Geschiedenis is eigenlijk een leuk vak. Dat vond ik in mijn jeugd een fikkie anders. Vooral dat moeten weten wat jaartallen, heeft mij nooit gelegen. Inmiddels weet je dat dat vervelende klusje hoort bij het krijgen van een historisch besef. Zoiets als dat de middeleeuwen toch echt vóór de Verlichting kwamen. Desondanks kan het mij nog steeds níet boeien wat ze nu precies in 1613 of 1741 deden. Of wanneer de Guldensporenslag precies plaatsvond. Ik zal eerlijk zijn: het antwoord daarop weet ik nu - nog steeds? - niet. Daarvoor is er nu Wikipedia.
Maar wat mij wel altijd heeft geboeid, zijn de verhalen.
Van de lagere school herinner ik me bar weinig. Eén van de dingen die ik me wél herinner, is een geschiedenisles. Op het zwarte schoolbord - niks groen, niks smartboard - had de meester een Romeins fort getekend. Man, wat kon die meester vertellen. Dat is toch wel enorm bepalend, hoor: het enthousiasme wat iemand uitstraalt. Op de middelbare school had ik bijvoorbeeld leraren die zelfs wiskunde en natuurkunde zó aantrekkelijk maakten, dat ik die koos in het vakkenpakket. Dat er grenzen zijn aan het effect, bewees in diezelfde periode de leraar scheikunde. Die man maakte iedere les tot een belevenis. Toch is het me nooit gelukt dát vak onder de knie te krijgen.
Door de regionale nieuwswebsite VOLnieuws, waarvoor ik ook schrijf als correspondent, werd ik gevraagd van de week een artikel te schrijven over de kennismakingsbijeenkomst van Erfgoed Leiden en Omstreken. Dat is dus smullen als je van verhalen houdt. Man, man, wat een verhalen. Man, man, waarom vertellen ze die niet als verhálen?
Het erfgoedcentrum beheert: monumenten, archieven, museumstukken. Het erfgoedcentrum ontsluit; zeker de digitalisering heeft dat een impuls gegeven. Het Leids regionaal archief benut bijvoorbeeld de mogelijkheden van crowdsourcing door iedereen de mogelijkheid te geven mee te werken aan het digitaliseren. Maar ook wordt actief meegewerkt aan verzoeken om materiaal te gebruiken voor bijvoorbeeld televisieprogramma's. Basisscholen krijgen les in museumbezoek. Het erfgoedcentrum maakt boekjes en brochures.
Het samenbrengen van bouwhistorie, archief en archeologie in één organisatie is uniek in Nederland, zo werd me verteld. Het effect van die samenwerking merken de medewerkers al. Details worden rijker. Begrip van de geschiedenis groter. Aanwijzingen voor nieuwe stappen komen uit nieuwe hoeken. Maar wat mij verbaast, ook hier: men vertélt de verhalen niet. Daarnaar gevraagd, is het standaardantwoord dat al het materiaal beschikbaar wordt gesteld om zélf mee aan de slag te gaan.
Maar hoe ga je aan de slag met informatie waarover je onvoldoende kennis hebt?
Uit de kudde stokpaarden er dus maar eentje opgediept: een pleidooi voor verhalen vertellen. En dan vooral ingekleurd. Dat betekent dat historie niet afschermend werkt - "ja, maar dat hebben we nooit kunnen bewijzen" - maar als leidraad. Vul het historisch verantwoord raamwerk in met onbewezen details. Vanwege wetenschappelijke integriteit zou je zelfs kunnen overwegen om de verhalenvertellers een aparte functie te laten zijn. Sterker: ik zou daarvoor pleiten, want verhalen vind je overal. Wat denk je van hulpverleners? Een beter begrip van een vak krijg je als je het beter begrijpt.
De bijeenkomst in Leiden vond plaats op één van die oude plekken in de stad. Daarvan hebben we er nogal wat. Je loopt er inmiddels achteloos aan voorbij. Deze ook. Als je er langs loopt op de Oude Rijn zie je niet veel meer dan een oud huis. Totdat je dus een keer naar binnen kan.
Dan blijkt het huis niet zomaar een huis, maar een restant van het Catharina Gasthuis. En dát is een complex aan verhalen. Man, man, smúllen! Wie het 'woonhuis' doorloopt, komt in een binnentuin. Om je heen kijkend, zie je daar het huis waar je net uit komt. Dat blijkt het pockhuys te zijn geweest. Niks pokken, syphilis. Afkomstig uit het buitenland. Je ziet de achterkant van een kerk. En hoort dat dat eerst een ziekenzaal met kapel was en pas láter in zijn geheel kerk. Je blijkt een stuk onkruid overwoekert groen te zien: ergens daaronder ligt de middeleeuwse 'inpandige' begraafplaats. De plattegrond hierboven, via het Erfgoedcentrum beschikbaar, geeft je wat aanwijzingen.
Maar er zijn uit de archieven mooie ínkleuringen van het leven daar, te horen. Van vee dat binnen het gasthuisterrein liep. De ongelooflijk nauwkeurige administratie van bouw en van de bakkerij; je zíet de balken en de rekeningen. Niet direct des gasthuis', maar wel erg leuk zijn ook de verhalen die zijn terug te vinden in de rechtbankregisters. Zo blijkt er ooit een man ter dood te zijn veroordeeld vanwege het - in spiegelbeeld!, de klungel - in grote aantallen vervalsen van gasthuisgeld.
Vertél dat verhaal!
Dan kom je ook tot de ontdekking dat sommige vraagstukken blijkbaar van alle tijden zijn. Het gsthuis was bedoeld voor de armen en hulpbehoevenden. Maar je kon je 'inkopen' als je zorgbehoevend was. Daarvoor gaf je al je bezit aan het gasthuis in ruil voor zorg. Bij overlijden verviel dat bezit aan het gasthuis. Inderdaad, dat bezat in de hele omgeving stukken grond. Het doet wel wat denken aan de moderne discussies over aanspreken van spaargeld. Daarbij is het wel belangrijk je te realiseren dat de grond, of het huis, ook toen niet direct in geld konden worden omgezet. In dat opzicht verschilt het mechanisme dus wel degelijk van het direct zelf betalen voor zorg.
Indertijd nam het gásthuis de gok dat de provenier voldoende zou opbrengen om de kosten te dekken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten