De kop tikkend, realiseer ik me dat ik nu twee kanten op kan. Ik zou kunnen doorgaan op hoogtevrees in overdrachtelijke zin en je iets voorhouden uit de interviews die ik momenteel doe met Leidse politici over het politiek bedrijf. Daar zitten best leuke dingen in.
Ik kan ook naar de letterlijk betekenis van hoogtevrees. de vrees om op hoogte te zijn. Dat hoeft niet eens echt hoog te zijn, hoorde ik ooit. Een echte hoogtevrezer heeft daar al last van op een meter hoogte, bij wijze van spreken. Ik stond op vijftien meter.
Die eerste optie zal ik vast nog 's uitwerken; zo tegen de tijd dat het mogelijk is 'conclusies over de hele populatie' te trekken. Da's gebrabbel om aan te geven dat ik niet wil bloggen over individuen. Daarover wordt in de lokale pers al teveel en te sturend verslag gedaan. Vind ik. En met de komst van amateur-verslaggevers, zoals ik, is dat alleen maar erger geworden. Ik snap niet waarom bepaalde partijen níet aan het woord zouden mogen komen. Een soort van onuitgesproken cordon sanitaire?
Maar goed. Ik sta dus op vijftien meter hoogte.
Niet dat ik echt hoogtevrees heb, maar om te beweren dat ik me gelukkig voel op zo'n steiger? Nee. Hij zit met haken aan de muur vast. Voor me loopt een architect - een dame die ook nog 's een paar jaar ouder is dan ik - en een restauratieschilder. Achter me de uitvoerder en verderop zit een restauratiemetselaar te metselen. Maar wat er in vredesnaam aan muziek uit z'n stoere bouwradio, met ketting aan de steiger vastgehaakt, komt?! Geen idee. Da's vast bewustzijnsvernauwing.
We zijn boven omdat de architect me wil laten zien hoe dit pand is gerestaureerd. Da's echt enorm interessant, verhalen van restauratievakmensen. Zowel vanwege de vaktechnische aspecten als vanwege de projecties naar vandaag de dag.
Vijftien meter boven de Leidse Oude Vest wijst de schilder me op de timpanen. Die zijn voorzien van houtsnijwerk, zoals je hieronder ziet.
Het bijzondere is dat dat houtsnijwerk is gerestaureerd. De schilder vertelt dat met branders laag voor laag de verf is afgepeld op zoek naar de oorspronkelijke kleur. In dat proces kwam het houtsnijwerk tevoorschijn. In de afgelopen eeuwen was 'vol en vet' geschilderd en waren ze weggeschilderd. Bij deze restauratie wordt geprobeerd zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke vorm te komen. Dat op zich is al de moeite waard.
Maar wat me nog het meest frappeert: dit is een mooi voorbeeld van de omslag in kosten. In de zeventiende eeuw - als dit werk wordt uitgevoerd - zijn materiaalkosten bepalender dan arbeidskosten. Arbeid was goedkoop. Wat je dan ziet, is dat details worden gemaakt op plekken die je met het blote oog niet - ik neem toch aan van niet?! - ziet.
Het lijkt zo onbenullig: wat maakt het uit dat ze toen op die hoogte, onzichtbaar, die details aanbrachten?
Nou, omdat het ook een weergave is van de aandacht die ze voor het geheel hadden. Het feit dat die details zo zijn uitgewerkt, maakt de aanblik van het hele gebouw net anders. Als alles zou worden gladgestreken, verdwijnt het karakter van het pand.
Maf, toch, iets wat je 'niet ziet' bepaalt toch de emotie, de kwaliteit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten