zaterdag 8 november 2014

Scenariodenken is levensgevaarlijk

Vorige week heb ik weer meegemaakt: een teleurgesteld mens. Stomweg omdat de realiteit anders bleek.

In de jaren dat ik bezig was met innovatie(strategie) heb ik vaak meegemaakt hoe mensen naar mijn werken keken met een idee dat 'dát toch leuk werk moet zijn'. Een van mijn collega's vond het zelfs 'de hele dag spelen'. Natuurlijk, het wás en ís ook leuk in contact te zijn met creatieve mensen, met energie die van hen afspat, met mensen die idealen hebben en die najagen, en bezig te zijn hoe al die ontwikkelingen gaan uitpakken in de toekomst. Gáán?!

Gaan uitpakken. Dát is de valkuil.

Toekomstvoorspellingen zijn nog steeds net zo stevig als in de tijd van de kermiswaarzegster en haar kristallen bol, kaarten of kippebotjes. Grosso modo mag je er van uit dat er geen voorspelling juist is; hoe indrukwekkend (dwaalsporig) de redenering of de rekenmethode die als bewijs moet dienen ook is. Hoe specifieker, hoe minder waarschijnlijk juist. De voorspelling dat Internet ooit groot zou worden, is een stuk eenvoudiger geweest dan de precieze aanduiding hóe dan wel (en er zijn ook heel veel voorspellingen geweest dat het nooit iets worden).

Daar hoef je je helemaal niet druk over te maken. Er bestaat een oplossing voor: scenariodenken. In essentie is het een slimme manier van voorspellingen als je niet weet wat de randvoorwaarden gaan zijn. Dan bepaal je zelf welke randvoorwaarde wat doet. Een 'wat als...'-redenering. Of eigenlijk: meerdere 'wat als...'en. Waarschijnlijk doe jij dat in heel andere omgevingen ook al: wat als ik een trein eerder of later neem, of gebruikmakend van een via-station?

Scenario's zijn levensgevaarlijk. Als je het meervoud over het hoofd ziet en het bestaan van meerdere oplossingsrichtingen.

Precies dát is wat ik vaak meemaakte en -maak. Mensen die zichzelf flexibel en innovatief vinden, maar denken in één scenario. Voor mij is het nog steeds een indicatie of iemand wel of niet innovatief wíl denken. Het gros der leidinggevenden is dat op die grond, niet. Zij zoeken zekerheid. Ik heb eens een poging gedaan met scenariodenken aan de slag te gaan door in ons bedrijf een bijzonder goed gezelschap geleerde mensen bij elkaar te krijgen. Tot mijn stomme verbazing kon een aantal van hen de flexibiliteit om van eigen denklijnen af te stappen, niet opbrengen, de directeur voorop. Daar heb je dus helemaal niets aan.

Het levensgevaarlijke van namaak-scenariodenken is desillusie en teleurstelling. Het vaakst maak je mee dat we - ik kan mezelf niet uitsluiten - een goed idee hebben en dan een weg daarnaartoe zien. Een weg. Mij kost het moeite om dan heel kritisch op mezelf te blijven. "Sceptisch, Jan. Cynisch. Negatief." Dat hoor je dan vaak. En toch is dat essentieel. Schop je eigen idee onderuit. Luister naar anderen en neem over.

Tot nu ken ik één uitzondering op die regel: als je idee uitgaat van volledig andere uitgangspunten (paradigma's). Ook dan moet je schoppen, maar net iets beter opletten of je niet de basis verwijdert of dat je wetmatigheden uit een 'oude' situatie overzet. Díe discussies zijn dan ook de lastigste. De kans dat je te maken krijgt met mensen die níet kunnen meedenken is tientallen keren groter dan dat je die ene scenariodenker treft. Dát is dus de mindere kant geweest van mijn werk: onbegrip, onwil en angst voor de toekomst.

De valkuil van één scenario is diep en frustrerend. Je hebt een geniaal idee, maar al die anderen, de klungels, willen dat maar niet snappen. Ze liggen niet eens dwars. Ze negeren het. Ze zíen het niet. Klopt. En jíj bent vergeten dat jouw scenario verschillende vrijheidsgraden kent en zich gaandeweg ontwikkelt. Maar vooral dat verandering tijd kost en - ook voor jou - pijnlijk is. Een innovator is zelden de man op het podium, maar wel degene met de langste adem. Geduldig en hardnekkig.

donderdag 6 november 2014

?!

Is het nu echt zo?

Al jaren ben ik ervan overtuigd dat zorgverzekeraars de betiteling verzekeraar niet waard zijn. Ze verzekeren niets, maar regelen.

Zorgregelaars zijn het, maar ze bevinden zich in een ontkennende fase en menen zelf dat ze verzekereren. Dat maakt het moeilijk: een patiënt die geen ziekte-inzicht heeft.

Vandaag schoot ik halverwege in een zoveelste uitzending over misstanden in de zorgverzekering. De voorbeelden tuimelden haast over het scherm. Niks bijzonders. Heel veel terecht geklaag over misstanden en heel veel schemerige verhalen van de verantwoordelijken (uitschieter in positieve zin was overigens DSW, wéér).

Opvallend is dat het gekrakeel een dimensie kent die niet vaak wordt belicht. De zorgverzekeraars hébben te maken met een groep mensen die ze niet willen verzekeren. Verzekeren, immers, gebaseerd op de káns dat je iets ellendigs overkomt, niet op het reeds in ellende zitten. Mij lukt het vast niet een zwaar beschadigde auto all risks te verzekeren en dan herstel te claimen. Een brandverzekering op een brandend huis? Een annuleringsverzekering op de dag dat je hoort dat het overlijden van een familielid annuleren noodzakelijk maakt.

Een reisverzekering? Kom, laten we die spreekwoordelijke zonnebril of net nieuwe camera maar claimen. Al is het maar om de kosten wer uit te halen.

Datzelfde geldt voor ziektekosten; áls het een echte verzekering zou zijn. Maar het ís geen verzekering. De 'verzekeraar' doet niet aan risico-inschatting, maar aan risico-uitsluiting. Waarom je je dan zou verzekeren, is een belangrijke vraag. Ik vermoed dat ik niet extreem redeneer, als ik beweer dat ik een verzekering afsluit op zaken die ik hoop nooit mee te maken. Hóóp. Maar als ik zeker weet dat me iets wél of juist níet gaat overkomen, heb ik geen verzekering meer nodig. Dan heb ik meer aan een goede regeling.

Mij verbaast het dan ook helemaal niet dat zorgverzekeraars enorm selecteren. Ze proberen dat subtiel te doen, maar daarin zijn ze niet zo goed. Chronisch zieken willen ze meestal niet. En als je verzekeraar bent, is dat logisch. Veel verzekeraars - bijvoorbeeld rechtsbijstand - kennen een clausule dat het eerste jaar beperkt aanspraak kan worden gedaan op de verzekering. Juist om te voorkomen dat men als een verkapte free rider alleen dan verzekert als het nodig is gebleken. Da's valsspelen.

Wat blijft, is de vraag wat we doen met chronische ziekten. Immers, vooropgesteld dat we werkelijk menen dat iedereen de zorg krijgt die nodig is, dan is díe vraag leidend.

Conclusie één lijkt mij dan, dat een verzekering een ongeschikte optie is. Dat is een onlogische.

Wat rest, is dat we als samenleving een oplossing moeten hebben voor chronische aandoeningen. Een oplossing die niet een verzekering is, maar bijvoorbeeld een fonds. Ik denk dat het vrij logisch is dat mensen die een chronische aandoening - in de breedste betekenis van het woord - zonder voorbehoud gebruik moeten kunnen maken van noodzakelijke zorg. Zó ingewikkeld is het niet: laat de verzekeraars eindelijk eens gaan verzekeren en verzórg, als gemeenschap, de mensen die allang het stadium van 'kans op een aandoening' voorbij zijn.

Hoe je dat financiert? Doordat de verzekeraars betalen voor hun cliënten die in de loop van de tijd een groot risico bleken en uit hun verzekering zouden moeten. Een verzekering voor zorgverzekeraars.

woensdag 5 november 2014

Taylor Swift?!

Volgens haar fans moet ik me nu schamen. Maar ik weet niet wie Taylor Swift is. Geen idee. Het is pas sinds een paar dagen dat ik weet dat ze blijkbaar zingt. Als je me nu vraagt wát ze zingt en waarvan ik haar zou moeten kennen: geen idee. Werkelijk. Het is dat ze haar muziek heeft terug getrokken van Spotify dat ik van haar hoorde.

Het is uiteraard ieders goed recht eigen werk wel of niet te publiceren, en ook zich te bedenken en gepubliceerd werk weer in te trekken. Een beetje moeilijk als dat al een eigen leven in het openbare leven leidde. Dan haal je het niet zo eenvoudig meer terug. In Den Haag vergeleken ze het weer intrekken van een mening niet voor niets met het intrekken van een keutel. Ook lastig.

Het is een lastige situatie, dat vinden van nieuwe verdienmodellen in een situatie die blijkbaar meer dan voorheen is gebaseerd op 'delen'. Dat wordt nog eens gecompliceerd door overvloed. Overvloed aan aanbieders. Overvloed aan makers. Overvloed aan realisatie. Het was een gedachte van Herman Pley, die zei dat het ook een situatie van teleurstelling is. 'Ik maakte iets en niemand wil het hebben'. Die teleurstelling wordt gevoed door de wel succesvollen wier verhalen breed worden uitgemeten. Dat roept inderdaad het typisch kapitalistisch idee op dat iedereen alles kan bereiken wat-i wil, als je maar je best doet.

Dat 'delen' en 'overvloed' blijft intrigeren. Al voordat dit werkelijkheid werd, was al bekend dat we leven in een situatie van geforceerde schaarste. Het idee is immers dat vraag en aanbod de (markt)prijs bepalen en dus zal het aanbod niet té groot moeten worden. In de jaren zestig en zeventig kende de Nederlandse landbouw de boterberg, melkplas en andere overschotten. In de uitzendingen van het Journaal uit mijn jeugd was het doordraaien (van tomaten) veelgehoord. Als kind snap je dat niet: als er veel is, wordt het toch goedkoper? En anders geef je het toch weg aan de arme kindertjes in Biafra?

Het is blijkbaar een vastgezette gedachte, dat er vaste prijzen mogelijk zijn. Marktdenken lijkt selectief te worden gebruikt: als het kan meer winst, maar wel een bodemprijs. Er is geen markt, nergens.

Die Taylor Swift is daarvan een voorbeeld. De Volkskrant haalde een citaat uit de Wall Street Journal aan:
De zangeres en haar platenmaatschappij Big Machine keerden zich eerder tegen het gratis weggeven van muziek. 'Muziek is kunst, en daarmee belangrijk en schaars. Voor zulke waardevolle dingen moet je betalen. Daarom zou muziek niet gratis verkrijgbaar moeten zijn', schreef ze deze zomer in een opiniestuk in de Wall Street Journal.


Uiteindelijk gaat het weer om geld. Wat ik echter veel belangrijker vind, is de gedachte dat 'muziek kunst is, en daarmee belangrijk en schaars', dat háár muziek kunst is en dus geld waard.

Hoezo?

Muziek ís helemaal niet "belangrijk en schaars en daarom waardevol". Er is kunst in overvloed. De wereld is inmiddels vergeven van de schrijvers en musici, die allemaal hun lol beleven aan hun vaardigheid. Er is een overschot (met als uitzondering, nog, de beeldend kunstenaar).

Stel dat de huidige superbands en grootverdieners in die sector er niet zouden zijn; zouden er dan niet anderen zijn opgestaan? Het is nog steeds een jammerlijke fout te denken dat je récht hebt op die inkomsten. Met het beschikbaar maken van véél meer muziek zal de overvloed het steeds moeilijker maken uitbijter te worden. Dat lijkt eerder een probleem voor de kapitaaldenkende artiest: de concurrentie.

Mij doet het meer aan een dealer denken: eerst pushen en dan de afhankelijkheid uitbuiten. Een strategie die alleen werkt bij werkelijke schaarste. En tja................

maandag 3 november 2014

het rare aan sex

Soms kom ik geheel onbedoeld en geheel onverwacht op websites terecht met allemaal naakte vrouwen, van hele dikke tot en met de mooiere uitvoeringen. En allemaal kronkelen en doen ze hun best er verleidelijk uit te zien. Uiteraard kijk ik nóóit verder als ik ermee wordt geconfronteerd.

Waar de leugen zit, mag je zelf uitknobbelen. Maar het is waar dat ik de dames geregeld zie. Het is een soort van plaag. Ik bén helemaal niet op zoek naar hen. Als keurige saaiige middenklasse huisvader zoek ik soms legale bestanden met boeken of muziek. Die bestaan echt. Als je afgaat op het beschikbare zou je zelfs kunnen denken dat er heel veel is. Ga je echter af op je eigen smaak, dan blijkt het enorm magertjes. Een beetje zinnig mens is veel sneller klaar door te kópen. Dat doe ik dus óók.

Maar goed. Het is een nieuwe, een andere wereld. Eentje waar je dingen vindt, waarvoor je elders (nog) betaalt. Dat kan dus nooit goed zijn. Voor het gemak wordt vergeten dat er niets menselijkers is dan delen. Het is alleen stukken eenvoudiger geworden. Maar de langspeelplaat die, van een vriendje geleend, op een tape werd gekopieerd, werd óók gekopieerd. Boeken - kóstbare - die op universiteiten werden gekopieerd, werden gekopieerd; omdat je je anders blauw betaalde voor soms maar één of twee hoofdstukken.

Allemaal illegaal.

Da's best grappig, want daar hoort een reactie bij die neerkomt op vervolging. Maar nee, de oplossing is dat iedereen op voorhand wordt gecriminaliseerd doordat er een 'heffing' komt. Moet je je verder niet over opwinden, maar raar is het wel. Het effect, denk ik, is dat veel mensen van de weeromstuit steeds dwarser worden. Ik stel me voor dat je dan zo redeneert: "als jij, overheid, dan alles juridiseert, dan mag ik dus doen wat ik wil tenzij expliciet verboden". Inderdaad, een wat bizarre figuur, maar desalniettemin dichtbij de realiteit, denk ik. Geheel voorspelbaar ontstaat een schemerwereld.

En juist dat is aantrekkelijk; iets met verboden vruchten. Het in die schemerwereld verkéren, is wellicht nog een grotere drijfveer dan het vaak verkondigde idee dat het om financeel-criminele overwegingen gaat. Niet wíllen betalen? Of omdat het spannend is, iets samenzweerderigs.

Enfin. Dergelijke schemerwerelden zijn ook prima voedingsbodems voor schemerondernemers. In de fysieke wereld is dat niet anders. Bootleg-albums gingen in eerste instantie ónder de toonbank over. De vieze boekjes ook.

77-de-lach

Een schemerwereld. Wat mij opvalt aan het deel dat over sex gaat - de films, boekjes, muziek en foto's - is dat er zo'n enorm aanbod is. Het is werkelijk een plaag (en grotendeels nog steeds heel conservatief een handel in vrouwenvlees). Natuurlijk zijn er veranderingen. Uiteraard het bewegend beeld. Maar vooral de diversificatie. Inmiddels moet het aanbod de meest exotische voorkeuren bevredigen, ook walgelijke. Met slogans als 'de geile buurvrouw in jouw postcodegebied' wordt de eerzame huisvader verleidt. Tot mijn verbazing moet het nog iets opleveren ook, want die sites zijn er nog steeds. Het blíjft frappant, dat 'sex sells'. Want als ik op mijn eigen smaak af ga, zie ik maar heel zelden iets moois. Maar misschien moet ik beter zoeken.

Opvallend is wel dat je in de schemerwereld wel verzoekjes kunt plaatsen, voor muziek, boeken, films, software en 'erotiek'. Je hebt gelijk, die zijn niet allemaal legaal. Maar het gaat me om iets anders. Want er doet zich in de categorie 'erotiek' iets opvallends voor: daarin is de vraag heel klein tot afwezig. Maar het aanbod is veruit het grootst! Echt, de afstand vraag-aanbod is daar belachelijk groot.

Het roept wel de vraag op hoe dat mechanisme werkt: is het de vraag die aanbod genereert, of creëert het aanbod een vraag?

zondag 2 november 2014

Mood swings

Prachtige woordcombinatie. Mooier zelfs dan z'n Nederlandse equivalent 'stemmingswisselingen'. Het voordeel is ook dat de engelstaligen meteen twee betekenissen erbij krijgen.

Het lijkt me geen gekke aanname dat ook jij dit kent. Je stapt je bed uit. Met een ontzettend rothumeur. Er is nog niets gebeurd, nog niets gedaan, maar jij bent al helemaal gevuld met chagrijn. Overweldigend chagrijnig. Met het verkeerde been uit bed gestapt, heet het.

Maar ik heb het ook op andere momenten ervaren. Een vreemde ervaring; je zit in een trein, een bus, op een fiets en plots begin je je anders te voelen. Dat je vrolijk wordt van de zon en de lentegeur, is voorstelbaar. Maar wat nu de reden is dat je chagrijnig of somber wordt terwijl je fietst?! De psycholoog zet daar dan vaak een cognitieve gedragstherapie tegenover, als het te gek wordt. In essentie: je praatte het jezelf aan.

Zoals met alles is het een kwestie van en/en. De meesten van ons zijn voorzien van een wisselend humeur, een gemoed dat kan veranderen. Het zijn de uitbijters die voor problemen zorgen: de mensen die van extreem vrolijk in één vloeiende beweging doorgaan naar extreem somber. Manisch én depressief moeten niet te ver uit elkaar liggen. Er is een soort gezonde bandbreedte en een ongezonde.

Dat heet 'leven'. Een mix voor voor- en tegenspoed. Dynamiek is het sleutelwoord.

Voor mij is het nog steeds één van de fascinerendste aspecten van digitale communicatie. Als je een poos social media volgt, bekruipt je een gevoel van onechtheid, van toneelspel. Alsof iedereen altijd succesvol en vrolijk is. Dat kán helemaal niet. Maar blijkbaar is het ook voor de open-geestmensen die veel social mediagebruikers in principe moeten zijn, te veel gevraagd hun chagrijn te laten zien.

Overigens denk ik dat het niet direct aan social media is te koppelen. Eerder is het zo dat we in een tijd leven waarin cynisme, scepsis, kritiek en weerwoord niet echt op waarde worden beoordeeld. De cynicus wordt gedoogd als-t-i ook maar leuk-cynisch is.

Het leidt er allemaal wel toe dat we ons in een tunnel(visie) wurmen waarin bijna dwingend wordt genormeerd. Hoe vaak lees of hoor jij anderen zeggen: 'Benader het nu eens pósitief!'. Alsof humeurig zijn geen echte emotie is.

Alsof humeurig zijn niet de uiting kan zijn van een gevóel van onjuistheid, onvrede of geminacht te worden.

zaterdag 1 november 2014

De machtige is oud

Geloof jij in parallelle werelden? Echt niet? Ook niet in een heel klein hoekje van je hersenpan waar de hoop is gehuisvest?

Niet dat ik er nú in geloof, maar ik zou het wel enorm leuk vinden als ze wél bestonden. Ikzelf zal er dus niet naar gaan zoeken. De opportunist in mij houdt wel de deur open. Vanwege de opwindende gevolgen van zo'n ontdekking.

Waar ik wél in geloof, zijn onzichtbare grenzen. Soms keihard, haast ondoordringbaar. Die suffe dingen zijn net zo onvoorstelbaar als parallelle werelden. Het zijn de sociale groepen. Wie hoort bij wie. Wie kent wie. Wie doet het met wie; zakelijk dan.

Sociologen zijn niet zo van de starre structuren. Sociale groepen zijn dan ook in hun ogen flexibel doordat mobiliteit bestaat. Je kunt jezelf op werken. Dan ga je van een lage sociaal-economische laag naar een hogere. Dat is echter een criterium dat eerder economisch is als sociaal. Of je echt wordt geaccepteerd in die nieuwe laag, is de vraag. Past dat 'nieuwe geld' wel bij de mores van het 'oude'? In Wassenaar kwam ooit de familie Van Breukhoven wonen. Die voldeed wel aan de financiële randvoorwaarde van 'rijk en ondernemend'. Maar Conny reed rond in een rose Bentley. Een rose! Kijk, dát is dus verkeerd. Da's vermomd plebs, da's 'die met die enorme borsten', Vanessa. Dat toenmalig minister Smit-Kroes 'nogal luidruchtig' een plek vooraan opeiste in de lokale Albert Heyn - en in mijn ogen dan minstens net zo 'plebs' is - bleek volgens ongeschreven regels van een andere orde.

Je snapt 'm vast. De glazen plafonds. De in- en out groups. De wij- en zij-cultuur. Old boys. Vrienden voor het leven.

'Voor het leven'.

Da's een interessante. We dénken dat we weten wie invloed heeft op de weg die het rollend balletje heeft. Dat zijn wijzelf, als kiezers. Dat zijn anderen, de groot-kapitalisten als het gaat om de economie. Dat zijn rechters, als het gaat om de rechtsregels. Dat zijn de 'mensen in functie', de zichtbaren.

De onzichtbaren zijn echter wellicht van grotere betekenis. Ik heb me weleens voorgesteld hoe dat gaat met de captains of industry, de politici, de maatschappelijke bovenlaag. Ik beweer dat mensen die werkloos worden niet van de ene op de andere dag nutteloos zijn geworden of niet meer over kennis beschikken. De werkloos geworden fotograaf kan een dag later nog steeds net zo goed fotograferen. Die gedachte bracht me na een paar jaar tot deze blogpost, en alles wat daaruit volgde.

Precies datzelfde gebeurt met de machthebbenden. Als zij 'pensioneren' veranderen ze niet plots in machtelozen. Het is niet zo dat ze er van de ene op de andere dag niet meer toe doen. Het verschijnsel zie je in de politiek soms terug als oud-politici zich gaan bemoeien met 'hun' partij. In het publieke deel wordt dat advies beleefd aangehoord, of soms bruut weggezet als 'commentaar van een dinosauriër'. Dat is echter helemaal niet relevant. Voor de bühne gebeurt wel zoveel dat dat overduidelijk toneelspel is. Dé vraag is hoe de hazen búiten beeld lopen.

Het is lastig, zo niet onmogelijk, in beeld te krijgen. De essentie van informele netwerken is immers dat ze informeel, ongrijpbaar, zijn. Wát wordt besproken tussen vrienden blijft tussen vrienden als zij dat willen.

Die onzichtbare wereld van afspraken en relaties is echter wel de wereld die bepaalt hoe de zichtbare er uiteindelijk uitziet.

Innovatie wordt vaak voortgestuwd door jonge, ambitieuze mensen; mensen met idealen en visie. Maar ook mensen met het niet-relevante netwerk. Dat is dan ook precies wat vaak gebeurt: de gevestigde orde wacht af, want de vernieuwers lopen zich dood op die onzichtbare obstakels. Alleen als vernieuwing past, zal ze kans maken. Het is dan wel de vraag waarín of waarbíj ze past. En het zijn meer dan we wellicht denken óude mensen die daarin bepalend zijn.

vrijdag 31 oktober 2014

Halloweenwanen

Vanavond hebben we in onze buurt weer Halloween gevierd; een echt import-feest uit de door mij niet bepaald geïdealiseerde Verenigde Staten. Toch is iedere keer weer enorm leuk.

Mij doet het denken aan de Zwarte Pietdiscussie.

Ik kan me goed herinneren dat Halloween hier voor het eerst is gevierd. En dat ik twijfelde of het wel zo'n goede ontwikkeling was: 'zo'n Amerikaans feest. We worden een aftreksel als we niet opletten, alsof alles wat daar gebeurt per sé goed is". Een goed voorbeeld vin dik het niet. Een land met waanzinnige aantallen gedetineerden én de hoogste criminaliteitscijfers. Een land met de makkelijkste toegang tot krediet en de hoogste particuliere schuldenlasten. Een land met de technisch beste zorg en de meeste inwoners die géén toegang hebben tot fatsoenlijke zorg. Geen ideaal voorbeeld, rolmodel, dat icoon van het vrije marktdenken.

Ik beken. Ook ik dacht dat álles daar wordt gedomineerd door de kapitalistische Mammon: winst. Je ontwikkelt dan, min of meer onbewust, een beeld, een vooroordeel dat in die situatie niemand iets belangeloos doet. Rationeel wéét je dat dat nooit zo absoluut kan bestaan. Maar toch.

Halloween kón dus niets zijn, niets anders dan een poging om ons weer meer geld af te troggelen. Net als Moederdag, Vaderdag, Secretaressedag of al die andere ...dagen is Halloween alleen maar geïntroduceerd om aan te verdienen. In de Verenigde Staten zíjn het ook grote feesten, met de allure van carnaval. Groot en uitbundig.

Bij ons is het een kinderfeest. Dat is ook het allermooiste eraan: die kinderen die in het donker door de buurt lopen op zoek naar griezels, die zichzelf zo griezelig mogelijk verkleden. Dat het rond 19.00 is, zal ze bommen: het is donker en eng. En je krijgt snoep. Dat snoep is wel belangrijk. Het gebeurt vaker dan je verwacht dat er jochies (ook 14/15-jarigen) voor je deur staan die het spel niet snappen omdat ze het blijkbaar nooit meekregen in hun culturele traditie. Die staan dan voor je deur met niet meer dan de zin: "Geef me snoep". Maar de kleintjes overheersen nog steeds.

Wat ik van Halloween meemaak, is evenmin een feest dat wordt opgedrongen door 'de commercie'. Eerder is het zo dat de grootgrutters en snoephandels aansluiten bij een kans die zij zien ontwikkelen. Vreemd is het ook niet. Vaderdag is iets wat je in gezinsverband kunt vieren. Dát kun je als marketeer makkelijker beïnvloeden. Maar de essentie van Halloween is het straatgebeuren. Dat maakt het moeilijker. Want je kunt wel snoepjes in huis halen voor Halloween, maar als er geen kinderen langskomen is dat toch ietwat ridicuul. Andersom: langsgaan en nergens iets krijgen gaat evenmin stimulerend werken om het volgend jaar nog eens te proberen.

Halloween - en het Noordhollandse Sint Maarten - gedijen alleen als de groep, de buurt meedoet. De kinderen moeten door de buurt kunnen gaan en een reële kans hebben op snoep (of een vuile onderbroek, want dat alternatief bestaat). Daar ligt de basis.

Natuurlijk ontwikkelt Halloween zich. Winkeliers zíen kansen en proberen die te pakken. Feest-organisaties zien kansen en proberen die te pakkken. In dat opzicht komen de Verenigde Staten weer een stap verder ons land binnen. Ongetwijfeld gaan zich actiegroepen daartegenaan bemoeien. Want alles uit de VS is verfoeilijk.

Maar als ik eerlijk probeer te zijn dan is Halloween een anderhalf uur durend kindermoment. Niets meer, niets minder. Ik blijf sceptisch over die "grote broer" en zijn invloeden. Maar of dat reden mag zijn om kínderen iets leuks te ontzeggen? Nee. Dan moet ik even over mijn volwassenen-zienswijze heen stappen en me verplaatsen in 'het kind'.

dinsdag 28 oktober 2014

Wees een Machiavelli

Eén van de grootste complimenten die ik afgelopen twee jaar kreeg, was dit: "Jij manipuleert niet. Je spant mensen niet voor je karretje. Je gebruikt ze niet voor je eigen belang." Het was niet eens bedoeld als compliment. Dit is wat een groot loopbaanbegeleidingsbureau bij monde van een medewerker me antwoordde toen ik 'm vroeg hoe het toch kwam dat je (ik) vaak met lege handen achter blijft als je samenwerkt.

Het klopt.

Het is een zwaar ondergewaardeerd fenomeen. Dit lijkt de periode van onbegrensde mogelijkheden. De periode waarin iedereen met een goed idee een serieuze poging kan doen dat te verwezenlijken, vooral als er 'tech' bij is betrokken. Ik schreef er al eerder over. Links, rechts, boven en beneden zien mensen kansen; kansen om mee te scoren. De modernste inzichten gebruiken prachtige namen als Lean Startup, maar zijn in essentie niet anders dan wat ondernemers ondernemer maakt: het lef om te starten en bij te sturen richting winst. Niet eerst uitdenken of doordenken. Dóen.

Veel daarvan is gebaseerd op ideologie, een afzetten tegen de gevestigde orde en de conventionele aanpak. "Wij doen het anders." Daar doet zich iets vreemd voor. Want het blijkt een flinterdun laagje, die 'andere, nieuwe aanpak'. In de loop van de tijd blijken veel initiatieven kapot te slaan op de rotsen van de gevestigde orde of zich te bekeren tot geloof in de conservatiefste van de oude waarden: géld verdienen.

Ik durf te wedden dat over een jaar of twintig een groot aantal idealistische ondernemers aan de andere kant van de lijn zijn beland; zoals ook de jaren zestig-idealist is opgeslokt. Wat rest - en dat is wel degelijk belangrijk - is de póging op een andere manier te werken: coöperatief, ad hoc en in netwerken. Maar pas als 'geld' in al zijn perversiteit wordt ontmaskerd, zal dat echt mogelijk worden.

In de tussentijd gaan heel veel mensen beschadigd worden.

Het zullen nog steeds de grote bekken, de ego-trippers, de zelfvoldanen en de manipulatoren zijn die 'winnen'. Winnen, in de huidige vervliegende betekenis van het woord: zij zullen verdienen, zij zullen aandacht krijgen en zij zullen daaraan macht ontlenen. We zullen wolven in schaapskleren zien. Dat klinkt zwartgallig. Maar ik denk het te zien gebeuren, stukje bij beetje. De wolven bevinden zich in een Land van Overdaad; een land waar schapen 'delen' vanzelfsprekend beginnen te vinden zonder zich druk te maken over wie wat doet met het gedeelde.

Wentelen in weelde - of dat nu fysiek of virtueel is, juwelen of geluk zeg maar - is blijkbaar een menselijke voorkeur. Het maakt het huidig tijdsgewricht woest en gewelddadig. Want oude waarden en normen botsen nu met mogelijk nieuwe. Die botsing is echter een frontale. Of is het een slim opnemen (assimileren) van nieuwe mogelijkheden door feitelijk conservatieve ondernemers?

Wat ik je brom: in de komende jaren zullen veel ideeën van eigenaar wisselen. Erger dan ooit zal er worden gejat en geclaimd. Het wrange zal zijn dat de nieuwe denkers helemaal gelijk hebben: een gedeeld idee hééft meer en dus betere kansen realiteit te worden. Het ironische ervan is dat degenen die daarvan profijt zullen trekken, juist níet de innovatieve denkers zijn maar de surrogaat-innovatoren.

Me dunkt, toch weer iets om over na te denken.

zondag 26 oktober 2014

De omgekeerde stad

Verandering is leven. Wat niet verandert, ís dood of gáát dood. Survival of the fittest: niet de sterkste maar de best aangepaste (fittest) overleeft.

Deze verwarring wordt grotendeels toegeschreven aan de gewijzigde betekenis van fittest. Toen deze term ontstond in Engeland betekende fittest vooral meest passend (to fit → passen) of het geschiktst in tegenstelling tot in de beste fysieke conditie.


Veranderende betekenis is vaak een bron van ellende; zeker als-i bewúst wordt toegepast.

Het naakte feit dat een stad als Leiden aan city marketing doet, is op de keper beschouwd een veeg teken voor de inwoners. Tal van initiatieven zijn bezig met het verkopen van de stad. Waar marketing zich richt op 'klantrelaties' doet zich echter iets opvallends voor. De klant is primair niet de inwoner. De klant is de toerist, de dagjesmens, de winkelende mens, de congresbezoeker, degene van búiten de stad.

Daarmee is de stad omgekeerd. Was het decennia geleden nog de plek waar werd samengewoond, -geleefd en -geproduceerd in de vorm van een samenleving, is het nu een productiemiddel geworden. De stad als onderneming, als bedrijf. Niet de inwoner, zijn voorkeuren en belangen zijn richtinggevend, maar het daarvan losstaande belang van de vreemdeling. Dat impliceert principieel vervreemding in de stad. Waar ooit mensen naar Leiden kwamen omdat ónze sfeer hen beviel en aantrok, nu wordt de sfeer aangepast aan hún wensen. Dat in toeristische kernen als Amsterdam en Barcelona de inwoners de stad hún stad niet meer vinden, is in dat licht geen onverwachte ontwikkeling. Ook Leiden loopt dat risico.

Een stad is van en voor z'n inwoners. Dat kan inderdaad frustrerend zijn op het moment dat de resultante daarvan niet jóuw gewenste resultante is. Wellicht ís een stad als Leiden wel een slaperig provinciestadje en niet een creatieve broedplaats of dynamisch cultureel centrum. Soit. Incasseren, dus. Maar nooit proberen om die stadsgeest te ontkennen en tóch iets anders te maken. Daarmee vervreemdt je.

Ik denk dat (veel van de) stads- en burgerinitiatieven daaraan leiden: een vervreemding van de stad, die zij zien als een neutraal, kneedbaar geheel. Waarin niet de gevolgen voor het samenleven, maar wel voor 'de toerist' of 'de economie' aandacht krijgen. Dan heb je de stad omgedraaid, ten dienste van andere belangen. Zonder dat uit te spreken.

Het is het eeuwig probleem van (sociale) verandering en vernieuwing. Dat gaat altijd gepaard met die survival of the fittest, overal en altijd.

Het betekent al helemaal niet dat de 'sterkste' het morele recht heeft te doen wat hij wil met de 'zwakkere' met de motivatie dat dat nu eenmaal zo werkt in de natuur. Kapitalisten, fascisten en nazi's gebruikten dit argument om hun imperialistische aspiraties te verdedigen.


Het laadt verantwoordelijkheid op jouw schouders; als je verandering wilt bewerkstelligen. De verantwoordelijkheid serieus aandacht te schenken aan degenen die géén voordeel zullen behalen, degenen die nádeel zullen ondervinden en degenen die geen stem hebben. Je mag het ook 'eerlijk spelen' noemen. Niet voor niets kost verandering tijd. Die is nodig voor gewenning en overdenking. Een stad leeft langzamer dan een beleidsnota bestaat.

vrijdag 24 oktober 2014

Kaart van Griebus Gebieden

Persoonlijk ben ik fan van dit jaargetijde, de herfst. De periode met z'n stormen, z'n miezer, z'n mist, z'n stortregens en vooral z'n loodgrijze schemers. Het is de periode van de dood en de aftakeling. En daarmee één van de twee seizoenen die het leven benadrukken. De andere is de lente, waarin alles weer ontstaat. De temperatuur is nog niet zo laag als dat-i in de winter kan zijn. Het weer bevindt zich nog niet in de klauwen van het 'stabiele' zomer- of winterweer. Alles beweegt en lijkt zich gehaast op te maken om weg te kruipen voor de winter.

Een dunne miezer druilt over Leiden neer en hult de stad in grijs.

Twijfelweer. Is de miezer serieus genoeg om voor regen te worden aangezien en een regenpak aan te trekken, een paraplu mee te nemen? Of loop je daarmee vooral te sjouwen? Zelfs de straatverlichting twijfelt, zo lijkt het, en gaat ogenschijnlijk te laat aan waardoor er een korte periode ontstaat waarin kleur wordt weg gezogen en low key overheerst. Film noir.

In die situatie wordt je meegezogen, mits je enigszins gevoelig bent. De melancholie van het beeld. De ondefinieerbare herinneringen aan huiselijke warmte. De plots aanwezige aandrang 'lekker eten' te maken. Alsof 'gezelligheid' een (vergeten) herfstgroente is.

Op straat valt - mij althans - op die dagen op dat het er ook andersoortige plekken zijn, de griebus gebieden. Zeker als de schemerperiodes samenvallen met het uitgaan van de kantoren vallen ze mij weer op. De weggetjes en pleintjes waar de duisternis al is en een late eenzame persoon zich doorheen spoedt. Griebus omdat de omgeving een onaangename sfeer heeft. Een van dreiging. Een van onoverzichtelijkheid, van rommel, van een gebrek aan menselijke interesse. Een griebus.

Het verbaast me al enkele jaren dat er geen overzichten zijn van die Griebus Gebieden per stad. Wat er wel (soms) is een geplotte kaart met statistische gegevens. Dat zijn de plekken waar werkelijk iets onrechtmatigs gebeurde (én gerapporteerd). Het zijn níet de plekken die als 'eng en gevaarlijk' worden erváren. Terwijl juist die ervaring bepalend is voor een veiligheidsgevoel. Of ken jij die ervaring niet? Die van 'dat ene straatje waar vaak wordt gevochten', 'dat steegje waar het pikkedonker is', of 'dat pleintje waar alleen maar tuig woont'? Iedereen kent het. Niet iedereen zal het toegeven. Maar da's een ander verhaal.

Als je aan innovatie denkt, zou een online Griebus Gebiedenkaart een werkelijk maatschappelijk relevante zijn. Hij zou immers de beleving van de stad in beeld brengen. Als iemand er eentje van en voor Leiden kan maken; ik ben benieuwd wat de Leidenaar dan als griebusgebieden aanwijst.

maandag 20 oktober 2014

Zullen we ophouden over 'de digitale kloof'?

Een digitale kloof? Die bestaat niet.

Een wereld die we niet kunnen zíen, verbeelden we. Hemel en hel zijn populair, ook voor degenen die niet eens in het bestáán ervan geloven. Kwaad en goed spelen overal en altijd wel een rol in de media. In het laatste decennium van de vorige eeuw dook er een nieuw onzichtbaar fenomeen op: het internet. De metaforen uit die tijd weerspiegelen het denken: The Electronic Highway, De Digitale Stad. Vijfentwintig jaar later is het internet gewoon het internet. Het internet, als wereldwijd web, is een vanzelfsprekendheid geworden zoals nutsvoorzieningen en water en lucht dat zijn.

In het denken over het internet hebben toegankelijkheid en gebruik een belangrijke rol gespeeld, spélen die rol rol nog steeds. Wellicht het bekendst is het dramatisch sterke beeld van de digitale kloof, de waterscheiding tussen have's en have not's. Maar waarvan eigenlijk?

Om maar met de deur verder in huis te vallen. Er bestaat geen digitale kloof. Er bestaan talloze digitale kloven en kloofjes. Ondermeer Jen Schradie schreef daarover:

Scholars began to move away from even calling it a divide, per se. In academic parlance, we like to talk about digital inequality, rather than a divide, because of a range of multiple divides. The Pew Internet Project uses the term digital differences or disparity. It’s more than access. It’s also about variation of skill or confidence in using digital technologies. It’s also about whether or not you have one desktop computer shared among multiple households or if everyone in your household has multiple digital devices. How many do you have? Smart phone? Laptop? Desktop? Tablet? More? In my research, I found that what is more important than broadband access is the number of gadgets one has.

It’s also not a simple divide between those with consistent, high speed Internet connectivity and those without regular access to wired devices. These are questions of the consumption of digital content. Inequality is also prevalent based on producing online content. Production is about the creation of blogs, YouTube videos, and Tweets, for instance. While some see the blurring between production and consumption, this division is not so blurry for the poor and working class, who are much less likely to ever have “participated” in social media.


Eszter Hargittai noemt dat The Digital Reproduction of Inequality. Het wordt gezien als een proces waarin meerdere factoren een rol spelen (vandaar het meervoud 'kloven'). Inmiddels lijkt de oriëntatie te zijn verschoven van 'toegankelijkheid' en 'vaardigheid' naar 'producent/consument'. De vraag: hóe gebruik je het internet, je digitale vaardigheden?

Wat frappeert, is dat in veruit de meeste gevallen de kloof die wordt gevonden, wordt geduid vanuit de bestaande verhoudingen en waardes. Alsof er niet een geheel nieuw en onbekend speelveld is ontstaan, waar mogelijk oude normen en waarden geen of een andere rol spelen.

Het nadeel van het beeld van een kloof is dat je je kunt voorstellen dat die dieper of breder wordt, en verder niets. Dus als de ene kant steeds meer gaat profiteren van digitale kansen 'moet' de kloof verbreden. Waarom? Waarom zou er niet een precies hetzelfde proces gaande zijn aan de andere kant waardoor de kloofranden in een zelfde tempo verschuiven. De kloof groeit dan niet.

Wat dan wel moet gebeuren, is het bepalen van wat het voordeel is dat beide kanten behalen. En dan wordt het pas echt interessant. Want die voordelen hoeven helemaal niet dezelfde te zijn. Dat zou veronderstellen dat er universele waarden zijn. Maar mogelijk hebben beide heel duidelijk onderscheiden ideeën. Van gaming werd lang gedacht dat dat alleen slecht zou zijn, totdat werd gevonden dat het bepaalde digitale(!) vaardigheden stimuleerde.

Het is precies dát element wat wordt gemist, ook in onderzoek als van Van Dijk en Van Deursen, en van het CBS: wat is de waarde van het internet voor 'de andere kant van de kloof'? Wat doen zij, met welke vaardigheden, en hoe passen die mogelijk (beter) in een digitale toekomst? En: waarom zouden 'illegale' activiteiten niet de basis vormen voor een nieuwe economie? Kortom, verander eens van perspectief.

Overigens is de digitale samenleving een uiterst kwetsbare doordat de infrastructuur kwetsbaar is voor externe gebeurtenissen als zonnestormen en electriciteitstekorten/-uitval; het is maar de vraag welke groepen op die situatie beter zijn voorbereid, het minst afhankelijk zijn.

donderdag 16 oktober 2014

Kleine irritaties worden groot

Van één of twee zandkorreltjes heb ik nooit last gehad. Maar één van de beelden - haast nachtmerries - uit m'n jeugd is dat eeuwige geschuur van zandkorrels op je huid na een zonverbrandende dag op het strand. Irritant. Ik geloof dat ik in die tijd een keer heb geprobeerd met sókken aan op het zand te lopen. Het kan ook zijn dat ik dat droomde.

Het gaat om de cumulatieve, versterkende werking van kleinigheden. We zijn zo goed in het wegrationaliseren ervan. We zijn zo kortzichtig om niet het vernietigend werk van die kleintjes op te merken, zoals we ook niet (kunnen) waarnemen wat de vernietigende kracht van waterdruppels is. Klein en met een langzaam optredend effect. Waarover maak je je dan druk?

En toch slopen ze een samenleving, die 'kleinigheden'. Niet door de omvang, maar door de opeenhoping en de traagheid.

In april 2013 heb ik er 's eentje beschreven: fietsen aan de hand meenemen op de markt. In Leiden is dat een plaag geworden. Fietsen die in een massa mensen moeten worden meegenomen. Fietsen die voor de marktkraampjes moeten worden vastgehouden. Fietsen die óp de markt moeten worden gestald. Bákfietsen die je vanzelfsprekend meeneemt. Wat klaag je nou? Het is toch niets? Af en toe een fiets. Een kleinigheid. En je hoort er nooit over klagen. Gezeur.

Mooi niet. Tot mijn verrassing is er niet een handjevol mensen dat zich ergert aan die fietsen. Het zijn er best veel. Kleinigheid?

Er zijn zat van die 'kleinigheden'. De fietsers op de stoep. De hangjongeren op straat. De ogen-uitstekende parapludrager. De middenin-een-drukke-winkelstraat-uitgebreid-met-bekenden-gaan-staan-ouwehoeren-liefst-met-z'n-zessen-of-meer mensen. De slimmerik die 'staat u in de ríj? Had ik echt niet gezien' inzet om onbeschoft voor te dringen. Die ene automobilist die toch écht niet kan autorijden en parkeren. De flapdrol die 's nachts loopt te schreeuwen op straat. De politie-auto die over het fietspad heen tégen het verkeer in onder de stadspoort door rijdt, zonder duidelijke reden. Die eikels die het teveel moeite vinden hun vuilnis ín de containers te gooien.

Kleine ergernissen, die tot iets enorm groots (kunnen) leiden.

Ik heb ooit ergens gewerkt waar men serieus dacht dat je alles tegen elkaar moest kunnen zeggen om achteraf weer goede vriendjes te zijn. Een idee wat onder amateurs meer wordt gehoord: "wij kunnen alles tegen elkaar zeggen". Nou, dat kun je dus níet. Ieder negatief woord zal een kras op de ziel maken die niet meer kan worden weggepoetst. Het effect is dat mensen beschadigd raken, zij het langzaam. De naïviteit is stuitend en getuigt van incapabele leiders (wat, tussen twee haakjes, ook bleek: managers werden gedoogd, maar zelden serieus genomen).

Het zijn allemaal voorbeeldjes waardoor ik dacht maar weer 's te moeten pleiten voor aandacht voor het vernietigende werk van die 'kleinigheden', voor die Chinese watermarteling.

Uiteindelijk leidt het allemaal tot chagrijn.

Degenen die ergernissen vaak afdoen als 'kleinigheid' zijn vaker degenen die niet afhankelijk zijn. Degenen die ze moeten verdragen, zijn vaak de mensen die als gevolg daarvan een opeenstapeling voor de kiezen krijgen. Van die 'kleinigheden' die stuk voor stuk bezien niets voorstellen, maar samen één grote ergernis vormen.

In een stad, zoals Leiden, kun je het zelfs zíen. Wijken waar het vuil op straat ligt (want de buurtbewoners houden zich niet aan de regels, lamenietlachen), waar parkeerproblemen ontstaan door (te?) smalle straten en (te?) kleine huizen, waar regenwater tot enórme plassen op straat leidt. Alles bij elkaar geeft je dat toch het gevoel anders behandeld te worden (hetgeen uiteraard in alle toonaarden en met prachtige verklaringen wordt ontkend). Kleinigheden.

Eerlijk gezegd, zou ik stomverbaasd moeten zijn over de mensen die redeneren met 'kleinigheden'. Maar ik blijk ze steeds minder interessant te zijn gaan vinden. Kleine, beperkte denkers. Mensen die grote problemen alleen nog maar kunnen snappen door er hapklare brokjes van te maken, die de essentie van 'één en één is drie' en 'het totaal is méér dan de som der delen' feitelijk helemaal níet snappen.

Het is ook helemaal niet vreemd dat we als samenleving nu staan waar we staan. We zijn de kleinigheden, de details vergeten.

zaterdag 11 oktober 2014

In de nabijheid van een naderende dood

De abonnees van dit blog merkten het al: geen posts de afgelopen dagen. De reden is niet een gebrek aan onderwerpen of een 'niet zo'n zin vandaag', maar een beroerte. Mijn hoogbejaarde moeder kreeg er acht, negen jaar na de eerste en een reeks TIA's weer een. Ze ligt nu in het ziekenhuis.

Er is best wel het een en ander op te merken rond zoiets. Bijvoorbeeld dat het ziekenhuis pas na een dag of twee erachter kwam dat ze staar heeft - en max. 20% ziet - en hardhorend is. Niet vreemd op je 94ste. Ik vraag me af of het ziekenhuis wist dat ze al min of meer halfzijdig verlamd was als gevolg van de eerste herseninfarct. Zij brachten dat als 'informatie': "Uw moeder is rechts volledig verlamd, heeft geen spraak en geen slikreflex.". De komende dagen worden dus spannend hoe ver zij zelf uit die diepe kuil omhoog kan komen.

De situatie is nogal slecht qua vooruitzicht. Als ze al hersteld, zal dat 'enigszins' zijn. Maar hoe enigszins is dat? Wat is dan de kwaliteit van leven? Plus dat de kans bestaat - groot is - dat ze een infectie oploopt. Die zal fataal kunnen zijn. Longontsteking is een bekende dooddoener, afmaker. Het klinkt cru, maar het is de realiteit nu: beroerde vooruitzichten.

(Overigens zijn er sinds een dag kleine tekenen van herstel. Ze lijkt wat bij te komen uit de diepe slaap en ietsje meer bewust te zijn van de omgeving; zowaar ons te herkennen. Een klein, klein stapje en nog lang niet voldoende)

Zo'n situatie confronteert je met een berg aan zaken, en dus discussie. Het is ook het moment dat ik me realiseerde dat het de vraag is wat patiëntvriendelijkheid en -gerichtheid eigenlijk inhouden. Maar vooral waarom dat iedere keer zonder vragen wordt gekoppeld aan de relatie patiënt-arts. Da's vreemd.

Mededogen, empathie, compassie: prachtige woorden, met een werkelijk belangrijke inhoud. In een ziekenhuis naast het bed van een werkelijk zwaar zieke realiseer je je dat het een mensenterm is, een sociale. Het is zeker niet iets wat exclusief is aan zorgprofessionals om meer empathie, mededogen of compassie te tonen. Het is evenzeer een aangelegenheid voor verwanten. Niet alleen de zorgverleners dienen zich bewust te zijn van hun dienstbaarheid aan de patiënt. Dat geldt ook familieleden. En dan blijkt dat het verdraaid lastig is om uit het belang van de patiënt te vertrekken en te redeneren in diens belang.

Wat ís dat belang? Net zoals de zorgverlener onnadenkend een eigen belang voorop dreigt te stellen en daardoor vergeet te luisteren, zo blijkt de verwante dat net zo te doen. De patiënt is in alle relaties de zwakste, de slechtst bedeelde en vooral: degene die object is geworden. Dat wordt het scherpst zichtbaar als moet worden besloten over behandeling of niet-behandeling. Hang je dan aan het leven? In wiens belang dan? Dat van jezelf om afscheid nemen uit te stellen? Of dat van de patiënt, die dan mogelijk een desolaat levenslandschap te wachten staat?

Ook familie moet anders denken.

dinsdag 7 oktober 2014

het verdwijnen van een werkelijkheid

Dit is een echt leuk artikel: It’s Official: A.I.s are Now Re-Writing History. Het is van de hand van Rob Smith en ik vond het op PetaPixel.

En het is beangstigend. Of líjkt het beangstigend?

Dit leek me de kern. Een foto die niet is gemaakt van een moment dat niet bestond.
Actually, these photos were a part of a “burst” or twelve that my iPhone created when my father-in-law accidentally held down the button too long. I only uploaded two photos from this burst to see which one my wife liked better.

So Google’s algorithms took the two similar photos and created a moment in history that never existed, one where my wife and I smiled our best (or what the algorithm determined was our best) at the exact same microsecond, in a restaurant in Normandy.


Een foto die niet is gemaakt van een moment dat niet bestond, maar die wel wordt gepresenteerd als de werkelijkheid. Dát intrigeert. Toch? Want het roept meteen de vraag op wat werkelijkheid is. We zijn immers opgevoed, opgeleid en doordrongen van het uitgangspunt dat je de werkelijkheid kunt zíen. Empirie heerst.

Met de komst van intermediaire media, zoals televisie, is dat gaan schuiven. Uit mijn jeugd komt dit iconisch fragment. Bijzonder, omdat 'de rest van de wereld' níet twijfelde aan de televisiewaarheid.
http://youtu.be/FMkokpaAh78

Nu lachen we er om. Maar waarom lachen we eigenlijk?

We weten inmiddels dat voor de televisiewerkelijkheid foto's ook werden bewerkt, geretoucheerd. Was dat bedoeld om stofjes en krasjes op negatieven weg te werken, in later jaren verdwenen er personen van foto's. Weg geretoucheerd. In het Oostblok was men er een kei in, vertelden de Westerse leiders. Die er zelf ook aardig handig in waren. Met de komst van digitale media(opslag) wordt het nog een slag complexer: er verdwijnt een zichtbare opslag. Geen film, geen negatieven, alleen nullen en enen.

In 1998 wordt geconstateerd:
De waarheidspretentie ligt dan ook niet zozeer in de techniek, maar in de plaats die zij zich heeft verworven in ons denken.

Een stelling die nog niet aan geldigheid inboette. Sterker, de vraag is wat onze werkelijkheid nu is.

Met de digitale mogelijkheden is de weergave van een werkelijkheid al hevig onder druk komen te staan. Retoucheren doen we al lang niet meer. We fotosjoppen. Het is een werkwoord geworden! Eentje dat we zoveel gebruiken dat het normaalste zaak van de wereld lijkt foto's aan te passen. Modellen die slanker worden of waarvan lichaamsdelen onbewust de aandacht trekken (omdat dat zo lekker verkoopt). Maar ook de net niet gelukte vakantiefoto die we even 'bijwerken'. En dan kun je natuurlijk ook nog leuke geintjes uithalen met foto's. Geintjes die zó overduidelijk nep zijn, dat iedereen daarvan de lol inziet.

Maar waar verlaat je dan de werkelijkheid?

De situatie tot nu is dat we met ópzet - kwader of goeder trouw - manipuleerden. Wat nu gaat beginnen, is echter principieel anders. Een autonome machine beslist en stelt onze werkelijkheid samen. Persoonlijk vind ik dat weer zo'n fascinerend effect van innovatie, van technologische vooruitgang: op welk moment zijn we niet meer in staat werkelijkheid van werkelijkheid te onderscheiden? Op welk moment is dat samenstellen zo massaal en onbetwist dat we in een nieuwe werkelijkheid terecht komen? Een werkelijkheid die wel de echte móet zijn; want we zien het toch, nemen 'm toch waar?

maandag 6 oktober 2014

Waarin zwartepietverbieders sneue types zijn

Als kind was ik bang voor griezelige films. En omdat televisie nieuw was en me liet zíen wat ik daarvoor nog in m'n fantasie kon verzachten, was erg veel griezelig. Een typisch geval van nieuwe technologie-adaptie, denk ik nu. In elk geval heb ik heel wat keren achter de bank gezeten voor... tja, dát weet ik niet meer precies. Maar het kunnen best wel de Thunderbirds zijn geweest of het pratende paar Mr. Ed. Alhoewel die kans heel klein is; de verdrongen momenten zijn zo verdrongen dat ik geen idéé heb welke uitzendingen zo eng waren.

In die tijd lazen we veel, las ík veel. Tegenwoordig doe ik dat een stuk minder. Nee, stomweg veel te weinig. Het lukt me slecht om ín een boek, ín een verhaal te verdwijnen. Zo ver dat je je moeder niet hoorde roepen dat het eten klaar is. Oost-indisch doof (want je hoorde het wél). Daarvoor heb je dan wel een pakkend verhaal nodig. Een goed geschreven boek doet dat met je. Het zuigt je naar binnen.

Misschien is het wel daarom dat ik zo weinig heb met non-fictie als (auto)biografieën. Ze prikkelen niet. Wetenschappelijke werken kunnen dat soms wél, in tegenstelling tot wat je zou verwachten. Jammer genoeg is maar weinig wetenschappers gegeven meeslepend en overtuigend te schrijven. Al die controleerbare voetnoten: móe word je ervan. Ze halen het ritme uit het verhaal, het betoog. Maar ja, het schijnt te moeten. Wetenschappelijke mores. Wellicht zouden ze een keer een betoog moeten schrijven zónder notenapparaat en een tweede mét. Een soort Bijbel voor gewone mensen.

Voor die leeservaring ben ik misschien wel het dankbaarst van alle leer-ervaringen. Het blijkt helemaal niet zo vanzelfsprekend voor iedereen om in een boek te verdwijnen. Verhalen zonder beeld zijn zó belangrijk voor iets wat we als samenleving hard nodig hebben: voorstellingsvermogen (niet per sé 'fantasie'). Het leert je spelenderwijs 'out of the box' denken. Het leert je je te verplaatsen in een ander en in zijn bedoeling. Empathie. Het leert je beschouwer te zijn en niet noodzakelijkerwijs de hoofdpersoon. Maar het leert je ook feit van fictie te onderscheiden. Inmiddels duik ik niet meer weg achter de bank bij griezelige films (alhoewel ik horror een ongelooflijk stompzinnig filmgenre vind).

Sinterklaasuden2

Feit van fictie onderscheiden; ik vraag me af of er niet een zurigheid in Nederland is geslopen van mensen die dat niet kunnen en mensen dat alles letterlijk en precies moet worden genomen. Die problemen hebben met 'moorkoppen' en 'zwartepiet'. Natuurlijk is het waar dat cultuur via (ondermeer) taal wordt overgedragen. Dat weten we (sociologen in elk geval) al lang. Maar dat is helemaal de vraag niet. De vraag is hoe de causaliteit werkt. Als verhalen niet meer in een cultuur(periode) passen, verdwijnen ze! Verhalen op zich zijn onvoldoende basis om een sterke invloed te hebben. Lees jij Shakespeare - waar mannen vrouwenrollen spelen - of Bosboom Toussaint en Couperus - die een verdwenen Haagse samenleving beschrijven net zo geboeid als jouw hedendaagse populaire schrijver?! Verhalen horen in hun tijd.

Ik vind het trieste mensen, sneue types. Sneu omdat ze niet in staat zijn feit en fictie te scheiden, maar vooral omdat ze geen voorstellingsvermogen hebben. Omdat ze zich niet in een ander kunnen verplaatsen. Omdat ze denken dat hun kijk de enig echte is. Omdat ze niet beseffen dat er talloze werkelijkheden en waarheden bestaan. Omdat ze de bijl aan de wortel van onze ontwikkeling legden door gecensureerd te denken. Omdat ik ze bijna zou betichten van zuiver egoïstisch en anti-sociaal gedrag.

Maar de grap is dat ze feitelijk in een (eigen) illusie leven. Of zouden ze echt geloven dat verboden en regels echt altijd handhaafbaar zijn en dat verhalen daardoor verdwijnen? Of gaan ze als mondeling doorgegeven verhalen naar een nog hechtere verankering? Zoals sprookjes er ook nog steeds zijn. Terwijl geen volwassene er nog in gelooft.

zondag 5 oktober 2014

Voor als-i er niet meer is

Verjaardagsfeesten in Nederland hebben iets van een verrassing, of niets. Langzaamaan sterft het rondje stoelen met ooms, tantes, neven en nichten uit. De vervanging is een stáánd feest, voornamelijk in de keuken en de tuin, of op het balkon. Naar aanleiding van een vijfenzestigste verjaardag was ik op zo'n feestje, mét verrassing: de jarige lag op bed, aan een morfinepomp, in de verwachting de 66 níet te halen.

Een paar maanden geleden had-i me gebeld met het nieuws: "Snel uitzaaiende kanker. Geen hoop op herstel. Maar ik ga nog wel de mensen die me dierbaar zijn uitnodigen; voor m'n verjaardag én afscheid." Zo'n bizar, macaber, intiem gesprek heb ik nog nooit gevoerd.

Daar sta je dan begin oktober. Tussen mensen die je niet kent en toch ook weer wel, als ze hun naam zeggen. Dan blijkt iedereen wel flarden van de ander te hebben meegekregen via de jarige stervende. Het is geen verjaardagsfeestenvierder; en met een dosis morfine in je lijf ben je er toch niet helemaal bij. Na drie uur was de batterij dan ook aardig leeg.

Een zelf-georganiseerd afscheid. Zou ik 't kunnen? Zou ik 't doen? Geen idee en ook een nutteloos vraagstuk. Het is de context die altijd alles bepaalt. Ook dit. Er zijn kortom veel te veel onzekerheden om iets zinnigs te voorspellen, zoals zo vaak in het leven.

In de afgelopen maanden is hij me (natuurlijk) veel door het hoofd geschoten. Dit is de man die me zonder nadenken bijstond toen een arbeidsconflict als een zweer openbarstte, die me de realiteit liet zien die ik toen niet meer zag, die me meesjouwde naar Frankrijk waar "hoognodig iets aan m'n huisje moest gebeuren en jij moet er toch echt uit, want je loopt anders vast".

Het is ook de man die ik geregeld de zin heb horen zeggen "Goed. Doen we. Dat ga ik in proces zetten." en dat ik wist dat er een klusje gedaan moest gaan worden. Waarbij moet worden aangetekend dat we dan weer 's iets voor de poorten van de hel hadden weggesleept, maar eigenlijk geen glashelder idee hoe we dat gingen dóen. Het voordeel van de directeur. Die 'zet in proces'.

Het is ook de man die verdomd eigenwijs was en pas na heel veel woorden vernieuwing echt toeliet in z'n denken. In tegenstelling tot het gros der managers is het ook de man die werkelijk open stond voor vernieuwing. Innovatie als wezenlijke verandering kon hij waarderen. Nog steeds zie ik mijn, sorry zíjn, ideeën terugkomen in voorstellen van collega's uit die tijd. Nog steeds is er zijn heel persoonlijke stijl van overtuigen. Nog steeds snap ik er niets van.

Da's dus het maffe aan zo'n bijeenkomst. Je hoofd zit vol met herinneringen, vol met 'dingen die je 'ooit' nog had willen zeggen'. Maar ze worden niet gezegd. Hoe goed je je ook voorbereidt; het zal altíjd tekort schieten. Twee levens, twee herinneringen, minstens. Plus dat wat de ene belangrijk vindt dat wellicht niet is voor de ander. Maar belangrijker: wie neemt afscheid van wie en hoe belangrijk is dat 'ik had nog willen zeggen...'.

Mijn moeder moet binnenkort ook overlijden. Ze is nu 94 en ik verwacht al een paar jaar met de jaarwisseling dat dit weleens de laatste kan zijn voor haar. Tijd zat dus om alles te zeggen wat nog had gemoeten. Toch gebeurt dat niet (ook omdat het maar de vraag is wat de effecten zijn).

Ik wil de komende weken nog minstens één keer langsgaan. Alleen. En voor zolang mogelijk is; ergens tussen 5 minuten en een uur waarschijnlijk. Om wat te doen? Afscheid nemen? Eerlijk, ik weet 't niet. Wel dat het over herinneringen gaat, over toekomst-ideeën en alles daartussenin gaat. Effe (proberen) niet ziek te zijn. Meer kan ik niet.

woensdag 1 oktober 2014

vrijwilliger als norm

Mijn ervaring als vrijwilliger is gevarieerd en lang. Als ik er 's bij stilsta, besef ik dat het eigenlijk net zo omvangrijk is als m'n professionele cv. Maar de waarde ervan is volledig anders.

Pas geleden schreef ik me in voor een cursus bij één van de organisaties waar ik werk. Op zich niets bijzonders; ik ben er nog steeds van overtuigd dat je nooit te oud bent om te leren en van het principe 'levenslang leren'. Wel vat ik dan 'leren' niet op als boeken- of opleidingswijsheid opdoen, maar vooral ook als levenslessen en praktijkkennis. En nee, daarmee devalueer je die eerste groep niet, maar (her)waardeer je wel de tweede. Na negenenvijftig jaar zie ik steeds meer hoe we de balans hebben laten doorslaan.

"Nou, dat wordt dus een vrijwilligersmiddag". De woorden zijn van de secretaresse die de registratie bijhoudt. Op de lijst blijken alleen maar vrijwillige medewerkers te staan. De betaalde medewerkers met name blinken uit door afwezigheid. Wellicht dat de komende dagen nog verandert.

Mij deed het wel denken: waarom zijn er wel vrijwillige krachten ingeschreven?

Eerlijk gezegd denk ik dat het álles te maken heeft met motivatie. Veruit de meeste vrijwillige medewerkers zijn - nog wel - mensen die intrinsiek gemotiveerd zijn. Ze zijn niet met extrinsieke verleiders verlokt. Geen (hoger) salaris, geen (grotere) auto, geen bonus; van die extrensieke lokkers is bekend dat ze maar tijdelijk werken; lang genoeg om een medewerker vast te houden.

Dan zit je daar. Als één van de velen die dan wel aardig verdient, maar toch ontevreden is (en toch niet weg gaat). Accenture beweert in 2012:
More than half of respondents (57 percent of women, 59 percent of men) indicated they are dissatisfied with their jobs


Het is de ape-val die je vasthoudt. Kokosnoot, met touw vastgemaakt. Gat erin, net groot genoeg voor een gestrekte hand. Met in de noot aas. Aas beetpakken, betekent dat je zonder loslaten niet los komt. En, hup: aap gevangen, want die schijnen niet te willen loslaten of te laat loslaten. De extrinsieke motivatoren zijn het aas in jouw val.

Eigenlijk is het de omgekeerde wereld en zouden we onbetaald vrijwilligerswerk tot norm moeten nemen.

Ik denk dat er geen werkgever is die het aan zou durven het bedrijf zoals-i dat nu heeft te baseren op vrijwilligheid. Te baseren op intrinsieke motivatie van medewerkers. De kans is enorm dat op duizenden plekken de mensen weglopen. Dat is een veeg teken, want het impliceert dat er ongelooflijk veel mensen op plekken zitten die ze niet bevalt. Maar ook dat ze het werk daar ongeïnspireerd doen. Dat wat voor loyaliteit wordt versleten feitelijk gevangenschap is. Alsof een gevangene loyaal is aan z'n gevangenis omdat-i niet weg gaat.

Zonder basisinkomen of iets dergelijks kom je niet veel verder. Maar een slimme werkgever werft actief onbetaalde vrijwilligers. Die mensen zullen op den duur de motivatie van anderen kunnen beïnvloeden. Lol brengen in en op het werk. Dan denk je over vrijwillig werk op een veel constructievere manier dan als gratis oplossing voor je probleem.

Maar dan moet je wel de vrijwílliger (en zijn motivatie) tot norm maken.

zondag 28 september 2014

Een huis voor een kat

Hallucineren is werkelijk niet moeilijk.

Wij hebben twee katten: een oudere van zo'n 15 en een jongere van zo'n 10. Inderdaad, er zit een voortgaande reeks in. De jongere is er al opdat er weer een nieuwe jongere kan komen als de oudere de pijp uit gaat. Dat verwachten we al drie jaar, maar het lukt 'm niet echt. Wel wordt-i steeds miauweriger, (overdreven) aanhankelijker, vergeetachtiger, kippiger en minder sterk (waardoor-i tégen de bank aanspringt in plaats van er op).

De jongere is een dondersteen geweest. Hij is dol op schooien en doet dat ook dagen achtereen. Of het regent of sneeuwt: meneer is altijd op pad. Af en toe rust-i hier uit of laat zich verzorgen. We hebben hem hier al heel vaak zien arriveren als grijze kat - hij is wít - omdat-i in de stof heeft liggen dwarrelen. Hij kan zwartgevlekt zijn, van de smeerolie onder auto's (waarvan ik me nog steeds afvraag wat die katten bezielt om kopjes te geven aan áuto's), pikzwart-stinkend (hij donderde ooit in ons vijvertje. 1,5 x 1 x 0,5! Zó klein), en ook bijna helemaal rood van het bloed. Zo'n kat. Eentje die nu alweer maanden rondloopt met allerlei korstjes aan z'n oren die een gevolg zijn van, ja wat?

De heren verdedigen hun territorium met hand en tand. De oudere steeds minder (die snurkt), de jongere niet echt fanatiek. Als-i vecht, doet-i dat volgens de dierenarts niet altijd even slim. Maar als er een vreemde kat in de tuin is, doen ze wel aan freeze, fligt of fight. Vooral freeze kan dolkomisch uitpakken: 'nee, jôh, ik zie jou niet. Ik doe net of je er niet bent' of ze springen van verrassing een meter de lucht in. Meestal werkt blazen aardig. Mocht de wapenwedloop een stapje zetten, dan komt een heel arsenaal aan enge geluiden tevoorschijn. En soms vliegen ze elkaar in de haren, meestal omdat er geen uitweg is voor één van beide.

Sinds een jaar zijn er weer nieuwe katten in de buurt. Dat verstoort de balans.

Een paar huizen verderop wonen nu twee nieuwe katten. Met één van hen kan de jongere heel goed opschieten, met de andere minder. Beide nieuwkomers, een roodwit gevlekte en een rode, zijn echter ook donderstenen. Ze staan fanatiek kopjes te geven aan ons raamkozijn en naar binnen te gluren. Op zoek naar eten natuurlijk. Met van die pretoogjes en een oogopslag van Pietje Bell.

Als het raam open staat - en dat is vaak - zijn ze inmiddels zo ver dat zij in elk geval geen bezwaar zien in binnensluipen. Hup, door het raam en wandelen maar door een huis dat verdraaid lijkt op hun eigen, qua indeling. Meestal heeft onze oudere niet eens door dat-i bezoek heeft. De enkele keer dat dat wel gebeurt, valt-i bijna om van verbazing. Zo kijkt-i althans, alsof er een fata morgana, een zinsbegoocheling optreedt. Vanmiddag kwam onze witte de rode tegen op de onze trap; neuzen tegen elkaar en doorlopen, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is.

Het lastige is wel dat de jongens nog geluidloos zijn (de rode springt nu net naar binnen). Dat is misschien nog wel een probleempje voor mij. Dat ik zit te tikken en door de randen van mijn bril denk iets te zien bewegen, of niet. Vaak is het niets. Maar de kans is serieus aanwezig dat er katte-iemand voorbij sluipt. Of -en dat gebeurde me al een paar keer - dat ik denk dat het een van onze katten is die naast me op de grond ligt.

zaterdag 27 september 2014

Weg met De Correspondent

Het moet afgelopen vrijdag zijn gebeurd. Ik heb het nagezocht, want ik wist dat het in de De Volkskrant stond. Ergens op dit punt in een verhaal over 'een jaar De Correspondent':

Photo 27-09-14 20 09 27

Zelf meen ik me herinneren dat het me te binnen schoot toen ik las over die "aanvulling op het media-aanbod". Ik dacht iets als "Maar wat ís die aanvulling dan?"

Mijn eerste bekentenis is dat iedere nieuwkomer een aanvulling is en de bewering in principe dus waar zal zijn. Maar daar gaat het me niet om. Misschien is het een lichte vorm van teleurstelling na de best wel hoogdravende en verwachtingscheppende startweken van De Correspondent. Die Namen hebben me nooit zo geboeid. Wel het idee van de participatie van de lezers. Sterker, misschien heb ik mezelf op het verkeerde been gezet en daarvan teveel verwacht.

In de wereld van de nieuwsmedia heeft ook De Correspondent niets wezenlijks toegevoegd.

Dat is absoluut geen waardeoordeel. Het heeft wel alles te maken met de vorm. De Correspondent, excusez, is één van de vele bladen met een iets andere rubriek Lezersbijdragen. En natuurlijk een ander verdienmodel, maar dat boeit míj weer minder.

Na een dagje sudderen op de vraag waar mijn vraag nu vandaan komt en vooral hoe-i luidt; denk ik het deels te weten. Waarom wordt het fenomeen 'krant' of 'nieuwswebsite' niet getest op het aspect 'concentratiepunt'? Lekker vaag, maar het komt er op neer dat ik me begin af te vragen of je niet naar publicaties - inderdaad, in den brede - moet gaan kijken als vrijzwevend in een open ruimte. Wat is eigenlijk de noodzaak om publicaties van gelijke aard bij elkaar te hebben? Als je het Internet deels ziet als informatiesysteem, dan is dat wel een vraag: moet je dat systeem structureren - en op welke criteria dan - of moet je de informatie vindbaar ontsluiten, ongeacht de plek van opslag?

Persoonlijk denk ik dat die laatste optie de beste is. Tegelijk realiseer ik me dat heel veel bijdragers, ook aan Dichtbij.nl bijvoorbeeld, dat niet uitsluitend doen om te kunnen schrijven en publiceren. Bij dat laatste speelt ook de status van het platform een rol. Een 'ouderwets' idee dat het uitmaakt of een geniale gedachte in een lokaal sufferdje staat of in een toonaangevend vakblad. Ook dat is typisch databank(doorzoek)-probleem: reikwijdte of nauwkeurigheid (precision and recall). Wellicht is er (echt) geen oplossing voor.

Het is een paradox. Misschien moet De Correspondent z'n vorm verlaten; zich als De Correspondent manifesteren op talloze andere plekken en dáár stukken plaatsen en discussie entameren.

vrijdag 26 september 2014

Tegelijk voor- en achteruit

Vandaag was ik in Leiden aanwezig bij een 'publiekssymposium', het vijfde alweer. De titel: Human potential: Optimaliseer jezelf, train je hersenen. Negen hoogleraren deden zo'n 800 aanwezigen kond van ontwikkelingen op hun vakgebied die te maken hebben met human potential, vertaald als vitaliteit. Een - vrij beperkte - reportage vind je bij VOLnieuws, de regionale nieuwswebsite.

Het is goed te zien dat eindelijk wordt erkend dat gezondheid, een belangrijke factor in het licht van vitaliteit, niet generiek te benoemen is. Gezondheid en ook vitaliteit zijn individueel bepaald. Voor de regelmatige lezers van dit blog is dat geen ontdekking. Het wordt hier al langer beweerd. Wat voor de een positief is, kan dat voor de buurman niet zo zijn. We zijn uniek, en slechts in beperkte mate vergelijkbaar. Ja, dat geldt voor meningen, gevoelens of voorkeuren, zul je zeggen. Welnu, de wetenschap weet nu dat het ook geldt voor gedrag dat (deels) wordt opgeroepen door chemische reacties. Het pilletje dat bij de een goed werkt, hoeft dat niet per definitie - in een vergelijkbare situatie - ook te doen bij een ander.

Het is wel iets om bij stil te staan.

In de huidige tijd horen wel overal om ons dat we te maken hebben met innovaties die ons leven ingrijpend zullen veranderen, zeker in het gezondheidsdomein. Dat zal wellicht ook gebeuren. Maar wie weer eens hoort hoe medische ontwikkelaars daarin staan, houdt de overdrachtelijke slag om de arm. Het gaat nog heel lang duren.

Wat techpredikers bijna altijd ontbreekt, is vakkennis van het betreffende domein. Zonder rekening te houden met de restricties die wellicht daaruit voortvloeien worden toekomstbeelden vrijblijvend. Dan gaan robots ons op vrij korte termijn helpen en op middellange termijn worden bestuurd door hersengolven. De eerste voorbeelden zijn er immers al.

Die eerste voorbeelden zijn echter in onze lekenogen indrukwekkend, maar vaak nog niet meer dan vingeroefeningen. Vooral de hersengolvenbesturing heeft iets verleidelijks en komt geregeld om de hoek. Vandaag bleek weer 's hoe ver die nog zijn.

We kunnen met hersenactiviteit machines bedienen. Dat is zo. We weten ook vrij goed welk gebied van de hersenen wat doet. Maar we weten ook dat hoe nauwkeuriger we kijken, hoe complexer en gedetailleerder die bediening werkt. En vooral: hoe persoonlijk. En dan hebben we het nog niet eens over het niet kunnen determineren uit hersengolven of we aan een hamburger of aan een pizza denken als we aan voedsel denken, zoals één van de hoogleraren, eufemistisch 'een internationaal vermaard deskundige', zei.

Dat het nog een tijd gaat duren heeft met het verkrijgen van die kennis te maken. En met de eisen die men stelt. Er moet ook bewijs zijn dat die aansturing klinisch werkt, dat ze generiek is, dat ze 99,9% betrouwbaar werkt. Het mag niet zijn, zoals nu nog gebeurt, dat de door een ALSpatiënt met hersenactiviteit bestuurde robotarm plots gaat zwenken en zwaaien, omdat de aandacht verschoof.

Die erkenning van de unieke mens is mogelijk een nog grotere verandering dan de technische snufjes en deeloplossingen. Het betekent dat de medicus (weer) vakman moet worden en minder technisch specialist of operator. De chirurg kan dat nog worden, maar de internisten en de oncologen niet. Sterker, die laatsten zijn al geconfronteerd met de per patiënt unieke medicatiemix.

Ooit weleens bij stilgestaan dat wij, westerse werelden, wel eens een fasewisseling kunnen doormaken die ons dan wel op een technisch hoger level laat leven, maar met dezelfde onbekendheden die de chirurgijn had aan het eind van de middeleeuwen? Vooruitgang én achteruitgang in een. Fascinerend.

donderdag 25 september 2014

"een wereldvreemde, zelfingenomen flapdrol"

Beangstigend. Dat is het woord dat me bekroop toen ik in 360magazine een Nederlandse vertaling las van van William Deresiewicz's Ivy League schools are overrated. Send your kids elsewhere, dat oorspronkelijk op de website van The New Republic stond en heel veel los maakte.

Hij stelt dat de allerbeste universiteiten in de VS (de Ivy League) segregatie in de hand werken: tussen de economische elite en de rest. Een bekende discussie, denk ik dan, dat selectie uiteindelijk altijd uitpakt ten gunste van de economisch sterksten. Sterker, Deresiewicz stelt vragen bij de kwaliteit van dat 'top-onderwijs' als je het toetst aan academische vaardigheden.

Ik kan het niet goed beoordelen. Dát het zo werkt, is echter geen eye opener. Studentencorpora hebben een vergelijkbaar effect van 'ons kent ons'vorming. Zeker aardig is zijn waarneming dat de Ivy League schermt met zijn diversiteitsbeleid, maar dat dat vooral een trompe-l'oeil is. Mannelijke én vrouwelijke studenten en studenten van verschillende rassen vermogen te verhullen dat ook zij kinderen zijn van de economische bovenklasse.

Er is iets anders wat me enorme zorgen baart; ook omdat de afgelopen twintig jaar steeds vaker wordt bewezen dat het desastreuze effecten kan hebben.

Studenten die worden opgeleid aan elite- of top-universiteiten lijken onzekere persoonlijkheden te ontwikkelen en een eenzijdige ervaring te hebben met de samenleving. Vooral dat eerste is ronduit zorgwekkend, voor hen en voor ons.

In de race naar de top worden eisen aan je gesteld (welke en door wie eigenlijk?!). Je moet jezelf bewijzen. Hoge cijfers. Nevenfuncties. Mee kunnen praten 'op niveau'. De kans is groot dat je daarvoor lang op je tenen moet lopen, té lang. En dat jonge mensen niet eens weten waarheen ze onderweg zijn, anders dan 'dat het een goede baan, veel geld oplevert'.

Dat kent Nederland ook, hoor. Specialisten waren toch studenten die kozen voor hoge inkomens? Ook hier is 'de goede baan' doel, maar wat dat is?! Of scholieren die op het gymnasium startten en al vrij snel kapot gemaakt door (ouderlijke) ambitie moesten terugschakelen naar VWO, HAVO en verder.

Onzekerheid is een prima voedingsbodem voor anti-sociaal gedrag. Dat kan pesten zijn, maar ook enorm egoïstisch of narcistisch gedrag. Onzekerheid leidt tot compensatiedrang.

Hoe dat uitpakt, wordt steeds duidelijker. De bankengraaiers kunnen heel wel onzekeren zijn die compenseren. Jongetjes die wedstrijdjes 'wie heeft de grootste' doen. Politici die veel mooiere verledens voorspiegelen of bij elkaar fantaseren om maar serieus te worden genomen. De gevallen 'leugentjes om bestwil' zijn allang de fase van de verkleinwoorden voorbij. Het is ronduit volksverlakkerij en leugen.

Ga eens uit van de realiteit van een elite-selectiemechanisme dat werkt zoals Deresiewicz schetst, met als neveneffect onzekere mensen; dat onze toekomstige leiders opleidt (die kíezen we toch?!): dan moet er de komende tijd toch echt een onhoudbare situatie ontstaan.

Dan worden we mogelijk 'geleid' door "wereldvreemde, zelfingenomen flapdrollen". En dát noemen we dan meritocratie?!

woensdag 24 september 2014

De wereld wordt plat

Er zijn van die zaken die je lekker lang kunnen bezig houden, die haast doorzeuren. Zo heb ik inmiddels dertig jaar geleden een discussie gevoerd met een beroepsmatige kennis over het effect van het Internet. Dat was er toen net en we hadden geen benul van z'n invloed. Mijn standpunt was toen dat dat effect er in principe niet zou zijn, waarbij in principe sloeg op het menselijk gedrag. Basale emoties als angst, woede, vreugde en verdriet zag ik niet snel van karakter veranderen. De mechanismen achter en in sociale relaties evenmin. Dat afstand een nieuwe factor erbij zou krijgen, was wel duidelijk. Iedereen was bezig met elektronische snelwegen, digitale snelheden en een wereldomvattend dorp.

Onvoorstelbare en oneindig veel mogelijkheden doken op. De fantasie sloeg op hol om pas nu een beetje af te remmen. Nog steeds wordt veel te veel hoop gevestigd op en ontleend aan technologische oplossingen. Tot mijn schrik is (het werk van) het Rathenau Instituut niet veel prominenter geworden. Het vak technology assessment - echt een pracht vak - lijkt te zijn verdwenen uit het publieke debat; in elk geval minder agenda-bepalend en minder opvallend aanwezig. Maar goed.

Er zijn zo van die vragen waarvan ik niet weet wat ervan te denken.

Het is duidelijk dat we makkelijker aan elkaar te verbinden zijn dan ooit. Grenzen en tijd spelen haast geen rol meer, zo lijkt het. Dat wereldomvattend dorp is er niet, maar maakt serieus kans op ontstaan. Nieuws en kennis zijn losgekoppeld en vormen een geheel eigen domein waarop je kunt inprikken wanneer en van waar je ook wilt (min of meer). Nieuw is de vraag hoe betrouwbaar dat alles is, want de kwaliteitsbewakers zijn (aan het) verdwenen: de bibliothecaris (ook de collectievormende), de journalist, de uitgever.

Wat al jaren aan de gang is, is dat die nabijheid ook imitatiegedrag teweeg brengt. Zo zag ik bij de apotheek een reclamebiljet voor gel-inlegzolen "best verkocht in Amerika"; alsof 'Amerika" een kwaliteitsstandaard op zichzelf is. Dát is de ellende. Dat we steeds makkelijker en vaker naar buiten kijken om te kopiëren. Enig idee hoeveel studiereizen worden georganiseerd? Welzijnsmethodieken die worden geïmporteerd, gemeenten die beleid overnemen, zorgconcepten die worden gekopieerd. Op zich is er niets mis met het overnemen van het goede.

Maar het is zo destructief wat nu gebeurt.

In die periode dertig jaar geleden hield ik me bezig met 'innovatie'. Indertijd waren dat vooral registratie- (en kennis)systemen. De maatschappelijk werkers liepen voorop. Zij hadden een kennisssystemen dat, gebaseerd op case based reasoning, een anamnese kon vergelijken met wat collega's in een vergelijkbare situatie deden. De opzet was dat die stap een laatste toetsing was en dat het systeem 'leerde' van de ingevoerde data. Maar alras bleek dat het veel prettiger was om de kennis in het systeem te gebruiken als advies of als oplossing. Het systeem leerde niets en werd zelfbevestigend: wat-i zelf ophoestte, kwam terug en bevestigde het opgehoeste. Dodelijk voor een lerend systeem.

Dat is wat ik langzaamaan zie gebeuren. Dat de nabijheid van andere kennis, andere culturen, andere mogelijkheden leidt tot armoedig imitatiegedrag. Het ís zo dat we de Verenigde Staten vormen. Terwijl ik dit tik, hoor ik op televisie weer 's hoe Nederlandse televisie- en theaterproducenten Amerikaanse sitcoms vertaalden en invoerden; vanwege het succes in de VS. In de politiek is het ook een veelgehoorde: dat het elders zo goed gaat, dat wij in Nederland dat ook zo zouden moeten doen. De bestrijding van werkloosheid, (de afbraak van) het zorgstelsel, het denken in markttermen, de ouderenzorg: allemaal niet originele gedachten, maar import.

Het beangstigende is dat het Internet ook wordt gebruikt zoals dat kennissysteem indertijd. Het Internet versterkt de neiging naar het gemiddelde. Het Internet maakt op de lange duur plat. We imiteren elkaar. En zoals een rivier rotsen afschuurt tot kiezels, kan het weleens zo zijn dat de komende generaties steeds minder 'uitbijters', steeds minder eigenheid zullen zien. Een platte wereld, met moderne versies van koning en geestelijkheid aan de top.

dinsdag 23 september 2014

de a-sociaal

Jaren heb ik me ertegen verzet, de ergernis. Misschien is het het verkeerde woord. Het is eerder een mix.

Laat ik niet te precies zijn. In de buurt wonen mensen die er een in mijn ogen zeer vreemde gewoonte op na houden: hun auto moet récht voor de voordeur staan. Ik denk dat het een psychiatrische aandoening, omdat-i dwangmatig wordt uitgevoerd. Als de auto drie meter verderop staat, wordt-i verplaatst zo gauw 'hun plek voor de deur' beschikbaar is. Of hij wordt van de andere kant van de straat vier meter verplaatst naar die plek. Dwangmatig.

Het is een voor mij onbegrijpelijke gewoonte. Wat levert het op? Niets. Er is geen sprake van handicaps die meer dan vijf meter lopen verhinderen. Daarbij, dan vraag je en krijg je een invalidenparkeerplaats toegewezen. Maar daarvan is helemaal geen sprake. Misschien dat er sprake is van een overtuiging dat je beter toezicht kunt houden op je bezit als het voor de deur staat. Lijkt me ook niet houdbaar. Je auto wordt net zo makkelijk ongemeld beschadigd of gestolen als-t-i voor de deur staat of elders. Mogelijk dat een volkomen verlaten parkeerweiland inderdaad een slechter alternatief is. Maar de plaats doet er niet toe; de kwaadwillendheid van de ander wél. En die is echt niet plaatsafhankelijk.

Snappen doe ik het niet, anders dan dat het blijkbaar een ziekteverschijnsel is. Wellicht.

Steeds meer wíl ik dit soort gedrag ook niet meer snappen. Als je het vaak genoeg ziet gebeuren, realiseer je je ook wát er gebeurt. Er wordt een auto gestart om twee, drie meter te rijden. Dat is verdomme je reinste milieuvervuiling in de ergste vorm. Het lijkt wel klein en onbenullig. Maar het is feitelijk enorm a-sociaal.

Van alle kanten wordt geprobeerd ons te doordringen van het feit dat we toch echt anders moeten omgaan met (fossiele) brandstoffen en energie. Dat is lastig genoeg en een kwestie van hele lange adem. We zijn gewend aan het gemak, de luxe. En dus gaan we boodschappen doen en kinderen naar school brengen met de auto; wel honderd, tweehonderd meter ver weg. Want 'ja, ik doe heel veel boodschappen' en 'maar anders moet ik naar de school fietsen, weer terug en dan naar werk'. Hónderd meter! Voor mijn part een kilometer. Dan heb je het over minúten fietsen, klungels.

Zelf ben ik echt geen energiebewust mens. Eerder een gemiddelde luiaard op dit punt; als het me hapklaar wordt aangeboden, wil ik er vast iets mee doen. Maar zonne-energie wekken we nog steeds niet op - teveel gedoe en te duur. Chemische afval hebben we een half jaar verzameld, totdat bleek dat de ophaaldienst zó onhandig was opgezet dat in de vuilnisbak mikken veruit won (alleen met batterijen lukt het soms ze in te leveren). Ik ben bang dat dit beeld voor heel veel mensen herkenbaar is. Toch zijn er grenzen.

Wij fietsen alles. Ook de vele boodschappen. Dan gaan we maar veel vaker op de fiets met fietstassen inkopen doen. Het is in Leiden ook de veruit snelste manier om je te verplaatsen. De ervaring van jaren her leert dat het grote onzin is te beweren dat het niet kán omdat.... en dan volgt de lulsmoes.

Een belangrijke reden om de auto niet gebruiken, zijn mijn lessen natuurkunde. De motoren zijn beter. De lessen kloppen ongetwijfeld grosso modo nog steeds: een motor heeft tijd nodig om op bedrijfstemperatuur te komen en zal tot die tijd sub-optimaal omgaan met brandstof. Nóg meer vervuilen, in helder Nederlands.

Je moet wel in sprookjes geloven als je meent dat jouw auto binnen twee kilometer op bedrijfstemperatuur is. Maar goed, laten we die het voordeel van de twijfel geven. Maar je auto vóór de deur willen zetten en hem daarvoor een paar méter verplaatsen, is werkelijk een bewuste aanslag. De drogredenering die daarop volgt, komt meestal neer op iets als 'maar het is een korte periode dat-i draait'. Nee, mensen korte-afstandrijders, het gaat er om dat-i helemaal níet had hoeven draaien.

Voor mij ben je dan een a-sociaal.

maandag 22 september 2014

JA! - fondsen

Innoveren is verschrikkelijk lastig. Als men je niet voor volslagen geschift houdt, is het minste toch wel de vraag of je kunt aantonen dat gaat gebeuren wat jij zegt. Of dat het wat opbrengt. Per slot van rekening leven de meeste mensen in een wereld die wordt gedomineerd door (het verdienen, krijgen en houden van) geld. Alles draait om geld. Vooral in bedrijven kan men er wat van. Daar vragen ze zonder van schaamte van kleur te verschieten om bizniz cases. Da's leuk als je boekje zevenendertig van een nieuwe vormgeving voorziet, maar niet als je nog onbewezen technieken wilt gaan inzetten. Dan blijkt je eerste barrière je eigen werk(gever).

Het is geen bijzonder verschijnsel. Als je het ietsje verbreedt, zie je het 'overal'. NWO kent subsidies en beurzen toe; de klacht is dat het een tombola is en dat de mogelijk baanbrekende ideeën niet doordringen omdat ze nog onbewijsbaar zijn. Theatergezelschappen moeten kunnen aantonen hoeveel toeschouwers zij bij een voorstelling, die pas over twee of drie jaar 'staat', verwachten. Of, nog erger, ze moeten zaalgroottes aanvragen in plaats van voorstellingen. Welzijn lijdt er al decennia onder: de aantoondrift. Kwantificeren, benchmarken en protocolleren: termen die van onbegrip voor mensenwerk getuigen. Als een soort van kippedrift gaat bewijsvoering door het land.

De idioterie is dat er wel geld is voor vernieuwing. Maar die is onbereikbaar als je niet aan 'de regels' voldoet. En één van die regels is vaak een uitgebreid bewijsplan. Paradox: geld voor vernieuwing is vooral gericht op status quo.

Inmiddels ben ik zo ver dat ik denk dat we stomweg al die fondsen, overheden, bureaus de rug moeten toekeren en het zelf doen. Je hebt vooral last van bemoeials als je de gebruikelijke wegen naar geld kiest.

Mijn idee is het JA!-fonds.

Eén van de mooiere ontwikkeling van deze tijd is het verschijnsel crowdfunding. Ben ik nog uit de generatie voor wie directe democratie een (ijdele) hoop was; nu is daar plots directe financiën. Wat is er mooier dan dat ík kan kiezen waaraan ik mijn €100 - of meer - besteed? Websites zát waar honderden ideeën staan, die steun zoeken. En als jij en ik daarin iets zien, kunnen wíj dat steunen. Hoezo gemeente? Hoezo bank? Hoezo fonds? Communis opinio!

De variant waarvoor ik pleit, is hierop gebaseerd. Het enige verschil is dat je niet een concreet project steunt, maar een fonds. Een fonds met de nadrukkelijke doelstelling innovaties die niet direct kunnen worden bewezen, te steunen. Het 'Ja, doen we' in plaats van 'Nee, want' of 'Ja, maar'. Idealistisch? Zeker. De inleggers zullen ook idealistisch zíjn en gelóven in (maatschappelijke) projecten in plaats van financiële opbrengst. Het structureren zal nog voeten in aarde hebben. Om misbruik te reduceren zal zo'n fonds moeten worden opgeknipt in kleinere delen met allemaal dezelfde stichtingsdoelen. Kleinere delen maken de verleiding om 'een héél klein beetje te sjoemelen' kleiner.

Mijn droom is dat zo'n JA!-fonds in iedere stad te vinden is. Megalomane landelijke maatschappelijk projecten rieken al naar onzin doordat ze plaatselijke (cultuur)verschillen ontkennen en omdat ze blijkbaar uit gaan van standaardmensen en standaardoplossingen. Die tijd is voorbij. Die projecten moeten stoppen. En dus is een lokale financieringsstroom nodig. Eentje die 'van ons' is. Eentje die 'risico' kan en moet nemen als het gaat om sociale projecten die nog onbewijsbaar zijn. Eentje die niet gek is en zich laat 'misbruiken', maar wel uitgaat van vertrouwen.

Dán laat je de bestaande structuren achter je en stoomt op. Dan heb je geen burgerinitiatief, maar burger(s) met initiatief. Dan hebben we weer meer heft in handen.

zondag 21 september 2014

Ouderdom komt met robots

De vraag kwam pas later bij me op. Wat maakt een mens de mens? Dat is een vraag die ons al eeuwen bezig houdt en waarop misschien wel nooit een volkomen sluitend antwoord komt. De essentie van de mens wordt immers vaak gezocht in het onbegrepene en we gaan steeds meer begrijpen. Steeds meer. Da's niet synoniem voor 'alles'.

Gisteravond was ik één van de zowat vier-, vijfduizend bezoekers van de Nacht Van Kunst en Kennis in Leiden. Het is een festival in de zin dat er meerdere disciplines op meerdere plekken 'hun kunstje' vertonen. De bezoeker mag kiezen (en komt er niet uit omdat er zovéél is dat de moeite waard is). De kracht is dat alles zich beweegt op het niveau van populair-wetenschappelijkheid: geen avantgarde, maar ook nog geen mainstream.

Eén van de gesprekken die werd gevoerd, ging over de inzet van robots bij eenzaamheid. Op zich was dat verrassend want de aankondiging was dat "ons liefdesleven over dertig jaar" zou worden geschetst. "Kun je verliefd worden op een robot?" was wel de eerste vraag. Dat wel.

Als je dan zo zit te luisteren naar een wetenschapper die meent dat je mensen kunt nabouwen, maar dat het zo complex is en dus ongelooflijk kostbaar waardoor het er nog niet is.

Het is een leuke vraag: waarop word je dan verliefd? Met wát communiceer je? En, vooral, met welke emoties?

Robots die op mensen - of aaibare hondjes - lijken. Robots die net echt zijn. Maar hoe echt zijn ze dan voor de ander? Een mooie redenering is die waarin je uitgaat van het repareren van een biologisch mens met kunstmatige onderdelen. Die vervangingsmogelijkheden groeien. Stel dat op enig moment dat biologisch mens helemaal is vervangen door kunstmatigheid: wat is-i dan?

Eerlijk gezegd vind ik dat vooral een definitie-kwestie en niet de kern. De kern zou moeten zijn op welke manier de machine ook ongewenst kan reageren.

Als je je voorstelt dat je een robothulp krijgt, maken de meeste mensen daarvan dat je een machine krijgt die doet wat jij wilt. Dat is een kwestie van programmeren. Daar ligt de crux: wat jij wilt.

Relaties tussen mensen zijn vaak onderhandelingsrelaties: geven en nemen, soms ruziënd en soms liefhebbend, 'for better and for worse'. Dat lijkt overigens enigszins te veranderen als je op face value scheidingen ziet 'om meer ruimte voor mezelf te hebben'. Of het klopt?!

Het gesprek over wat die robot dan moet doen en kunnen, roept zulke vragen wel op. Ongetwijfeld zullen er mensen verliefd (kunnen) worden op een robot, zoals er nu verliefd worden op een foto of op een projectie. Zo zullen er ook mensen zijn die in een eigen wereld verdwijnen waar ze het verschil tussen mensen en robots niet (meer) opmerken en dus minder eenzaam zijn.

Maar dat alles gaat voorbij aan vragen als wat de mogelijke functie - liever: effecten - zijn van gedwongen eenzaamheid. Gedwongen, want de zelfgekozen situatie is wezenlijk anders. Wat de effecten zijn van voornamelijk meegaand gedrag.

We zijn geneigd de wereld beter te maken. Daarin past de coöperatieve machine. Maar de samenleving is anders, een mengsel van Kwaad en Goed. De vraag is wat de functie is van Kwaad. Of een samenleving van Goed uiteindelijk niet een dystopie is.

vrijdag 19 september 2014

Waarin rugby uitblinkt

Spelletjes begrijpen, vereist de spelregels begrijpen. Een beetje kijken naar wat je ziet, is zelden interessant.

Als je mensen op ijs rondjes ziet schaatsen, is dat niet bepaald opwindend. Tot je snapt dat ze het doen om wie de snelste is. Voetballen is tweeëntwintig man op een veld die achter een bal galopperen. Tot je snapt dat het om doelpunten gaat en er regels zijn om het maken daarvan te bemoeilijken. Pokeren; kaarten neergooien. Curling; een ... tja, wat eigenlijk. Het lijkt een open deur, maar hij wordt te vaak over het hoofd gezien.

Snap jij sporten als het Friese kaatsen? Of het Baskische pelota? Hurling? Iers. Als je die sporten ziet, wat zie je dan?

Zo kun je een hele tijd doorgaan. Het barst van de sporten waarvan wij de spelregels niet kennen en die we (daarom?) links laten liggen. Da's jammer maar logisch - waarom zou je álles tot je moeten nemen? Dan word je gek. Jammer omdat er soms aspecten aan sporten zitten die interessant zijn.

Neem rugby. Voor driekwart van Nederland een vreemde sport van woestelingen die elkaar enorm te grazen nemen om een bal. Inderdaad, het zit ietsje genuanceerder. Als je je er in verdiept, is het een reuze spannende sport; zeker op topniveau. Maar wat nog minder Nederlanders weten, is de enorme kracht die uitgaat van de puntentelling. Niet 'die rare telling' van vijf(!) punten bij een goal - een try! - en de extra twee als je tussen de palen doorschopt - de conversie!; nee, de telling van punten voor de competitie.

Eén van de redenen waarom rugby'ers doorgaan tot de allerlaatste seconde, is dat er ook voor verliezers punten zijn te winnen.

Als er iets innovatiefs is aan de sport, dan is het wel deze oude gedachte dat ook verliezers moeten worden gewaardeerd. Niks eerloze '0 punten'en verder niets. Of de gedachte dat, als je een wedstrijd aantrekkelijk wil maken, je het maken van doelpunten - tries! - moet belonen. En dus bestaat er dit:

The Rugby union bonus points system is a method of deciding table points from a rugby union match. It was implemented in order to encourage attacking play throughout a match, to discourage repetitive goal-kicking, and to reward teams for "coming close" in losing efforts. Under the standard system, points are awarded as follows:

4 points for a win.
2 points for a draw.
1 "bonus" point for scoring 4 tries (or more).
1 "bonus" point for losing by 7 points (or fewer).

No team can get more than 5 points in a match.

woensdag 17 september 2014

het verdwijnen en herrijzen van de winkel

Het fijne van dit blog is dat ik hier (bijna helemaal) mezelf kan zijn; schrijven wat ik wil schrijven, ideetjes uitproberen, vermeende verbanden neerzetten. Het kan voorkomen dat je iets zou willen opschrijven, maar het niet kunt; omdat je rol een andere is in die omgeving of omdat je niet genoeg ruimte tot je beschikking hebt.

Vandaag was ik bij de, tweede, Open Pandendag in Leiden. Nogal ruw geschetst: dat is een bijeenkomst voor (startende) ondernemers, georganiseerd door gemeente, makelaars, en andere partijen die belang hebben bij het tegengaan van leegstand. Het Leidse Centrum Management, dat zich profileert als verbinder, als middelpunt. Zij zijn het die enthousiasme proberen op te wekken bij de aanwezigen voor de beschikbare (winkel)panden. Dat doe je níet door mensen meer dan twee uur te laten stáán en luisteren naar overduidelijke PRverhalen.

Naar zoiets kan ik met verbazing kijken. Als je mensen warm wilt laten lopen voor iets, dan zul je wel moeten aansluiten bij hun belevingswereld, hun taal. Dan neem je ze serieus. Natuurlijk, Powerpoint is een verplicht nummer en ook de parade van kerncijfers en hitlijstnoteringen. Teveel tamboereren op je eigen organisatie is dan níet slim. Dat geldt ook voor je taalgebruik en optreden. Daar begint het mee.

Wat me frappeerde, is dat de organisatie eigenlijk heel marginaal, héél, in ging op de wat afwijkende vragen; twee met name. De eerste ging over de manier waarop de stad van plan was hun ambities te verwezenlijken en de kapitaalkrachtige jonge intellectuele Leidenaar aan de stad te binden. Die, zo was vastgesteld, is in slechts 50% van de gevallen op de stad geöriënteerd. Het antwoord kwam nooit. Dat is ook niet zo vreemd. Wie bijvoorbeeld Florida's gedachtegoed las, weet dat het mensen zélf zijn die bepalen wat zij een prettig woon-, vrijetijds- en werkklimaat vinden. Dat is een kwestie van cultuur en dat op zijn beurt is veel meer dan kengetallen. Sterker, het is vooral een kwestie van mentaliteit. Die best wel eens op gespannen voet kan staan met planmatig denken van gemeenten.

De andere vraag is minstens zo interessant: wat is eigenlijk de invloed van Internet-aankopen op stedelijke ontwikkeling? Voor een stad waarin men vindt dat er een grote creatieve klasse is en waar men de binnenstadsontwikkeling volstrooit met termen als 'beleving', lijkt het een makkie. Maar dat is het dus niet.

Toch is het enorm belangrijk voor de (beginnende) ondernemers. Want, tja, hoe verdien je je geld? En waar zit je concurrent; niet per sé in de straat, stad of zelfs land. Voor stadsontwikkelaars is toch echt een wezenlijke vraag.

Mijn eigen idee is dat de winkel zoals we die kennen, zal verdwijnen. Die is nu volop bezig het loodje te leggen. En eigenlijk is de opvolger allang bekend. Zowat íedereen in de wereld van de detaillisten - sorry, retail - beschrijft het. Wij, de consument, komen in de winkel kijken, voelen, horen, vasthouden en informeren. Maar kopen...... dat doen we steeds meer online bij de goedkoopste leverancier.

Het vereist niet veel fantasie om te voorzien dat de kleinwinkel dat niet overleeft. Maar het vereist ook niet veel fantasie om de kans te zien: wordt etalage, één grote etalage voor verschillende merken. Ga er van uit dat er niets wordt verkocht vanúit je winkel. Ga er wel vanuit dat jouw winkel het voorportaal is voor leveranciers. Jouw bestaansrecht zal gaan bestaan uit het creëren van een plaats waar consumenten komen om te kiezen: deskundig advies, sfeer en assortiment worden belangrijk. Ná de keuze wordt gekocht bij een ander. Mij gaat het niet verbazen als de business case leidt tot inkomsten uit de toeleiding naar de uiteindelijke verkoper en niet uit een marge op eigen inkoop van het product.

Die gesprekken ontbraken in Leiden. Daar werd nog steeds gedacht in vierkante meters verkoopoppervlak (en gróte winkels). Terwijl een mogelijke andere realiteit is dat er behoefte ontstaat aan kleinere, sfeervolle (authentieke) panden en vooral een stádsbeleving. Want op den duur wordt ook Leiden één grote website waarin wij zelf rondlopen.

dinsdag 16 september 2014

Tot je er zélf in gelooft

Claimen van succes: persoonlijk ben ik er slecht in. Voor mij voelt het net zo aan als jezelf neerzetten als 'expert' of, nog vele malen erger, 'guru'. Het zijn waarderingen; en waardering kríjg je, die neem je niet. Toch zijn er zat mensen die heel actief bezig zijn met eigenschouderklopjes, zelfpromotie en zelfvervullende voorspellingen. Vooral van die laatste heb ik er veel gezien in mijn leven.

Ken je dat? Van die collega's die zichzelf een mooie, vaak niet eens bestaande, functietitel toekennen en die vanaf dan gaan hanteren. Na verloop van tijd ís dat vaak ook hun functie. Stomweg omdat niemand meer stilstaat bij het waarheidsgehalte. Vaak omdat 'het toch de moeite niet waard is in welke functie iemand zichzelf presenteert'. En eigenlijk is die reactie nog zorgwekkender, vooral omdat het vaak leidinggevenden zijn die zo redeneren. De valse secreetversie van mijn brein denkt dan dat zij zelf ook aan dat pimpen van positie doen of hebben gedaan. Het vereist een dief om een dief te herkennen. Toch?

Zulke vervormingstrucs zie je vrij veel. Vooral in politieke functies. Dat zijn niet per sé politici, maar al die mensen die zich behoedzaam denken te moeten opstellen om anderen, in eigenbelang, niet voor het hoofd te stoten. Doe je dat nét teveel, dan ben je een kruiperige slijmbal. Het is de grootste bedreiging voor het poldermodel: een gebrek aan eerlijkheid en rechte rug, maar een overschot aan politiek manoeuvreren.

Ik heb ooit een directeur gekend die dat deed: pas een standpunt innemen nadat hij had kunnen bepalen hoe het krachtenveld lag. Da's een goede manier van beslissen als je er níet van uitgaat dat een directeur leiding geeft en visie heeft. Het is de werkwijze van een vergadervoorzitter; een geheel andere functie. Je wordt wel speelbal van verschillende krachten, waardoor het verwijt zal komen dat je autoritair beslist en aan vriendjespolitiek doet. Voor een toeschouwer kies je immers pas achteraf positie, partij.

Wat veel gebeurt, is het creatief krom redeneren. Dát is wel iets des politici, geloof ik. Pas geleden zag ik een citaat van minister Schippers waarin werd gesteld dat de ontwikkelingen in de (ziekenhuis)zorg goed waren 'want de patiënttevredenheid was in Nederland erg hoog'. Wat me frappeerde, is het gelegde verband. Alsof patiënttevredenheid plots de maat der dingen is, maar vooral alsof er een causale, een verklarende relatie is tussen die twee. Het zijn woorden die je alertheid moeten opwekken: want, omdat, doordat. Hoezo: want, omdat of doordat?

Economisch herstel. Als ik het kort zou moeten duiden: we weten niet hoe dat precies gaat. Wat we weten, is dat als je aan een touwtje trekt dat uit de kluwen 'economie' steekt, dat er dan iets gebeurt. Net als touwtje trekken op de kermis. En toch wordt er geclaimd bij het leven.

Daar kan ik me figuurlijk aan ergeren.

Nederland heeft geen invloed op z'n eigen economisch herstel. Die zin ga je niet vaak zien of horen. Maar hij lijkt wel overal onder geschoven te zijn. De beroemde 'tekenen van herstel' zijn grotendeels gebaseerd op handelsnatiekracht: export, import en doorvoer. Dat zijn wel factoren waarin klanten bepalend zijn: 'het buitenland'. De ellende van handelen is dat je vrienden te vriend moet houden. Teveel opvallen, is niet per sé positief. Oubolliger geformuleerd: de kruideniersmentaliteit past dan goed, zuinig en onopvallend. Dát is ook exact wat VVD/PvdA nu doen. Zonder expliciete eigen visie reactief bewegen en vooral bezuinigen. Zonder expliciete visie is dat risicovol. Zonder visie moeten er geforceerde verbanden en effecten worden voorgespiegeld.

Zo een is het vreemde verband dat men meent te zien tussen economisch herstel en beurskoersen. Blijkbaar is speculatiewinst causaal gerelateerd aan óns inkomen. Alsof 'het vertrouwen van beleggers' ook maar iets zegt over 'vertrouwen in de economie'. Het zegt iets over hun vertrouwen in de winstgevendheid van dát bedrijf; ook als dat grootschalig reorganiseert en de daaruit voortvloeiende (uitkerings)lasten bij de samenleving parkeert, ook als het bedrijf doorstart en anderen met de lasten achterlaat. Dát zou op enigerlei wijze iets over 'de economie' zeggen?!

De ellende? Ze zijn er zelf in gaan geloven: de oppimpers, de politieke talers, de niet-leiders.