Je zult maar ermee zijn opgezadeld: de neiging bij alles vraagtekens te plaatsen. Is dat wel zo, zoals die ander zegt? Klopt het wel wat ik zie? Eeuwige twijfel lijkt dan je lot. Niets is minder waar. Vraagtekens plaatsen is niet identiek met continue twijfel, maar wel met een kritische houding. Niet dat je dat tot in het absurde moet doorvoeren, want dan loop je meer dan een risico op stijfkoppige volharding. Dan kom je in de categorie Gelovigen: onwrikbaar onwerkbaar.
Voor mij is dat vraagteken een groot goed. Het is een beveiliging tegen ondoordachtzaamheid. Ik heb het afgelopen jaar een paar keer vrij snel een conclusie getrokken en ook een paar keer gemerkt dat dat de foute was. Stomweg omdat ik even niet lang genoeg dacht. Het nadeel van nadenken is wel dat je in een wereld die steeds sneller wordt, achterop raakt. Dit herken je misschien wel: dat je tijdens een overleg een slim idee krijgt op het moment dat 'de vergadering' alweer drie agendapunten verder is. Snelle doortastendheid, geïdealiseerd in beelden als 'goede managers kunnen snel beslissen' of 'beter snel minder goed beslissen dan langzaam'.
Het is allemaal vooruitgangsdenken en -streven, waarbij bij vaak het beeld tevoorschijn plopt van Drs. P. die dicht-zingt over trojka's die, achtervolgt door wolven, door het besneeuwde bos raast. Onder druk beslissend gaat het ene na andere kind overboord. Toch worden allen verorberd: Dodenrit.
Onvermijdelijk het (nood)lot tegemoet; dat was wat me te binnen schoot toen ik dit artikel - Ketters in de economie - las in de De Volkskrant:
Het zijn drie, korte, portretten dwarsdenkende economen. Uit de maat lopende mensen zijn vaak de interessantste. Dat geldt hier ook. Maar bij eentje, Alfred Kleinknecht, sloeg bij mij wat twijfel toe. Dat kwam door deze twee citaten:
Als innovatie-econoom vind ik dat je soms doelgericht marktwerking moet uitschakelen.
(...) loonmatiging en flexibilisering zijn uitingen van defensief beleid. Dat is funest voor innovatie, bijvoorbeeld omdat bij groot personeelsverloop kennis weglekt.
Ik kan ze niet verenigen.
De eerste spreekt me aan: je móet inderdaad marktwerking soms (vaak?) uitschakelen. Maar de tweede past, wat mi betreft, er niet logisch achteraan.
Innovatie wordt impliciet neergezet als vooruitgang, als groei. Deels komt dat tot uiting in beloning.
Maar waarom zou innovatie niet ook versobering kunnen zijn? Waarom denken zovelen bijna Pavloviaans dat gróei het doel is? Dat vooruitgang niet beweging is, maar beweging voorúit?
Kleinknecht neemt feitelijk een uitermate klassieke positie in als hij stelt dat salaris en zekerheid noodzakelijke voorwaarden zijn om personeel te binden. In de huidige context heeft-i daarin geen ongelijk.
Maar er ontstaat tegelijkertijd ook iets nieuws. Grote groepen in de samenleving hebben de buik meer dan vol van graaiers, van bonus- en baantjes-najagers, en van 'sneller, groter, beter, duurder'.
Nu ben ik dus wel benieuwd of Kleinknecht ook mogelijkheden ziet om innovatie tot stand te brengen die is gericht op duurzaamheid, soberheid en solidariteit. Anders geformuleerd: waarom zou innovatie altijd groei moeten betekenen?
Waarom zou loonmatiging funest zijn voor innovatie? Waarom zou flexibilisering dat zijn (alhoewel ik me op dit punt meer verwant voel met hem)? Waarom wordt idealistische innovatie, zoals veel startups in de creatieve sector najagen, niet gezien en de klassieke wél? Waarom zou je de mammoet van 'meer, meer, meer' niet kunnen stoppen? Waarom zouden innovaties niet veel meer gebaseerd kunnen (moeten!) zijn op overtúiging?
Als jij het weet: hieronder bevindt zich een reactieveld.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten