De grootste uitvindingen - om ze zo maar 's te noemen - zijn die van mensen die snappen hoe mensen functioneren. En al die uitvindingen draaien om netwerken.
Stel, je leeft vijftig jaar geleden. Zoiets als het Internet is niet massaal aanwezig. Je hebt een vraag waarop je zelf het antwoord niet weet. Wat doe je dan?
Je legt die vraag voor aan huisgenoten, buurtgenoten, vrienden en kennissen. Je spreekt een netwerk aan. Wat essentieel is, is dat je verschíllende bronnen raadpleegt. Hoe en in welke volgorde hangt daarna weer samen met je handigheid met zoeken. En je luiheid. In alle gevallen hanteer je een strategie (maar dus niet altijd bewúst). Daarover is vrij veel bekend. Wat mij nog steeds frappeert, is de conclusie dat karaktertrekken je strategie (mede)bepalen. Een open geest zal bijvoorbeeld eerder neigen naar browsing, bladerend zoeken dan een analyserend-zakelijke, die vaker de gerichte zoekopdracht prefereert. Het is echt fascinerend. Vind ik. Zo zijn er mensen die trechterend werken: eerst breed en ongericht bladerend en dan steeds gerichter.
Dat leverde een hele reeks aan inzichten op voor de ontwikkeling van zoektechnologie. In eerste instantie zagen we technieken die heel erg waren gebaseerd op het zoeken in een systéém, in een bibliotheek. Daar komen de Booleaanse operatoren uit voort. Dat zijn die zoekopdrachten als 'ik zoek dit, maar níet dat'. Je moet er bij nadenken: "Moet ik nu 'en' gebruiken? Of toch 'of'? Of misschien wel 'nabij'?". Als je geen beeld hebt bij het woord (deel)verzameling, begin je op achterstand. Want dat is in de kern wat je doet. Een zo klein mogelijke verzameling maken, liefst met maar één treffer.
Da's geen menselijk manier van zoeken. Het is een geconstrueerde. Pas jaren later ontstaan de mogelijkheden om menselijker te zoeken. Bij benadering dan. Taaltechnologie maakt het mogelijk context te bepalen. Tekstuele context. Ik 'loop' bedoelt als 'rivierloop', 'geweerloop' of werkwoordsvorm? Het verzamelen van zoekopdrachten en resultaatskeuzes van andere gebruikers, in grote hoeveelheden, vergroot de káns dat je een goed resultaat krijgt; míts je er van uitgaat dat zoekers op elkaar lijken. De wetenschap dat niet één enkele techniek volstaat, maar een combinatie beter werkt. Het zijn allemaal brokstukken inzicht waarmee zoekmachines als Google ooit startten (inmiddels is 'zoeken' voor Google minder belangrijk dan de term zoekmachine suggereert).
Wat zo belangrijk is, is dat zoiets 'eenvoudigs' als zoeken toch zo complex blijkt te (kunnen) zijn.
Het klinkt zo eenvoudig: ik stel een vraag en krijg een antwoord. Voor het gemak worden alle acties die tussen die twee posities worden veronachtzaamd. Alsof het vanzelf gaat. Als je vanuit het resultaat terug kijkt, lijkt dat ook zo. Maar als je vanuit de vraag kijkt, heb je geen enkel idee wáár het antwoord verborgen is.
Het idiote is dat 'we' denken dat het opslaan van alle informatie ook de vindbaarheid mogelijk maakt.
Maar als je terugdenkt aan de periode voordat de technologie dat alles mogelijk maakte, is er iets heel anders nodig. Dat is een gedecentraliseerd systeem (netwerk) en een instrument om de vraag te vertalen in de taal van dat netwerk. Anders geformuleerd: voor het vinden van antwoorden zijn systemen als 'het Internet' en Twitter vaak doelmatig juist omdat zij die onderlinge bevraging tot uitgangspunt hebben. En, ja, ja, er zijn uitzonderingen.
Het is een academische redenering, ik weet 't. Maar om de route te bepalen wel belangrijk. De enig goede bron van informatie is het collectief. De ellende is wel dat in die redenering de hele wereldbevolking wordt bedoeld. Dat wordt dus lastig. In de praktijk zal daarom ook opgeslagen informatie bereikbaar moeten zijn. Al is het maar vanwege historische kennis (alhoewel ik nog steeds vind dat 'vergeten' een heel belangrijk en groot goed is).
Wat ik wil betogen, is dat we ons steeds meer blind lijken te staren op 'alles is vindbaar' en 'snel vindbaar'. Wat we daarbij over het hoofd zien, is dat veel informatie en (betere!) resultaten tevoorschijn komt als mensen mensen helpen.
Pas geleden was ik op een bijeenkomst over de WMO. Dat was 'lachen' in de zin van huilen. Alsof er in al die afgelopen jaren níets is geleerd van onderlinge hulp. Overheden die denken dat burgers zelf problemen kunnen oplossen. Nadat diezelfde burger jarenlang werd geacht zich tot professionele, geaccrediteerde, hulpverleners te wenden. Daarmee stimuleer je afhankelijkheid. Maar goed, nu gaan we als burgers het weer zelf doen. En tóch redeneert de overheid vanuit een eigen centrale rol. Er wordt een heel circuit opgetuigd 'voor de echt schrijnende gevallen'. Het rare daaraan is dat zo'n structuur dus helemaal níet is opgezet vanuit een sociaal netwerk. De sociale wijkteams gaan netwerken in kaart brengen en op afstand monitoren en sturen.
Hoe mis dat zal gaan, wordt het best geïllustreerd door de vraag om informatie: een sociale kaart.
Zonder bescheidenheid; in die wereld heb ik twintig jaar gewerkt. Het is nog nooit ergens gelukt een goede en adequate sociale kaart te maken. Sociale kaart zijn domein-gerelateerd. De huisarts heeft een andere dan de timmerman (ja, die heeft er óók een). Een sociale kaart probeert een dynamische structuur te vangen. Zoiets vereist onderhoud. Zoiets betekent accepteren dat je achter de feiten aan loopt. Onvolkomenheden zat.
Het is allemaal weer zo halfslachtig-hoopvol. Voor de zoveelste keer wordt gedacht dat 'de techniek' dit 'sociale probleem van niet weten wie wat doet' oplost. Accepteer dan dat er tientallen sociale kaarten zijn; met verschillende kwaliteitsniveau's en vooral verschillende indelingen (omdat niet iedereen dezelfde behoefte heeft).
Mij lijkt het nog steeds veel en veel mooier als zoiets als Twitter Voor De Wijk beschikbaar komt, mét de wetenschap dat niet iedereen met z'n buren wenst om te gaan en mét de wetenschap dat niet alles op deze manier oplosbaar is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten