Het deed zich al járen geleden voor.
Het was de tijd dat het Internet opkomt. En dús had ik veel discussies met de ICTers van mijn toenmalige werkgever. Mijn opdracht was innovatie stimuleren. En de grootste innovatie sinds tijden, stond op het punt van doorbreken. Maar de ICTers - systeem-, database-, netwerkbeheer en -ontwikkeling - zagen dat niet gebeuren.
Het is de eerste keer dat ik me bewust was hoe moeilijk het voor mensen is het vertrouwde los te laten. Netwerkbeheerders hadden grote moeite met iets als IP. "Dat kan nooit gaan werken". Niet als je denkt in klassieke netwerkarchitecturen, nee.
Aan die periode hebben we een warme herinnering overgehouden. Want alles kwam, uiteraard, goed. In de jaren daarna hebben we veel samen gedaan en vooral ook veel gesproken. Innovatie, dat was vooral technologische. De gesprekken gingen dan ook vooral over techniek en de mogelijkheden van de nieuwe technologieën. Het heeft mij veel opgeleverd, niet in de laatste plaats over het werk van kantoorICT-ers.
Wat me daarvan het meest is bijgebleven, is de positie die ze in nemen. Kort gezegd: ICT-ers zijn de lastpakken. Er kán nooit iets. Er mág nooit iets. Als ze langskomen, is er meestal iets onzaligs aan verbonden: je krijgt "een update" (en bent daarna van alles kwijt) of ze hadden weer iets te zeuren over "het systeem wat aangaf dat er een virus op je computer zit". Hun mailberichten waren meestal ook in de categorie "Vanaf 16.00 uur kunnen jullie het netwerk niet gebruiken ivm noodzakelijk onderhoud". Kortom, gezeur.
Toch?
Wat we, gebruikers, níet zagen, is het aantal keren dat een probleem werd voorkómen. Wat me verbaasde, was dat ze ons dat nooit meedeelden. Dat heb ik dan ook bepleit (en zij hebben dat heel incidenteel gedaan): "Meld toch óók dat je iets hebt voorkomen. 'Zojuist hebben we een grote virusaanval afgeslagen. Het kan zijn dat je dat den beetje hebt gemerkt in de snelheid van het netwerk'. Gewoon: zéggen wat je doet.
Aan die periode moet ik heel vaak terugdenken. Het komt zó vaak voor dat al die mensen die preventief werken niet gewaardeerd worden. Het is ook zó moeilijk aan te tonen wat níet is gebeurd.
Preventie heeft wel iets weg van kunst: beide zijn enorm kwetsbaar. Beide kunnen hun maatschappelijk - economisch - nut niet keihard aantonen. De politie moet boeven pákken. Misdaad voorkomen door aanwezig te zijn, telt niet. Veiligheidsdiensten zijn per definitie onbetrouwbaar, want iederéén kan wel beweren dat-i een aanslag heeft voorkomen. Gezondheidspreventie is er ook zo een: dat jongeren géén SOA krijgen, hoe ze dat moeten doen hebben ze érgens gehoord.
Sluw is het gebruik van preventie door, met name, politici en beleidsmakers. Het is een bewijs uit het ongerijmde en onbewijsbaar: "dankzij mij en mijn beleid is grotere ellende voorkomen". En, als dat zo uitkomt, "daarop kunnen we bezuinigen want het effect van die preventie is onmeetbaar en niet uit onderzoek gebleken".
Het idiote is dat preventie feitelijk heel erg past in onze samenleving. Met een iets andere bril bekeken, is het een vorm van permanent onderwijs. Onderwijs over veranderende verhoudingen, nieuwe ontwikkelingen, weggezakte kennis en opfrissen van bestaande kennis. Preventie ís helemaal niet per definitie synoniem met disciplinering, regulering en verbieden.
Preventie leidt liefst tot niets.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten