Negentien jaar heb ik geforensd tussen Leiden en Utrecht, een jaar of drie tussen Leiden en Rijswijk, en een krappe driekwart jaar tussen Leiden en 's Hertogenbosch. Het lijkt me dat ik wel enige forens-ervaring heb.
Forensen is een bezigheid die voor degene die een beetje oplet, een bron van vermaak en verhalen is. Er gebeurt eigenlijk altijd wel iets. Maar wat de meeste forensen opvalt, is dat er zo weinig contact is. We stappen in en 'doen ons ding'.
Van Leiden-Utrecht kan ik me vooral herinneren dat na verloop van jaren heel veel mensen elkaar van gezicht kennen en ook bijna altijd dezelfde wachtplek op een perron kiezen en dezelfde zitplaats in de trein. Maar elkaar bijna nooit spreken.
Eigenlijk maf. Dé momenten om elkaar kort te spreken, waren de verstoringen. Bij dat van buiten komend onheil treden al die psychologisch processen in werking die horen bij onzekerheid. Er is een aanleiding om contact te zoeken; net zoals jonge kinderen aanleiding zijn voor contact maken, of dieren. Maar zo, zonder aanleiding elkaar aanspreken? Nee, dát doen we niet.
Laat ik duidelijk zijn: ik deed en doe het ook niet (vaak). De treinreis heen was in mijn geval net lang genoeg om de krant te lezen (minus de sportpagina's). De terugreis was ik vaak versuft door het kantoorklimaat,samen met zo te zien de rest van de coupé. Dan heb je niet zoveel behoefte aan een gesprek.
Dat is precies de gedachte die ik had toen ik las over een psychologisch experiment/onderzoek, dat aantoont dat die gesprekken het reizen juist aantrekkelijker maken. In tegenstelling tot wat werd verwacht en in tegenstelling tot de algemene notie dat het ook niet hóórt, vreemden aankijken en vreemden aanspreken.
In het artikel wordt benadrukt dat op een steeds dichter bevolkt rakende planeet - enigszins dramatisch geformuleerd - juist die (kennis van) sociale interactie van groot belang is. Drukke omgevingen met stampvol openbaar vervoer zou in die optiek baat hebben bij pratende mensen, die voor elkaar de reispijn verzachten.
Stel dat dat waar is. Voor mij blijft er dan toch echt nog een vraagteken staan. Op de plek van de vraag 'waaróver begin je dan?'.
Dat is toch wel een cruciale vraag, lijkt me. Als je dat verkeerd doet, dan pakt je goedbedoelde actie wellicht faliekant verkeerd uit. Dan ben je ineens opdringerig. Of vreemd. Je moet wel een goede aanleiding hebben.
Jaren geleden zat ik in de trein terug te lezen in Why Everything Bas Is Good For You toen de jongen die naast me zat me vroeg waar dat boek met die intrigerende titel over ging. Dat werd een leuk gesprek. En ik ben een keer aangesproken door een jongedame die wilde weten wat dat "zo leuk vormgegeven apparaatje" voor diende. Dat was een gekraakte mifi (zoiets als deze) en dat gesprek stokte al vrij snel.
En dan zijn er al die keren dat ikzelf eigenlijk wel iets zou hebben willen zeggen, maar de woorden niet vond. Het is net anders dan op een conferentie of receptie, waar je kunt vragen waarom de ander daar is. Om die vraag in de trein naar Utrecht te stellen, komt toch anders over lijkt me.
Een paar jaar geleden heb ik al 's iets geschreven over het probleem. Het probleem van sociale conventies die het moeilijk maken je te uiten. Want sommige dingen 'zeg je niet'.
Toch is het onderzoeksresultaat waar. Ik heb zelf gemerkt dat je in een andere rol véél makkelijker mensen aanspreekt. Alsof je buiten jezelf staat. Journalisten en fotografen kennen het verschijnsel (vast). Dat zou betekenen dat de belemmering sociaal en aangeleerd is. En dus af te leren.
Eerlijk gezegd, spreek ik steeds meer mensen aan. Nog lang niet zoveel als ik zou willen. En ook vaak nog de foute (de aso automobilist bijvoorbeeld). Maar het gebeurt. En het is waar: met uitzondering van die aso automobilist zijn het eigenlijk altijd leuke gesprekjes.
Er blijkt niks engs aan het aanspreken van wildvreemden te zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten