Een typisch stadsjongetje was het, vind ik. Z'n ouders leken dat ook te vinden; haar dat halflang, donkerblond en met gekrulde lokken wordt gedragen. Een stijl die je zomaar ook in Wassenaar aantreft als statement voor vrije geesten. Dit jochie had iets van Pietje Bell; alsof-i net ijs had gegeten en met de kring gesmolten chocolade-ijs om z'n mond was weg gegaan. Geen tijd om schoon te maken.
Hij zal iets van elf jaar zijn: een jochie op een fiets die nog nét een slag te groot is. "Op de groei gekocht". Zo eentje waar je wel goed op kunt fietsen, maar waar je met moeite opstapt. Je kunt er wel al net zo hard mee als op een 'echte fiets'. Het meest lijkt het op zo'n servet-tafellaken-situatie: het een niet meer, het andere nog niet.
Hij moest de straat oversteken, vlak nadat de spoorwegovergang open was gegaan. Dan heb je even meer verkeer door die straat. De verkeersgolf was al voorbij. En dan zie je plots een jochie van een jaar of elf oversteken. Zo'n beeld dat je tientallen keren kunt zien.
Het was niet het jochies uiterlijk of z'n fiets die me frappeerden, maar z'n alertheid. Een echt stadskind dat weet wat een stad ís. Het is een soort toegevoegde laag. Een laag die je eigenlijk pas herkent als je een vergelijkbaar kind uit 'een dorp' ernaast zet. Je kunt het streetwise noemen, maar persoonljk vind ik dat teveel het schoffieskarakter benadrukken. Het is veel meer een kind dat qua ervaring verder is dan de kinderwereld, meer op de hoogte van de echte wereld en z'n gevaren. Dat wil niet zeggen dat die kinderwereld er niet meer is.
Het deed me denken aan m'n eigen verhuizing uit de stad naar een dorp. De afkeurende opmerkingen over taalgebruik: meer dan vijftig jaar later weet je nog steeds dat die zijn gemaakt. Maar ook mijn eigen beeld van het dorp: waar ze ietwat simpel leken te zijn.
In de honderd meter dat-i voor me fietste, flitste dat door me heen. Bij iedere beweging die hij met z'n grote fiets maakte, keek-i goed om zich heen. In tegenstelling tot heel wat volwassenen passeerde hij geen andere fietsers zonder eerst om te kijken. Aan de manier waarop-i dat deed, zag je dat-i goed wist wat (verkeers)gevaar is.
Net op het moment dat ik dacht "die red het wel in de wereld" reed-i rechtdoor waar de weg rechtsaf ging. Zonder z'n hand uit te steken. Op één van de gevaarlijkste plekken die Leiden kent. Er was geen auto te zien, da's waar.
Elders in de stad heb je meer van die plekken, waarbij doorgaand verkeer feitelijk een bocht maakt maar wel voorrang heeft. Als je daar rechtdoor wilt, is het best link. Je slaat af en staat 'tegen de weghelft opgesteld'. Het voelt alsof je een stilstaand doelwit bent.
's Middags dacht ik dat iemand dat doelwit letterlijk opvatten. Op de weghelft van het tegemoetkomend verkeer en een meter of twee ná de bocht stond een man. "Die is gek", denk je dan, "want een automobilist zal je nét te laat zien.". Daar ga je toch niet staan?
Het was nog gekker. De reden dat de man daar stilstond, stond naast hem. Een hond, zo groot als een veel te dikke big, die nodig moest en had besloten dat dáár te doen. En dan heb je weer zo'n beeld: een dikke bulldogteef die gehurkt haar plasje doet midden op de rijbaan en een baas aan het lijntje die er met z'n grijze haar en grijze snor schaapachtig bij staat te grimassen. Een volslagen zot beeld.
De man ademde met z'n grimas ook iets uit van 'ik kan er ook niets aan doen'. De tien kilo vlees bepaalde blijkbaar wat er gebeurde. Op een weg die, als honderd meter verderop het verkeerslicht groen zou geven, vol zou lopen met auto's.
Het jochie. De man. De stad.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten