Posts tonen met het label cultuur. Alle posts tonen
Posts tonen met het label cultuur. Alle posts tonen

maandag 6 oktober 2014

Waarin zwartepietverbieders sneue types zijn

Als kind was ik bang voor griezelige films. En omdat televisie nieuw was en me liet zíen wat ik daarvoor nog in m'n fantasie kon verzachten, was erg veel griezelig. Een typisch geval van nieuwe technologie-adaptie, denk ik nu. In elk geval heb ik heel wat keren achter de bank gezeten voor... tja, dát weet ik niet meer precies. Maar het kunnen best wel de Thunderbirds zijn geweest of het pratende paar Mr. Ed. Alhoewel die kans heel klein is; de verdrongen momenten zijn zo verdrongen dat ik geen idéé heb welke uitzendingen zo eng waren.

In die tijd lazen we veel, las ík veel. Tegenwoordig doe ik dat een stuk minder. Nee, stomweg veel te weinig. Het lukt me slecht om ín een boek, ín een verhaal te verdwijnen. Zo ver dat je je moeder niet hoorde roepen dat het eten klaar is. Oost-indisch doof (want je hoorde het wél). Daarvoor heb je dan wel een pakkend verhaal nodig. Een goed geschreven boek doet dat met je. Het zuigt je naar binnen.

Misschien is het wel daarom dat ik zo weinig heb met non-fictie als (auto)biografieën. Ze prikkelen niet. Wetenschappelijke werken kunnen dat soms wél, in tegenstelling tot wat je zou verwachten. Jammer genoeg is maar weinig wetenschappers gegeven meeslepend en overtuigend te schrijven. Al die controleerbare voetnoten: móe word je ervan. Ze halen het ritme uit het verhaal, het betoog. Maar ja, het schijnt te moeten. Wetenschappelijke mores. Wellicht zouden ze een keer een betoog moeten schrijven zónder notenapparaat en een tweede mét. Een soort Bijbel voor gewone mensen.

Voor die leeservaring ben ik misschien wel het dankbaarst van alle leer-ervaringen. Het blijkt helemaal niet zo vanzelfsprekend voor iedereen om in een boek te verdwijnen. Verhalen zonder beeld zijn zó belangrijk voor iets wat we als samenleving hard nodig hebben: voorstellingsvermogen (niet per sé 'fantasie'). Het leert je spelenderwijs 'out of the box' denken. Het leert je je te verplaatsen in een ander en in zijn bedoeling. Empathie. Het leert je beschouwer te zijn en niet noodzakelijkerwijs de hoofdpersoon. Maar het leert je ook feit van fictie te onderscheiden. Inmiddels duik ik niet meer weg achter de bank bij griezelige films (alhoewel ik horror een ongelooflijk stompzinnig filmgenre vind).

Sinterklaasuden2

Feit van fictie onderscheiden; ik vraag me af of er niet een zurigheid in Nederland is geslopen van mensen die dat niet kunnen en mensen dat alles letterlijk en precies moet worden genomen. Die problemen hebben met 'moorkoppen' en 'zwartepiet'. Natuurlijk is het waar dat cultuur via (ondermeer) taal wordt overgedragen. Dat weten we (sociologen in elk geval) al lang. Maar dat is helemaal de vraag niet. De vraag is hoe de causaliteit werkt. Als verhalen niet meer in een cultuur(periode) passen, verdwijnen ze! Verhalen op zich zijn onvoldoende basis om een sterke invloed te hebben. Lees jij Shakespeare - waar mannen vrouwenrollen spelen - of Bosboom Toussaint en Couperus - die een verdwenen Haagse samenleving beschrijven net zo geboeid als jouw hedendaagse populaire schrijver?! Verhalen horen in hun tijd.

Ik vind het trieste mensen, sneue types. Sneu omdat ze niet in staat zijn feit en fictie te scheiden, maar vooral omdat ze geen voorstellingsvermogen hebben. Omdat ze zich niet in een ander kunnen verplaatsen. Omdat ze denken dat hun kijk de enig echte is. Omdat ze niet beseffen dat er talloze werkelijkheden en waarheden bestaan. Omdat ze de bijl aan de wortel van onze ontwikkeling legden door gecensureerd te denken. Omdat ik ze bijna zou betichten van zuiver egoïstisch en anti-sociaal gedrag.

Maar de grap is dat ze feitelijk in een (eigen) illusie leven. Of zouden ze echt geloven dat verboden en regels echt altijd handhaafbaar zijn en dat verhalen daardoor verdwijnen? Of gaan ze als mondeling doorgegeven verhalen naar een nog hechtere verankering? Zoals sprookjes er ook nog steeds zijn. Terwijl geen volwassene er nog in gelooft.

woensdag 3 september 2014

Berlijns bier

Eigenlijk is het een vreemd fenomeen: drank in de openbare ruimte. Hypocriet is de omgang ermee.

Het is wéér Berlijn dat het onderwerp aandroeg (en nog een ander dat waarschijnlijk morgen wel oppopt). Wie zich door die stad beweegt, ziet, zo lijkt het, overal mensen met bier op straat. In eerste instantie denk je: alcoholisten. Tot je je realiseert dat de stad dan wel érg veel alcoholisten herbergt. Iets wat ik overigens niet uitsluit als verklaring voor al die bierflesjes.

Nu is Berlijn zo groot dat het niet zo is dat 'Berlijners drinken bier op straat' voor iedereen noch voor ieder stadsdeel op gaat. In het westelijk deel zagen we het beduidend minder dan in het oostelijk deel. Daar zullen de toeristen debet aan zijn, want die lijken de stad te overspoelen - zoals iedere toeristische bestemming weet - en brengen hun eigen waarden en normen mee. Op straat drinken hoort daar minder bij, dan voor de oostelijk Berlijners?!

Ik heb geen idee waar de verklaring voor dat straatdrinken te zoeken. Gezien mijn opleiding zoek ik het al snel in menselijk gedrag, sociale status, groepsdruk. En, eerlijk gezegd, heb ik de indruk dat dat ook werkbare verklaringen zijn.

Berlijn hééft veel alcoholisten. Dat zou weleens waar kunnen zijn. Wij hebben veel rondgehangen in de straten rondom de Schlesisches Tor (goedkope restaurants, straatleven, (voedsel)kiosken, mijn idee van stadsbezoek: ik beken). Als je dan op een terras wat voor je uit staart over de de straat, valt je op hoeveel mensen er met één - of vaker meerdere - halve liters bier over straat gaan. Een weinig betrouwbare gok: één op de vijf, zes?! Flesjes frisdrank of water zie je hoegenaamd niet, wel flessen sterke drank.

Al snel valt het je niet echt meer op, zo gaat het op in het straatbeeld.

Het gegeven dat er voornamelijk bier, alcohol, wordt gedronken, deed me toch denken aan vormen van verslaving. Alsof je de reis van A naar B niet kunt maken zónder voldoende bier. Zo, althans, kwam het op een gegeven moment over: dit was geen geníeten van een biertje meer. Vanaf dat moment kijk je vragend naar dat gedrag.

Deze blogpost, met deze inhoud, had ik al willen schrijven, toen ik in twittergesprek raakte met Alper Cugun (@alper) en Vincent Kompier (@vinberlin), over 'fietsen in Berlijn' (de vorige blogpost). Dat gesprek raakte ook aan het fenomeen straatdrinken. Blijkbaar is de verklaring ervoor lastig; het ís gewoon zo. Via Vincent kwam dit NOS-item uit 2010 tevoorschijn:

http://nos.nl/video/176670-zomercolumn-bier-drinken-in-berlijn.html

Nette drinkers. Niet de mensen met meerdere flesjes bij zich, uit jas- en broekzakken stekend. Deels, zo leek het, was het ook een houding. Jonge mensen in Kreuzberg die het flesje gebruikten als symbool voor onafhankelijkheid?! als teken van echte Berlijner zijn?! als teken van 'minachting' voor de toerist?!. Mij deed het denken aan het patserloopje.

De waarschijnlijkste verklaring is sociale status, ben ik bang. Of beter: sociaal-economische. Het uiterlijk van weinig geld.

Dat is het hypocritische aan alcoholgebruik in de openbare ruimte. De verslavende en verdovende werking van alcohol zijn algemeen bekend. De winsten die de brouwerijen maken, ook (min of meer). Vanwege de eerste zin zou je een verbod verwachten. Een verbod dat niet handhaafbaar meer is nu 'we' de geneugten van alcohol kennen. Een verbod dat ook niet in het belang van de brouwerijen (en overheid) is.

Dus verbieden veel landen het gebruik van alcohol in de openbare ruimte. Of ze maken het zichtbaar bij je hebben van alcohol al strafbaar. Mag je alleen 'buiten beeld' alcohol gebruiken - let op werkwoord!. Wat je niet ziet, deert blijkbaar niet.

Het is even wennen. Maar het is maar de vraag of het Berlijnse gebruik niet oprechter is.

maandag 14 juli 2014

Benauwende imago's

Om te beginnen: ook ik heb het ervaren. Ook ik heb uiteraard de ogen gesloten. En ook jij bent er mee in aanraking geweest: de vraag of je uiterlijk wel past bij je imago. Of andersom. Het is een vraag die iedere teenager, zo heetten wij ooit, bezighoudt, enórm bezighoudt.

Als ik nu over nadenk en probeer een beeld terug te halen, dan schieten me idiote beelden binnen. Tijdloze, want ik zie ze vandaag de dag nog steeds bij jongeren. Vooral bij warm weer vallen ze me weer op.

Op een bepaalde leeftijd ga je je verzetten als weg om een eigen plek te krijgen in de sociale structuur. Puberteit!! Dan móet je onbedwingbaar dat doen wat anderen niet doen of afkeuren. Als je dan ook nog kind bent van een hele generatie opstandigen, dan weet je het wel.

Mijn herinnering is die aan lang haar, militaire (sic!) jasjes en pukkels, afghaanse jassen, zwarte of witte, strakke, heel strakke broeken, buttons tegen en over ik weet niet meer wat. Van de schoenen kan ik me vooral canvas bergwandelschoenen en Roots herinneren.

full26196508_a

Het uniform van de onaangepaste. Heerlijk doorzichtig, maar dat wisten wij natuurlijk niet.

Omdat het feitelijk een uniform was, moest het ook iedere dag worden gedragen. In mijn herinnering zijn de schoenen en de jassen, tot op de draad versleten, gedragen. En toen kwam plots, echt in een moment, het eind; m'n sliertig lang haar ging er af. Zomaar. Zonder aanleiding.

Wat me vandaag de dag opvalt bij de moderne 'zestienjarige' is diezelfde uniformdrang en -dwang. Ik herken ze echt niet allemaal, maar eentje lijkt onveranderd.

Die laat zich heel makkelijk herkennen. Ondanks de hoge zomerse temperatuur weigert-i andere kleding. Een kórte broek? Onmogelijk! Een shirt met korte mouwen? Hoe haal je het in je hoofd. Zelfs in de grootste hitte zijn ze in staat hun favoriete (winter)jas, liefst zwart, aan te houden. Ze sjokken door het zand met een rood hoofd van hun veel te warme lichaam, maar wel met het uniform aan.

Ze zijn er nog steeds. Norsig en dwars. Zeker als je met je ouders wordt gezien. Onwetend van oudere mensen die je zien gaan of staan en die zichzelf herkennen in die verhitte, donkere wolk. Een wolk die zich op een naar eigen idee uníeke manier verzet. Zoals generaties daarvoor en generaties daarna vast ook zullen doen. Zó uniek.

Je moet vast wat ouder zijn om je iets voor te stellen bij de gedachten die rond wervelen in het brein van zulke uniformdragers. Persoonlijk vind ik dat ook het leukst. Het herkennen van alle uitingen van jeugdculturen is niet het belangrijkste. Dat is net zoiets als alle losse lemma in een encyclopedie kennen. Dat levert geen enkel begrip op.

Jeugd en -culturen zijn en blijven onderzocht. Als economisch fenomeen - ze hebben enorm veel te besteden -, als biologisch fenomeen - het puberbrein -, als criminologisch fenomeen - wat veroorzaakt crimineel gedrag in deze groep -, als sociologisch fenomeen - bestaat de groep wel of is het een beleidsindeling.

Wat ik echter nog nooit ben tegen gekomen - maar ik zóek ook niet meer zo actief - is het antwoord op de vraag hoe ze nu écht die periode beleven. Dus los van de invloed van de groep waartoe je wilt behoren of het antwoord dat het zo mooi is.

Misschien is het ook wel een vraag die je pas kunt en wilt beantwoorden als je die periode al lang weer uit bent. Als je denkt er vrijuit over te kunnen praten. Zoals je op steeds hogere leeftijd over steeds meer zaken des levens vrijuit kunt praten.

Dat, alleen dát al, is een belangrijk signaal voor onderzoekers en beleidsmakers: hoe werkelijk is de werkelijkheid?

maandag 30 juni 2014

Leidse commons

Een beetje klungelig zijn ze wel. Om nu te zeggen dat ze vanwege hun aaibaarheid populair zijn; ook dat niet. Sterker, ze zijn niet eens echt helemaal ongevaarlijk. Ze kunnen nogal nieuwsgierig reageren op alles wat glinstert. Hun onderzoekend gepik heeft al ogen gekost. Minstens één, van een oude boer die ik ken in het dorp waar we woonden.

Kippen.

Kippen in hokken. In iedere stad zijn er wel wijken waar mensen kippen houden. Niet als gezelschapsdier, maar vooral als produktiedier. "Iedere ochtend verse eieren van onze kippen" is een gevleugelde uitspraak. Persoonlijk vind ik dat net zoiets als moestuinen: doembeelden van eindeloos andijvie, boontjes of rabarber moeten eten omdat "de oogst mee viel" (en de extra vriezer ook bomvol zit).

Ik ben dus echt wel van de supermarktgeneratie. Wat wij nodig hebben, kopen we, in de hoeveelheid die nodig is; niet meer, niet minder. Toch heb ik sinds mijn middelbareschooltijd een wens. Onze leraar Engels indertijd leerde ons niet alleen grammatica en spelling, maar minstens evenveel over het land en zijn cultuur. Eén van de beelden die me altijd is bijgebleven, is die van de commons (in Nederland de meent): de gemeenschappelijke weide, door iedereen te gebruiken (en 'dus' ontmoetingsplaats).

Dat soort beelden is me altijd bijgebleven en heeft me ook altijd aangetrokken: gedeeld bezit. Niet als vervanging van particulier bezit, maar als beklemtoning van collectiviteit en als aanvulling op particulier bezit.

In Leiden hebben we een aantal verwilderde groepen kippen rondlopen, en een kolonie ganzen. Het zijn vogels geworden, zoals de meeuwen, merels en spreeuwen die de stad ook bewonen. Ze maken de stad levendig met hun aanwezigheid. Maar belangrijker: hun aanwezigheid heeft gevolgen. Als de ganzen oversteken, ligt het verkeer even stil want de dames en heren nemen de tijd. De kippen langs de spoorbaan Leiden-Utrecht werden gevoerd.

Maar ze passen niet in het beleid.

De laatste 'wilde kippen' moeten weg. Eerlijk gezegd, vind ik dat een enorm gemiste kans. Uiteraard zullen de technocraten een reden hebben. Die zal ongetwijfeld verband houden met of verkeersveiligheid of volksgezondheid. Maar ze kijken al snel naar het puntje van hun neus en zien niet verder.

Waarom heeft Leiden niet talloze kipjeskolonies? Een toeristische attractie van jewelste: in het wild lopende dieren als kippen (en varkens, waar ik eerder voor pleitte). Natuurlijk, er zal geregeld een slachtoffer vallen. En ja, er zullen er in de pan verdwijnen, de eieren geraapt en tot omelet geslagen. Maar da's ook juist de bedoeling. Die dieren zijn collectief bezit.

Je zult zien dat ze aanleiding zijn tot gesprek en, vooral, een héél andere sfeer in de stad. Dát is waarom het gaat: stadsgevoel, saamhorigheid, inclusie.

Als we toch bezig zijn. In het verlengde van die kippen (en andere dieren) ben ik ook nog steeds verbaast dat in Leiden nog steeds geen produktiebomen worden geplant. Wat moeten we met bomen die alleen blad en bloesem brengen? Waarom geen appel-, peren- en pruimenbomen in de straten? Waarom geen bramen-, aalbessen- en frambozenstruiken in de perken? Zo vreemd is dat niet, want de tamme kastanje en de beukenootjesbeuk staan er wel (zij het te weinig).

Leiden ziet het wel zitten, verwacht ik, gelet op de interesse voor stadsnatuur en stadsmoestuinen. En, néé, het is niet de bedoeling als antwoord te krijgen dat de stad daarvoor een Singelpark ontwikkelt. Dat is een wandel- en kijkpark, en belangrijker, dat is denken in zones waarbinnen zoiets geregeld moet worden. Nee, lieve stadsbestuurders, dit moet stadsbreed. Stop nu eindelijk eens met dat zone-denken. Met dat 'sport daar. Wonen hier. Kopen daar. Werken hier. Parkeren móet daar. '.

Dat is geen levende stad. Dat is niet een (organisch) geheel met overlevingskansen. Maar u durft het vast niet.

donderdag 17 april 2014

De ironie van Leiden

O, ironie. Die openingswoorden zijn te rechtvaardigen. De stad waarin ook ik woon, Leiden, is recent nog geportretteerd door de VPRO als stad waar interessante burgerinitiatieven zijn te vinden en burgerparticipatie een kans krijgt.

Vandaag meldde het lokale Leidsch Dagblad dit:
Maatschappelijk akkoord in Leiden: hard nodig of niet?

LEIDEN - De Leidse politiek moet een akkoord sluiten met maatschappelijke organisaties, bewoners, wijkvertegenwoordigers, ondernemers en het onderwijs. Dat stelt het Instituut Maatschappelijke Innovatie (IMI) voor. Fractievoorzitter Pieter Kos van GroenLinks Leiden kwam vorige week met dezelfde oproep.

Het idee stamt uit een van de ’brainstormsessies’ van het Stadslab. Het zou gaan om een papieren verklaring, waarin de gemeente en andere organisaties vastleggen dat ze gaan samenwerken aan verschillende onderwerpen.


Het is een prachtig voorbeeld van niet-burgerparticipatie, van gesloten systemen, van zo ongeveer het diametraal tegengestelde van wat de VPRO dacht te hebben gezien in Leiden.

In Leiden gebeurt hetzelfde als wat in tal van gemeenten gebeurt. De overheid(sdiensten) vinden het helemaal niet préttig rekening te moeten houden met burgerinitiatief. Veel handiger is het één aanspreek-orgaan te hebben. Dat betekent voor de burger-met-een-idee niets anders dan een extra drempel.

Leiden heeft zoiets als Stadslab. Dat is bij zijn oprichting een mooi ogend concept. Een netwerk van mensen in de stad die iets willen mét de stad. In de loop van de paar jaar dat Stadslab bestaat, wordt steeds duidelijker dat niet iedereen en niet ieder idee wordt omarmt. In het openbaar wordt het idee uit ge-vent dat Stadslab door 'de stad' wordt gedragen. Wie dieper graaft, ontdekt dat dat absoluut niet waar is.

Door de politiek en de ambtenaren wordt Stadslab omarmt. Waar het klassieke probleem van inspraak vooral de Poolse landdag is, biedt Stadslab de weg naar één gesprekspartner. In gesprekken met politici komt dat terug. Stadslab wordt te hooi en te gras aangehaald als hét voorbeeld van dé weg. Je hebt niet eens (veel) fantasie nodig om de marsroute te zien: er is een poortwachter bijgekomen, die moet worden gepasseerd voordat initiatieven serieus worden genomen (door de overheid). Uiteraard gaat dat nú luidruchtig worden weersproken.

Het is een vanuit de oude denkwijze (paradigma) volstrekt vanzelfsprekende lijn. Waar ooit de opbouwwerk- en welzijnsorganisaties namens de bewoners leken te spreken, komen nu nieuwe verbanden. Die willen overigens nadrukkelijk níet worden gekoppeld aan die instituties van toen, die markt van welzijn en geluk. Het is nu de markt van participatie en integratie. Nieuwe woorden voor precies hetzelfde: zelfbevestigende systemen.

Voordat het misverstand ontstaat: het gaat níet om de ideeën op zich. Het gaat om de organisatie en de vraag wat burgerparticipatie nu eigenlijk is. In mijn beleving is dat een participeren van allen die dat willen. Dat, op zijn beurt, vereist een zo open mogelijke toegang tot de verdelers (van geld, maar ook bijvoorbeeld van ruimte). Alleen zó wordt de burger en zijn ideeën serieus genomen. En, ja, dat betekent wérken voor de overheid, omdat zíj daarin zijn enige bestaansrecht vindt.

Burgerparticipatie is niet synoniem aan het (weer) creëren van een maatschappelijk middenveld aan organisaties. Organisaties die per definitie in de verleiding worden gebracht een erkend eigenbelang te hebben en verdedigen. Dat eigenbelang mogelijk zelfs te 'professionaliseren'; betaald werk er van te maken.

Leiden heeft de variant op het contrat social van Rousseau nog niet. Sterker, Rousseau heeft nooit een werkelijk contract voor ogen gehad. Zijn beeld was dat een 'overeenstemming' tussen overheid en volk over beider rollen en verantwoordelijkheden. Wat dat betreft, ben ik het volkomen eens met één van de Stadslab-oprichters Marije van den Berg:
Nodig elkaar gewoon uit om samen dilemma’s te verkennen. Beslissingen buiten de politiek zijn net zo goed legitiem, en zetten net zo goed dingen in gang, als een akkoord dat de politiek ondertekent.


Een maatschappelijk akkoord zoals men dat blijkbaar in Leiden ziet, is te letterlijk een ondertekend papier. Die aanpak zal leiden tot mínder directe participatie en tot meer 'macht' bij instituties. Het staat zo parmantig in het lijstje; 'bewoners'. Maar ondertussen wordt 'in hun belang en namens hen' het een en ander dichtgetimmerd en voorgekookt.

NB
Begin van de avond, nadat ik bovenstaande schreef. Het bestuursakkoord, eerste paragraaf. Trek je eigen conclusie (leestekens en woordkeuze zijn wél belangrijk):

Bestuursakkoord 2014 - 2018
Onderstaande partijen komen overeen:
Over de betrokkenheid van Leidenaren en inwoners van buurgemeenten
 de besluitvorming in college en raad zo in te richten dat (organisaties van) inwoners van Leiden vanaf de oorsprong invloed kunnen hebben op de planvorming van de gemeente;
 open te staan voor initiatieven uit de stad en deze initiatieven, indien gewenst, te ondersteunen en te faciliteren;
 in de komende maanden in overleg te treden met partijen in de stad die de afgelopen jaren initiatieven hebben ontplooid, om te bekijken
hoe de samenwerking met hen en anderen die initiatieven hebben nog beter vormgegeven kan worden;
 direct omliggende gemeenten te betrekken bij de voorbereiding van beleid dat de belangen van hun inwoners direct raakt;
 inwoners en partners in de stad zo veel mogelijk (door het college) te (laten) betrekken bij de uitvoering van gemeentelijke taken.

maandag 23 december 2013

Vuurwerk!!!!!

Morgen ga ik het bestellen: een portie vuurwerk, bij de plaatselijke biljartshop die nu plots is gemetamorfoseerd tot vuurwerkwinkel(tje). Het is zo'n winkeltje waarvan ik me al jaren achtereen afvraag waarvan ze in vredesnaam de rest van het jaar leven. Mijn vermoeden is dat ze over een verholen netwerk van kopers beschikken. Langs de gevels scharrelenden mannetjes in beduimelde trenchcoats. Zoiets als De Vieze Man van Van Kooten&De Bie.

Een week per jaar is die winkel niet meer. Dan is alles er uit verdwenen en vervangen door leegte. En een toonbank. Ieder weldenkend mens zal het interieur bezien als volledig mislukt. Zeker vóór kerst is het een desolaat geheel.

De winkelbel doet het nog als je binnen gaat. Achter de winkel is een soort woonkamer. Daar is het warmer, staan ook echte (oude) fauteuils en daar bivakkeren de verkopers dan ook. Wie nu precies wie van wie is, is me na al die jaren nog niet helemaal duidelijk. Laten we het houden op vader, moeder, zoon en aanhang.

Je bestelling vul je natuurlijk thuis al in en je rekent daar ook al uit wat je kwijt zult zijn. Desalniettemin wordt ter plekke alles nog 's dunnetjes over gedaan. In een lege winkel met de moeder. Een beetje ouwehoerend over het weer, de drukte die er aan komt, de jochies die gevaarlijke dingen proberen met vuurwerk, de dag waarop we het pakket zullen afhalen.

Een pin-apparaat is er niet. Contact afrekenen aub. "En de bon goed bewaren, hè. Dat is meteen je lot voor een grote kleuren-tv.' Ik heb de winnende cijfers nog nooit gezien. Het bonnetje garandeert wel een snelle afhandeling tijdens de officiële verkoopdagen. Gewoon binnenlopen met je bon omhoog en binnen een minuut heb je de bestelling te pakken.

Soms gaat het mis. Je bestelde iets wat er niet meer is. Eén van de inpakkers maakte een fout. Da's nog nooit een probleem geweest. Eén belletje en een fietstochtje verder is alles opgelost met een vervangend stuk.

Helemaal prachtig.

Het blijft me boeien, dat vuurwerk. Gaat het voldoen aan de verwachting? Wij geven niet zoveel geld eraan uit. Dan is de keuze nogal bepalend vanwege een gebrek aan alternatieve oplossingen als het tegenvalt. Maar om nu honderden euro's aan dat pleziertje te besteden. Zo'n €50/€60 is een mooi, risicoloos 'verliesbedrag'. Per slot van rekening is het vergelijkbaar met gokken in het casino: één keer inzetten en wég is het geld.

Moet je iets wat 'slecht is voor de mens' verbieden? De open deurwedervraag is uiteraard wie dat dan wel bepaalt voor mij. Afgezien daarvan is het leuk zélf vuurwerk af te steken. Natuurlijk is het effect belangrijk - daarop selecteerde je immers - maar dat gevoel van 'die vuurpijl daar, die stak ík af' is minstens zo belangrijk. Even mag je kind zijn en fikkie stoken.

Als jochie stak je kerstbomen in de fik (ik niet, hoor). Hier in Leiden is dat op een gegeven moment gereglementeerd. Opgehaalde kerstbomen leverden een lot op en een enorme brandstapel. Toen die brandstapel als milieubelastend werd betiteld, is het een kerstbomenversnipperaar geworden. En een lot. En een voorgoed verdwenen charme. Alleen de loterij bleef over. De zakelijkheid - het gaat om het winnen - wéér die verdoemde zakelijkheid.

Alhoewel ik me goed kan voorstellen dat er mensen zijn die vinden dat vuurwerk afsteken alleen mag gebeuren door deskundigen, ben ik er toch mordicus tegen. Juist omdat het de samenleving saai, doodsaai maakt. Het 'ik heb er last van' geeft geen ruimte voor 'ik gun iemand anders z'n lol, ook als dat niet mijn idee van lol is'. De norsen, de sombermensen en de bange mensen; je moet ze niet volledig negeren.

Maar om nu alles wat we doen te laten afhangen van hen. Soms moet je gewoon even niet zanikken.

donderdag 12 december 2013

Verlichte tijden

Het voordeel van een stad als Leiden is dat culturen dicht bij elkaar te vinden zijn. Wie van de ene kant van de stad naar de andere fietst - een klusje van 20-30 minuten - doorkruist wijken die heel erg van elkaar verschillen.

Ook in deze tijd van het jaar is dat weer goed zichtbaar.

Mijn route voert me door 'nette wijken' waar orde en netheid heersen en door 'mindere wijken' waar warmte de straat op straalt. Dat laatste mag je zowel overdrachtelijk als letterlijk nemen.

In de volksbuurten, zoals ze vroeger werden genoemd, is een groot aantal voortuinen, gevels en ramen versierd en verlicht met kerstattributen. In tegenstelling tot wat zich wellicht nu voor je geestesoog ontrolt, is het niet extreem buitensporig.

20131212-180906.jpg

Natuurlijk zijn er huizen te vinden die extreem zijn bewerkt. Van die huizen waarvan de buurtbewoners vertellen dat de bewoner "in oktober, november al is begonnen met het van zolder halen van de versiering en het weg sjouwen van een deel van de woonkamermeubels". Het gros van de versierde huizen is veel soberder: het raam is versierd, er staat een kerstboom, er hangt in de woonkamer her en der kerstversiering.

Maar het hangt er wel al vanaf eind november.

Het huis waarvan het huiskamerraam hierboven op de foto staat, is een klein huis. Voor het raam staat een hele verzameling kleine huisjes. Binnen een kerstboom. Als je op een koude, een natte, een stormachtige - of alle tegelijk - avond langs loopt en fietst, oogt dat warme en gemoedelijk.

Dat is wat gebeurt: in die wijken is het plezier - óók - naar buiten gekeerd. De toeschouwer is niet de bewoner. De toeschouwer is de voorbijganger.

Diametraal daar tegenover staat het overgrote deel van de Leidse wijken. Daar wordt met enig dedain neergekeken op die uitbundige feestverlichting. Daar zie je dat dan ook haast niet. De voorbijganger wordt nog wel een blik naar binnen gegund; op een ruime woonkamer, met boekenkast, en af en toe een (grote) kerstboom. De kerstversiering wordt hier niet al te ver voor de feestdagen zichtbaar aangebracht, ín huis. En esthetisch verantwoord.

Alle sociale groepen hebben zo hun normen en waarden. Maar waar de ene groep zich sterker richt op 'buiten´, op andere (anonieme) groepsleden, richt een ander zich juist op de gezelligheid ín huis. Of dat ook iets zegt over sociale betrokkenheid, over de kracht van de buurt, durf ik niet te beweren. Maar het is wel het overdenken waard...

Als studentenstad heeft Leiden uiteraard ook studenten. Die zijn wat moeilijker te plaatsen omdat de variatie in woonvormen zo enorm groot is. Van de 'echte studentenhuizen' kun je wel met een gerust hart stellen dat die zich met hun versiering profileren; liefst over the top of met een schunnige ondertoon. Eén ding staat wél vast: echt serieus is het allemaal niet bedoeld.

Photo 12-12-13 17 14 50

De foto is wat overbelicht op het moment suprême: boven de deur een schattig kersthertje van licht... met een denneboompje suggestief tussen de benen oprijzend.

maandag 25 november 2013

moeders en dochters

Ik schat dat ze een jaar of achttien is. En haar moeder vijftig. Zoiets. Ze stonden voor me in de rij om geld te storten.

Dochter gebleekt haar met zwarte strengen erdoorheen. Een grijswitte ruimvallende trainingsbroek van de soort Kijk Mijn Strakke Fitnessbillen Eens. Maar dan net niet. Grote gouden oorringen, een decolleterend tshirt en een bontkraagjack maakten de outfit af.

Ook ma was iets van 1.60 meter hoog en vergelijkbaar gekleed. Een strakke witte legging met goudstiksels aan de zijkant. Godzijgeprezen was die legging ondoorzichtig, maar haar blauwe Croqs maakten dat meer dan goed. Geblondeerd en gepiekt haar, een tenger figuur en een gewatteerde knielange jas maakten het beeld af.

Zelfde soort kleding, zelfde bouw, dat moest haast wel die mannenvreemde verhouding zijn van moeders en dochters als vriendinnen. Een raadselachtig fenomeen waarin wij mannen toch enige jaloezie menen te bespeuren omdat het vaker de moeder is die zich richt op de jeugdmode dan andersom.

Hoe je je kunt vergissen.

"Ken je niet telluh, jeuh. Stomkop. D'r staat dertig euro op de rekening. Hoeveel moet er dan nog bij?". Dat was dus de dochter tegen de moeder.

In de vijf minuten dat ze in de weer waren met het apparaat ging dat op die manier door. Over de biljetten die gekreukt het apparaat in ging en 'dus' werden geweigerd. "Godver.". Over de totale hoeveelheid geld die nodig was en er in werd gelegd en weer er uit werd gehaald. "Kíjk dan effe op je telefoon hoeveel er nu op staat. D'r moest geen honderdtien maar negentig bij". Meteen weer een graai in de machine om er een paar biljetten uit te pakken. "Godver, trut, nou weet ik het niet meer.".

Half omgedraaid tegen de machine aanleunend en op haar telefoon kijkend, wachtte dochterlief uiteindelijk op het recuutje. "Pak die pas er nou uit!"... Nu mocht ik.

Het heeft iets vreemds: jonge mensen die zo tekeergaan tegen ouderen. Uit de manier praten en reageren kon je opmaken dat het voor hen de gewone manier van converseren was. Maar toch.

De woorden zijn bijna verdwenen, want de snotaap is tegenwoordig de gewoonste zaak van de wereld. Dat is niet de deugniet, de dondersteen of de Pietje Bell. De snotaap is het brutaaltje dat respectloosheid tot standaardreactie heeft gemaakt. Snotapen willen nogal eens uitgroeien tot kleine gezins-terroristen; van die krengen die hun zin doordrijven bij ouders die daar geen echt antwoord op hebben.

Soms denk ik dat de generaties na de mijne steeds verder zijn weggedreven van het idee dat samenleven en opvoeden balanceer-acts zijn. Er ís geen absolute waarheid of oplossing. Het is de omgeving, de situatie, de context die bepaalt wat een betere keuze is dan een andere. Nóóit straffen, áltijd belonen, áltijd praten; het bestaat niet in die absolute vormen. De uitersten zijn zelfs slecht; zoals alles wat té is, slecht is.

Op weg naar huis werd ik bijna omver gefietst door twee jongetjes die door de winkelstraat fietsten. Zij zeiden niets. Ik ook niet. Eigenlijk fout. Maar ik fietste vroeger ook zo over de stoepen.

zondag 9 juni 2013

Hóge cultuur?! Ach, kóm zeg!

Leiden, de stad waar ik woon, is een provinciestad. Echt. Zo'n klassieke, die je nog weleens in oude romans tegenkwam. Van die gemeenschappen met dorpse karakteristieken maar grootstedelijke ambities. Vooral de Russische schrijvers aan het begin van vorige eeuw konden die sferen prima beschrijven. Voor Rusland. Met een beetje goede wil kon je de beelden ook, ietsje aangepast, ook hier projecteren.

Leiden is zo'n stadje. Met 120.000 inwoners te groot voor een dorp en te klein voor een metropool. Met een prachtige eeuwenoude binnenstad; die ook als een loden last de ontwikkelingen daar afremt. Een stad met ambities die groter lijken te zijn dan de ruimte die beschikbaar is. Een stad die - daardoor? - slecht is in kiezen en - daardoor? - voor zijn imago op het verleden moet steunen. Een stad die denkt te moeten bouwen op 'cultuur' - de oude gebouwen - en 'wetenschap' - de universiteit.

Een stad die zichzelf bedondert.

Leiden lijkt de tijd van de notabelen nooit te ontgroeien. Dat is ook wel een karakteristiek van provinciesteden: dat een clique van gelijkgestemden de stad feitelijk bestuurt. Niet door (vooral) toonaangevend te zijn in het stadsbestuur, maar door sleutelposities te hebben in de uitvoering, de realisatie. Bepalend voor een (stads)cultuur is de laag van (top-)ambtenaren en ondernemers. De door hen gedeelde belangen en interesses bepalen in veel hogere mate de slagingskansen van projecten dan de dikte en doorwrochtheid van beleidsnota's of de wens van de inwoners.

Tot de bekende cultuurkenmerken van zo'n klasse horen kunst en wetenschap. Daarmee wordt een afstand geschapen tot de anderen. Voor kunst en wetenschap is een verfijnde smaak en ontwikkelde intelligentie nodig. Denkt men. Het is een hógere cultuur: die van de maatschappelijke voorhoede, van de ontwikkelde mens. Dat Leiden wél een singelpark dreigt te gaan krijgen, maar niet in staat is een veel kleinschaliger Huis van de Sport te realiseren, zegt wel degelijk iets.

Of zo'n hogere cultuur ook werkelijk hoger ís, dienen we sinds enkele decennia te betwijfelen. Was het ooit zo dat strikte mores werden overgedragen - waarin maatschappelijke verantwoordelijkheid sen veel grotere rol had, dan velen nu denken, inmiddels lijkt te verloedering de hogere cultuur te zijn binnengedrongen.

Leiden heeft zijn cultuurweken. Sinds dit jaar heten die, grootstedelijk, Signatures Cultuurweken Leiden. Tien signature pieces - Nederlands, toonbeelden - van Leidse cultuur. Niet dat het Leidse cultuur ís. Het zijn cultuuruitingen ín Leiden en, soms, door inwoners van de stad of ex-inwoners. Dat geneuzel toch vooral ook een culturéél Leiden te willen hebben, doet geen afbreuk aan de kwaliteit van die niet-Leidse cultuur. Signatures is voor liefhebbers van cultuur een verplicht nummer.

20130609-134615.jpg

In het kader van bombast heet de afsluitende bijeenkomst De Leidse Olympus, twee uur poëzie en muziek aan de voet van de oorsprong van Leiden, de Burcht. Dat soort van pittoreske decors is in Leiden in overvloed te vinden. Ze zijn niet geschikt voor grootschaligheid. Maar voor de intimiteit van poëzie wel. Poëzie, immers, is een hogere cultuuruiting. Toch? De vertelling in extreem ingedikte en ritmische vorm is vaker niet dan wel zondermeer te begrijpen. Leiden koos, gelukkig, voor toegankelijk.

En dan valt Leiden toch door de mand. Want dan mag dit wel hogere cultuur zijn, waarvoor dus een bepaalde mentaliteit nodig is; het is onthutsend te ervaren dat op vrij luide toon door de optredens en voorlezingen wordt gepraat. Niks beleefd en geïnteresseerd luisteren. Niks aandacht voor de kunsten. Nee, achter op het pleintje staan de mensen-die-ertoe-doen er toe te doen. Inclusief de eerder optredende cabaretier, dichters en schrijvers. Meer aandacht voor elkaar en kennissen dan voor het podium. Ik ben benieuwd wat de reactie zou zijn als er toevallig passerende café-gangers luidruchtig commentaar hadden gegeven. Dat was 'omdat ze er niets van begrijpen'?!

Kijk, Leiden, daarom is het hier zo vaak 'net niet'.

woensdag 5 juni 2013

Zijn leesclubs een signaal?

Soms is het gewoon leuk om wat te mijmeren en al combinerend te fantaseren over de toekomst. Dat zóu je guru-achtig trendwatching kunnen noemen, ware het niet dat ik dat nogal marketing-achtig rechtlijnig denken vind. Levenslopen zíjn niet zo rechtlijnig. Evenmin voorspelbaar, of wist jij vijf jaar geleden al waar je nu bent? Ik geloof er geen barst van. Leven is net zoiets als een pad zoeken door een dichtbegroeid bos of iets dergelijks: slingerend, stijgend, dalend. Als je nét denkt: 'Ik ben er bijna', moet je toch nog om lopen. Térgend is dat, zeker als je al moe bent.

Maar goed. Niet zo rechtlijnig dus en daardoor ook bar moeilijk voorspelbaar. Wat je wél kunt doen - en veel trendwatchers doen dát dan ook feitelijk - is aangeven waar je denkt, hóópt dat het naartoe zal gaan. Maar wannéér je daar dan aankomt... . Het is meer zo'n vage aanwijzing als dat 'de bestemming richting het zuidwesten ligt'. Lekker globaal. Maar of het zuid, west, zuidzuidwest of westzuidwest is... .

Bandbreedte, vrijheidsgraden, slagen om de arm, voorbehouden: alles speelt een rol. Toch is het leuk om te doen. Sterker, het heeft ook zin. Een goed ondernemer kan het. Die voelt wat 'de markt', zijn klanten willen. Niet op basis van cijfers en trend-analyses, maar uit kijken en luisteren. Het ís ook niet allemaal te berekenen en beredeneren.

Om een groep mensen in beweging te krijgen, heb je een katalysator nodig. Degene die de eerste beweging maakt. Degene die smaakbepalend is. Degene die het vuur kan starten. Achteraf kun je die aanwijzen en snap je ook waarom het juist díe is geweest. Vóóraf is een ander verhaal. Ik vind het nog steeds een komisch fenomeen: mensen die het nastreven early adopter te zijn. Blijkbaar levert het iets op te kunnen zeggen dat jij als een van de eersten herkende dat dít een hit zou worden. De slimste weg, lijkt mij, is dan dat van alles te zeggen, want dan is je trefkans 100% (en je overtuigingskracht 0).

'Wat als ...'denken is wel een krachtige methode om vat te houden op de ontwikkelingen om je heen. Scenario-denken is voor alle bedrijven net zo belangrijk als voor individuen. Niet als handenbinders of voorspelling, maar wel als overzicht van mogelijke opties, voorzover die al voorstelbaar zíjn. Dat is een karakteristiek van échte innovatie: de onvoorstelbaarheid (van het effect). Maar op basis van lopende ontwikkelingen en signalen kun je best scenario's bedenken.

Zo viel mij pas iets op. Wellicht is het me altijd ontgaan, maar eerder lijkt me dat het de laatste paar jaren een groei doormaakt. Leesclubs.

De prototypische leesclub, voor mij, is die van wat oudere dames die gezamenlijk een gelezen boek bespreken. Het is een activiteit die een kwijnend bestaan leidt. Lezen, dat gebeurt steeds minder. Lange zinnen en teksten - zoals deze - zijn not done. Toch?

Niet dus. De leesclub is alive and kicking.

Voor mij is dat zo'n signaaltje om even bij stil te staan. In Amsterdam organiseert een literair tijdschrift, Das Magazin (hoe komt dat ineens zo populair?), een leesclub-manifestatie. Op meerdere plekken in de stad komen leesclubs bij elkaar en bespreken, met de schrijver, zijn of haar boek. Uit de dagbladverslagen valt op te maken dat het een groot succes was. Maar ook: dat er veel jónge mensen waren, dat men - blijkbaar tot verbazing van sommige auteurs - de boeken ook werkelijk had gelézen, dat de gesprekken ertoe deden en dat het uitverkocht was. Kortom, literatuur (bespreken) leeft weer.

537711_493163370720666_311797391_n

Zoiets zet bij mij meteen het denken in werking. Het doet me enorm denken aan een periode in de vorige eeuw. Ook dan heeft Europa net te maken (gehad) met economische ellende en geo-politieke onrust. Het is ook de periode waarin kunstenaarskringen floreren. Kunst bot uit. Het Fin de Siecle markeert dat scharnierpunt, gevolgd door Roaring Twenties en de beruchte Grote Depressie. Om tal van redenen kun je die niet ongestraft overzetten naar het heden.

En toch zit ik dan te denken bij zo'n bericht: "Zou er een herwaardering van 'kunst(beleving)' aankomen?".

zaterdag 6 oktober 2012

De fabel van de fusieculturen

Het is een vreemd verschijnsel; alhoewel uit onderzoek blijkt dat fusies over het algemeen slecht aflopen voor een deel van het personeel, blijven fusies totstandkomen. De meestvoorkomende verklaring voor die effecten, die mislukkingen, is "de culturen kwamen niet overeen en waren niet tot één te smeden".

Daar valt het een en ander over op te merken.

20121006-185853.jpg

Als je kijkt naar fusies, dan worden die door de managers gezien als rationele, zakelijke processen. Om te overleven, overweegt een bedrijf een fusie met een ander (of is in de positie gedwongen om zich te láten overnemen). De gedachte dat schaalvergroting doelmatigheidsvoordelen oplevert, is diepgeworteld. Het klinkt allemaal zo logisch: in plaats van twee reproductie-afdelingen nog maar één, wellicht iets grotere, is toch voordeliger? De mensen kunnen efficiënter worden ingezet, waardoor de beschikbare arbeidsuren maximaal worden benut. Al die overhead kan minder.

Het mislukken van fusies is ook zelden een fout van de ontwerpers. Zij hebben immers op basis van procesanalyses en van strategisch-financiële overwegingen de keuze gemaakt en de plannen gemaakt. Bedrijfseconomisch klopt alles.

Maar ja, een bedrijf is geen papieren construct. Een bedrijf wordt gemaakt door de werknemers. Iedereen in de Nieuwe Economie kent het fenomeen; dat uitlatingen van werknemers in steeds hogere mate bepalend zijn voor het imago van een bedrijf. 'Uw beste ambassadeurs zijn uw enthousiaste werknemers'. Gebeurde dat tijdens de familieverjaardagen - in een cirkel in de huiskamer zittend met taart en koffie - altijd al, nu is de reikwijdte, de impact stukken groter en vooral anoniemer. Wat dáár wordt gezegd, kan als rimpeling beginnen en uitgroeien tot een forse schokgolf.

Naast dat externe belang is er uiteraard een intern. De beide groepen mensen moeten vanaf moment X samenwerken en niet elkaar tegenwerken. En dáár schieten de managers veel te vaak mis door te denken dat dat is te leiden. In 2006 verschijnt bij Sage Surviving Post-merger ‘Culture Clash’: Can Cultural Leadership Lessen the Casualties?. De essentie van dit artikel is dat culturen liefst al in een vroegtijdig stadium samengebracht moeten worden op basis van wederzijdse erkenning. Cultuurleiders blijken belangrijk. En het vervelende is dat formele leiders daarin een bescheidener rol spelen dan zijzelf denken.

In contrast, the leadership literature has for the most part over-emphasized the role of ‘top-down’ leadership in single-handedly creating, maintaining, and changing cultural values. The recent emphasis on charismatic and transformational leadership has contributed to the notion that cultural change emanates from the highest level of the organization, and is synonymous with truly amazing leaders with almost clairvoyant visions. In addition, treatments of cultural change often reflect a ‘romance of leadership’, in which cultural transformations may be mistakenly attributed solely to top-level leaders and their actions (Meindl et al., 1985), or fail to take into account the important role of followers’ sensitivity to the cultural/symbolic messages of leaders (Collinson, 2005a).


Het blijkt zaak te zijn de 'cultuurleiders' te identificeren en te laten leiden. Ook niet zo'n wereldschokkend nieuw inzicht, want de kracht van informele leiders in een organisatie is al lang onderzocht. In fusies speelt dat verschijnsel in drievoud: de twee oorspronkelijke organisaties kennen een informele structuur en in de nieuwe ontstaat er eentje. Voorwaar; het proces is complex.

Wie zich realiseert dat fusies vooral ook mensenwerk zijn, zal de spanning voelen tussen de bedrijfseconomische aanleiding en de groepsdynamische processen. Dat blijkt ook wel. Lees de perikelen over de ABN-Amrofusie maar. Of volg de komende maanden de totstandkoming van de nationale politie. Ga maar eens na hoe de school van je kinderen zo groot is geworden. Wellicht heb je het zelf aan den lijve ondervonden; de toestanden om 'de culturen bij elkaar te brengen':
de (kansloze) teambijeenkomsten, gesprekken, voornemens, beleidsnotities en -visies, de daarna volgende oekazes (want het geduld raakt op).

Vaak ontbreekt het allerbelangrijkste. De (empatische) cultuurleider die gevoel heeft voor de oude én de nieuwe organisatie, die met gevoel voor mensen kan vormen en die nieuwe lijnen kan uitzetten in de geest van collega's. Het betekent dat ook bij fusies 'gunnen' belangrijk is. Mensen moeten met elkaar kunnen opschieten. En eigenlijk zou íeders functie daarbij ter discussie moeten staan. Maar zoals het citaat al enigszins aangeeft; veel directeuren en managers menen dat anderen zich aan hén moeten aanpassen. En dat is volledig de plank misslaan.

20121006-185903.jpg

Olie en water kun je mengen... tijdelijk. Als je het heel krachtig schudt, lijkt het alsof beide zich hebben verzoend met hun lot en zijn vermengd. Maar na korte tijd is de scheiding alweer een feit en ligt de olie bovenop het water. Mengen dwing je niet af door brute kracht.

Daarmee is wel een dilemma geschapen. Want de bedrijfseconomische overwegingen vereisen - is dat écht zo? - geheimhouding. Want, o wee, als de concurrent dit voortijdig te weten komt. Maar tegelijkertijd is duidelijk dat een succesvolle fusie alleen mogelijk is als al vanaf het prille begin de actoren worden betrokken: de werknemers. Dat botst: openheid en geslotenheid.

Wat dus vaak gebeurt, is een cocktail van ingrediënten voor mislukking: een plotse aankondiging, onzekerheid over poppetjes en toekomst, werknemers die móeten verkassen, werknemers die ineens bestaande werkprocessen moeten verdedigen of veranderd zien, kleine dagelijkse rituelen die niet meer worden getolereerd, nieuwe collega's met heel andere maatschappijopvattingen.

Nee, een fusie is een rationeel proces?!

20121006-185915.jpg