Leiden, de stad waar ik woon, is een provinciestad. Echt. Zo'n klassieke, die je nog weleens in oude romans tegenkwam. Van die gemeenschappen met dorpse karakteristieken maar grootstedelijke ambities. Vooral de Russische schrijvers aan het begin van vorige eeuw konden die sferen prima beschrijven. Voor Rusland. Met een beetje goede wil kon je de beelden ook, ietsje aangepast, ook hier projecteren.
Leiden is zo'n stadje. Met 120.000 inwoners te groot voor een dorp en te klein voor een metropool. Met een prachtige eeuwenoude binnenstad; die ook als een loden last de ontwikkelingen daar afremt. Een stad met ambities die groter lijken te zijn dan de ruimte die beschikbaar is. Een stad die - daardoor? - slecht is in kiezen en - daardoor? - voor zijn imago op het verleden moet steunen. Een stad die denkt te moeten bouwen op 'cultuur' - de oude gebouwen - en 'wetenschap' - de universiteit.
Een stad die zichzelf bedondert.
Leiden lijkt de tijd van de notabelen nooit te ontgroeien. Dat is ook wel een karakteristiek van provinciesteden: dat een clique van gelijkgestemden de stad feitelijk bestuurt. Niet door (vooral) toonaangevend te zijn in het stadsbestuur, maar door sleutelposities te hebben in de uitvoering, de realisatie. Bepalend voor een (stads)cultuur is de laag van (top-)ambtenaren en ondernemers. De door hen gedeelde belangen en interesses bepalen in veel hogere mate de slagingskansen van projecten dan de dikte en doorwrochtheid van beleidsnota's of de wens van de inwoners.
Tot de bekende cultuurkenmerken van zo'n klasse horen kunst en wetenschap. Daarmee wordt een afstand geschapen tot de anderen. Voor kunst en wetenschap is een verfijnde smaak en ontwikkelde intelligentie nodig. Denkt men. Het is een hógere cultuur: die van de maatschappelijke voorhoede, van de ontwikkelde mens. Dat Leiden wél een singelpark dreigt te gaan krijgen, maar niet in staat is een veel kleinschaliger Huis van de Sport te realiseren, zegt wel degelijk iets.
Of zo'n hogere cultuur ook werkelijk hoger ís, dienen we sinds enkele decennia te betwijfelen. Was het ooit zo dat strikte mores werden overgedragen - waarin maatschappelijke verantwoordelijkheid sen veel grotere rol had, dan velen nu denken, inmiddels lijkt te verloedering de hogere cultuur te zijn binnengedrongen.
Leiden heeft zijn cultuurweken. Sinds dit jaar heten die, grootstedelijk, Signatures Cultuurweken Leiden. Tien signature pieces - Nederlands, toonbeelden - van Leidse cultuur. Niet dat het Leidse cultuur ís. Het zijn cultuuruitingen ín Leiden en, soms, door inwoners van de stad of ex-inwoners. Dat geneuzel toch vooral ook een culturéél Leiden te willen hebben, doet geen afbreuk aan de kwaliteit van die niet-Leidse cultuur. Signatures is voor liefhebbers van cultuur een verplicht nummer.
In het kader van bombast heet de afsluitende bijeenkomst De Leidse Olympus, twee uur poëzie en muziek aan de voet van de oorsprong van Leiden, de Burcht. Dat soort van pittoreske decors is in Leiden in overvloed te vinden. Ze zijn niet geschikt voor grootschaligheid. Maar voor de intimiteit van poëzie wel. Poëzie, immers, is een hogere cultuuruiting. Toch? De vertelling in extreem ingedikte en ritmische vorm is vaker niet dan wel zondermeer te begrijpen. Leiden koos, gelukkig, voor toegankelijk.
En dan valt Leiden toch door de mand. Want dan mag dit wel hogere cultuur zijn, waarvoor dus een bepaalde mentaliteit nodig is; het is onthutsend te ervaren dat op vrij luide toon door de optredens en voorlezingen wordt gepraat. Niks beleefd en geïnteresseerd luisteren. Niks aandacht voor de kunsten. Nee, achter op het pleintje staan de mensen-die-ertoe-doen er toe te doen. Inclusief de eerder optredende cabaretier, dichters en schrijvers. Meer aandacht voor elkaar en kennissen dan voor het podium. Ik ben benieuwd wat de reactie zou zijn als er toevallig passerende café-gangers luidruchtig commentaar hadden gegeven. Dat was 'omdat ze er niets van begrijpen'?!
Kijk, Leiden, daarom is het hier zo vaak 'net niet'.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten