Vakantie. Lekker stressen om verhalen op te doen. Voor steeds grotere groepen mensen lijkt dat de bedoeling van vakantie te zijn. De tijd dat de werknemer twee weken vrij had en misschien een Waddeneiland bezocht of rond het IJsselmeer fietste, ligt al lang achter ons. Vakantie was toen vooral 'vrij van werk'. Er op uit trekken werd meestal ingevuld door de dagjes-uit. Tot ver in de jaren zestig van de vorige eeuw was 'het buitenland' als vakantiebestemming zeker geen gemeengoed.
Moet je nu eens mee aankomen.
Vakantie is beleving, ervaring, sensatie of een uniek gevoel. In een wereld waarin de overtreffende trap het belangrijkst is, leidt dat echter ook tot een soort wapenwedloop. En die wereld hébben we laten ontstaan. Het is niet mogelijk aan te wijzen waardoor het zo is gekomen. Het is, net als de oerknal, een toevallige samenloop van omstandigheden die versnelling mogelijk maakte. Eind van het liedje is wel dat we ons inmiddels gedragen als kinderen die een heuvel af rennen: sneller en sneller. Tot de benen het niet meer bijhouden.
Dat in een overtreffende trap leven, is dus niet vreemd. Of het verstándig is, is iets heel anders. Maar hele generaties zijn gewend geraakt aan opgaande bewegingen: dat je een betere opleiding kreeg dan je ouders, een beter huis, een hoger salaris, een betere bevredigende baan, tv, kleurentv, internet. Dat geldt ook voor tijdverdrijf. Wie De Avonden leest, zal zich wellicht verbazen over de apathie, de verveling die een grote rol speelden tijdens die avonden. Dat is dus wel pas zestig jaar geleden.
Ook vakantie ontkwam niet aan die overtreffende trap. Drente? Minstens Frankrijk, Spanje of Italië. Met de fiets? De auto! Of, nog beter, het vliegtuig.
Nu is wel van belang dat de overtreffende trap deels ook wordt gevoed door het verschijnsel conspicious consumption: uitgeven om te laten dát en wat je uitgeeft. We hebben er allemaal mee te maken. Dat bij-effect van beslissingen dat ook je status ermee gebaat moet zijn. De auto die je koopt, moet je vooruit helpen, maatschappelijk. Het nieuwe huis moet beter zijn. De beoordeling daarvan is vaak jóuw inschatting van wat jouw gelijken, je vrienden en kennissen, er van vinden. Iets nieuws wat geen reactie uitlokt, is geen succes. Iets nieuws moet een splintertje jaloezie oproepen. Teveel daarvan is evenmin goed: dan raak je vrienden kwijt.
Vakantie heeft die ontwikkeling ook doorgemaakt. De eenvoudige drieweken campingvakantie geldt tegenwoordig als een soort van minimumvariant. Niet dat de huisvesting bepalend is, maar de bestemming wel. We trekken met net zoveel gemak naar Vietnam, Indonesië, Thailand, Australië als naar Europese bestemmingen. Dat is ook omdat de kosten van die bestemmingen relatief laag zijn, waardoor ver weg niet meer hetzelfde is als duur.
De interessantste vind ik nog steeds de all inclusives. De vakantiebestemmingen waarbij alles in de prijs is inbegrepen. In het hotel of appartementencomplex maak je geen extra kosten: drank, voedsel, hapjes? Alles inbegrepen. Groot, heel groot, nadeel daarvan is dat de lokale economie er heel erg magertjes van profiteert. De all inclusives zijn min of meer omheinde vakantiekampen. Plekken waar geen enkele reden bestaat om er van wet te gaan. Maar ja, het is goedkoop en prijstechnisch overzichtelijk.
Wat ik me dus afvraag, is of er niet nog iets meespeelt. Iets sublimiaals, onbewust. Omdat ik nog nooit all inclusive op vakantie ben geweest in zo'n kamp, blijft de vraag me hinderen.
Is het niet ook zo dat het goed zichtbare all inclusive polsbandje een vorm van conspicious consumption is? Zo van: "Kijk mij. Voor mij staat alles ter beschikking". Een beetje het gevoel hebben van die enorm rijke stinkerd die helemaal níet op het geld hoeft te letten? De patser? Zijn sommige vakantiebestemmingen ook bedoeld om even dát gevoel te hebben? Rijk te zijn?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten