is ook te zien.

Het is zo'n langzame verandering. De ontdekking van terrasmogelijkheden breiden zich uit. Eerst (weer) naar de café's, die nu ook de smalle stoepen zijn gaan gebruiken. Mij doet dat denken aan het Kretenzer Malia, waar we in onze jeugd waren. Zo'n dorpsstraat, waar véél verkeer door de hoofdstraat wordt geperst, en waar op de smalle stoepen desondanks overal tafeltjes en stoeltjes staan. Het leeft er.

Steeds meer zie je ze verschijnen, de mini-terrassen met drie tafeltjes en zes stoelen. En om het helemaal mooi te maken: dit jaar hebben ook de visboeren ontdekt dat het helemaal geen slecht idee is, zo'n mini terras.

Zo lang er niet iemand opstaat die bezwaar heeft tegen wanorde, is nog hoop voor Leiden.

vrijdag 4 april 2014

Wijsheden

Heb jij dat ook? Dat je via de social media - met name Twitter - wordt overspoeld met berichtjes die als reclamespotjes over komen?

Op LinkedIn lijkt het vergeven van de adviseurs en consultants die vooral op zoek zijn naar opdrachten; en daartoe net doen alsof zíj dé oplossing hebben. Eerlijk gezegd, komt dat hele LinkedIn me vooral daarom de keel uit. Echt interessante gesprekken vind ik er niet. LinkedIn is en blijft voor mij een grote Rolodex, met als aller-, allergrootste voordeel dat ik 'm niet hoed bij te houden.

Op Twitter is het net anders. Daar heerst tegenwoordig een dag- en avondcultuur (wellicht bestaat er ook een nachtcultuur, maar over het algemeen slaap ik dan).

De avondcultuur op Twitter is (nog steeds) reuze-interessant en -inspirerend. Dan vind je mensen die gesprekken voeren. Dan vind je mensen met wie je nog weleens op een opbouwende manier van mening kunt verschillen.

De dagcultuur op Twitter is een stuk minder. Natuurlijk, ook dan zijn er gesprekken gaande en ook relevante. Maar het doet me dan denken aan van die gratis huis-aan-huisblaadjes waar dat hele kleine beetje nieuws dat daarin staat, moet opboksen tegen het advertentiegeweld. In die categorie blaadjes/reclamefolders is er geeneen die het lezen waard is.

Zoals in die blaadjes 'reclame' wordt gemaakt, zo kom ik dat in de Twitterdagcultuur ook tegen. Tweets van mensen die helemaal niet uit zijn op een gesprek, maar in een menigte mensen staan te blèren. Dan krijg je berichten van anderen ge-retweet of men wijst je op kranteberichten (sic). Ook populair is citeren wat andere media ook brengen. Vervuiling, tenzij de zender er iets aan toevoegt. Becommentarieert.

Focus op wat je wilt beréiken, niet op wat je wilt vermijden.


Die wijsheid kwam van de week voorbij. Meer dan dit was het niet. Het is er eentje in een heel populaire denkrichting: energie wend je doelgericht aan. Weet wat je wilt en werk daar naartoe.

Volgens mij is het een ondoelmatige manier van werken.

De reden daarvoor is dat deze aanpak alleen werkt in een beperkte, gekende verzameling (en in een situatie waarin je heel nauwkeurig kunt aangeven wat je wilt).

Maar in 90% van de gevallen is dat niet zo. Zo moeilijk is dat niet om te begrijpen: hoeveel ken je en hoeveel ken je niet? Kun je een schatting maken van dat tweede? Als het goed is, weet je dat je meer níet dan wél weet.

Da's een belangrijke reden om dat gefocust werken een vreemde aanpak te vinden. Per slot van rekening is het veel logischer te werken vanuit de gedachte wat je níet wilt. Die houdt immers alle ruimte open voor ónbekende oplossingen en wegen. Dat betekent dat die aanpak een grótere kans geeft op het vinden van een weg naar een doel.

Kortom, het klínkt allemaal wel zo doelmatig, maar dat geldt onder condities. Een begrip als entropie is in dit verband ook relevant (en door mij niet uit te leggen). Ik geloof dat het neerkomt op het fenomeen dat er meer toestanden (oplossingen) zijn dan die ene gewenste.

Het is, vind ik, het overdenken waard: waarom is het afkeurenswaardig (in discussies) als iemand wel kan aangeven wat-i niet wel en niet wat-i wél wil. Het zou, denk ik, een heleboel meer begrip opleveren, als we ons realiseren dat die 'positieve' aanpak is gebaseerd op ordenen. En da's nu juist iets wat de natuur niet doet, zo leert de entropie ons.

Daar heerst de neiging tot wanorde.

donderdag 3 april 2014

Het monster in ons

Kijk, deze huisgenoot is vijftien jaar oud. Da's een respectabele leeftijd.

Photo 03-04-14 17 47 30

Hij heeft volgens ons nu last van dementie. Meneer - hij is ex-kater - kan sinds een ruim jaar jammerlijk janken. Deed-i dat vroeger uit woede over een vijandkat in zíjn tuin; tegenwoordig lijkt-i aan wanen te lijden en dingen te zien die wij niet zien. Van de week stond-i in z'n eentje om 07.00 uur in de badkamer te miauwen. Vast omdat dat zo lekker galmt.

Meneer was een vrij forse kat. Op de foto zie je dat niet, maar hij is aardig verschrompeld zoals oude mensen ook krimpen en verschrompelen. Het oudste familielid dat ik kende, is iets van 97 jaar oud geworden. Die had toen een lengte van één meter dertig, schat ik nu. Die verschrompelende mens laat me iedere keer weer fantaseren dat oneindig leven niet kán, omdat mensen verdwenen zijn in een punt, het niets. Zou mooi zijn: komend uit het niets, eindigend in het niets.

Als je die kat zo ziet liggen slapen, dan heeft dat iets vertederends. Nu heeft slapen in alle gevallen iets ontspannends. Zeker katachtigen kunnen ook nog eens slapen met een tevreden glimlach om hun bek. Da's projectie, want de kat is geen mens. Toch zijn er overeenkomsten, hoor. Zo droomt een kat of een hond. Ze kunnen praten in hun slaap en spannende avonturen beleven. Dan ligt er ineens een kat op de bank hard te lopen.

... Katten zijn geen mensen.

Da's waar. Dat huisdier met die tevreden slaap, is een roofdier, een moordenaar. Ook deze oude demente kerel is dat (geweest). Hij is niet een van de beste jagers geweest, maar een aantal muizen en vogels heeft-i wel vermoord. Die vriendelijke kattekopjes moorden er vrolijk en wreed op los.

Dat deed me denken aan beelden van oude (oorlogs)misdadigers. Daar zie je dat ook. Van die oude mannetjes, kromlopend, waarvan je denkt: opaatje. Niks 'opaatje', als je weet dat je naar een (massa)moordenaar kijkt. Het is erg prettig als opaatje dan z'n muil opentrekt en de vunzigste taal die je je kunt voorstellen, uitslaat. Dat maakt het een stúk eenvoudiger er een ellendeling in te zien.

Het is maf. Blijkbaar is het bijzonder moeilijk wreedheid aan dat beeld van ouderdom te koppelen. Er overvalt ons een gevoel van medelijden. 'Zo'n oude man nog opsluiten, nog veroordelen, nog de stress van een rechtszaak aandoen?!' Alsof de misdaden uit het verleden er plots minder toe doen. Alsof de kat nooit prooien doodde (en andere rottigheid uithaalde).

Wellicht is 't verstrijken van tijd die zo werkt.

Ik heb er wel moeite mee om dat te accepteren, maar misschien is het wel de bedoeling dat we vergeten en milder worden in de loop van de tijd. Dat is zeker niet hetzelfde als 'verjaringstermijn', waardoor de ene moord de andere wordt. Vergeten betekent eerder dat minder indrukwekkende zaken makkelijker en sneller worden vergeten; een oorlogsmisdaad met honderdduizenden doden minder snel dan de crime passionel.

Da's een lastige gedachte, omdat je dan pas ver na de daad de straf zou kunnen bepalen. Maar het geeft ook het enorme belang van 'vergeten' aan. In een wereld die steeds mínder wil en vooral ook kán vergeten.

Da's eng.

woensdag 2 april 2014

Beleidsmist: zelfstandig wonen is wél crimineel

Steeds vaker vraag ik me af waar het mis ging. Zijn we nu echt gaan geloven in onze eigen fabrieksels? De bijna-sprookjes, de mythes, de constructen? Mijn conclusie, voorlopig, is dat dat zo is. Dat niet realiteitsargumenten van belang zijn, maar doelbevestigende. Beleidsmist noem ik dat. Dat heeft levensgevaarlijke gevolgen. En dát is niet overdreven.

Een fabrieksel met zulke gevolgen is de illusie van zelfstandigheid.

'Men' wil langer zelfstandig zijn en beslissen over het eigen leven. Betutteling is uit den boze en bemoeienis ook. Jij en ik zijn immers mans genoeg om zélf te bepalen wat goed voor ons is. En dus(!) verandert 'kunnen' langzaam in 'moeten': in de toekomst móeten we zelfstandig zijn en moeten we zelforganiserend zijn.

De toekomst is er echter al. En die is afschrikwekkend grauw en onmenselijk.

Ik werk veel voor oude mensen. Ik heb inmiddels ook veel oude mensen in m'n directe omgeving. De nog levende familieleden zijn de 90 gepasseerd. De mensen voor wie ik werk, zijn ook hoogbejaard. In hun jongere jaren zijn het stuk voor stuk verstandig-denkende mensen geweest, gezond van lijf en leden. Maar die ouderdom, hè.

Vandaag werd ik door een van de zeer weinige overgebleven ooms me. Hij en zijn vrouw gaan verhuizen, naar een verzorgingshuis. Ochèrme, wat een indruk maakt dat. Het huis waar ze al 43 jaar woonden, is vanaf 1 mei niet meer hun huis. Hun spulletjes verdwijnen, want niet alles past in het appartement. Dat het life event 'verhuizen' ingrijpend is, schúúrde door de telefoonverbinding.

Waarom doe je dat (oude) mensen aan? Verkassen. Zelfstandigheid opgeven.

Omdat zelfstandigheid opgeven juist sociáál is. Omdat zelfstandig wonen op een gegeven moment hetzelfde is als een isoleercel. Omdat zelfstandig wonen dan een martelende worsteling is en geen plezier. Daarom!

Al die oude mensen wonen - of woonden recent - nog zelfstandig. Moet je je voorstellen: alleen, vaak toch op enige belemmerd door 'ouderdomskwaaltjes', met vooral de tv als gezelschap. Da's isolatie. Een vergelijking die ik aangereikt kreeg van m'n maatje, die, ondanks dat-i veel jonger is, zijn weekeinde alleen doorbrengt, in een persoonlijke hel.

Maar wacht. We gaan toch mantelzorgen? We gaan toch steunsystemen activeren en opbouwen? De wijk, buurt en buren gaan toch als Supermannen ter redding opduiken?

Tuurlijk gaat dat gebeuren. Voor, als je geluk hebt, een paar uur per dag en op momenten dat zíj kunnen. Dat heeft niets. maar dan ook niets, met langer zelfstandig te maken en alles met steeds meer afhankelijk. Je ver-dingt.

Het is niet de mening van de beleidsmakers die ertoe doet. Het enige wat telt, zijn de meningen van degenen om wie het gaat. Die zijn heel duidelijk: we gaan naar een verzorgingshuis of naar de dagopvang omdat we ménsen om ons heen zoeken en de dag moeten doorkomen. Thuis zitten we maar te zitten.

Beleidsmakers, DAT HEEFT GEEN JOTA MET LANGER ZELFSTANDIG TE MAKEN!

Mijn moeder, en nu m'n oom en tante, zijn juist béter af in zo'n verzorgingshuis. Dáár zijn ze zelfstandig, omdat ze hun eigen dingetjes kunnen doen. Dát is zo lang mogelijk zelfstandig: niet de plek, niet de kosten, maar de mogelijk om zo lang als mogelijk zélf je leven te leven. Oók als dat in onze ogen steeds beperkter wordt. Oók als dat af en toe met enorm veel verdriet gepaard gaat (omdat dementie dat nu eenmaal óók oproept).

Hoe beperkt ook; het is nog altijd veel beter dan bewust iemand in eenzame opsluiting brengen. Want dát is crimineel. Ook als je het creperen niet ziet, zoals we het lijden van productiedieren niet willen zien.