Mijn buurman is een geleerd man. Sterker, hij is een erkénd geleerd man. Zijn werk is nadenken, onderzoeken, publiceren en lesgeven. En daarenboven draagt-i een titel die zijn geleerdheid aangeeft. Hij houdt zich bezig met de bestuurskundige kant van Nederland. En hij vliegt van hot naar haar over de wereld, in gesprek blijvend met vakgenoten.
We kunnen goed met elkaar opschieten. Wij zorgen tijdens vakanties voor hun konijn. We nemen pakjes aan van de pakjesbezorgers als er niemand thuis is. Kinderen weten waar een noodsleutel is te halen als zij de hunne zijn vergeten. Zo, dus. En we spreken elkaar af en toe verdergaand dan de standaardzinnen. Dat begint vaak over het weer, of zo'n konijnenafspraak, en kabbelt dan voort in de richting van heel andere onderwerpen.
Pas stonden we te praten over de staat van het land. Niet dat wij dat denken te gaan oplossen. Maar we hebben wel zo onze meningen en ideeën. Zo denken we allebei dat de groep die de grote klap gaat krijgen de zogenoemde middenklasse is. Zonder lullig te willen zijn: dat is het gros van Nederland en de kans is groot dat jij ertoe hoort. In de snel opkomende economieën zie je de middenklasse snel groeien, maar vooral ook snel aan macht winnen. Bij 'ons' - en da's inclusief de VS - dondert de middenklasse in elkaar. Inderdaad, de verhoudingen kantelen, draaien 180 graden.
De verwachting - die ik deel - is dat de makers de winnaars zullen zijn. Niet de beleidsmakers of de managers, die hebben afgedaan maar weten dat nog niet. Niet de zuivere denkers maar de doeners gaan de pijlers worden waarop we zullen moeten bouwen (voor een dubbel linkshandige als ik geen prettig idee). Nu moet je dat 'maken' niet onmiddellijk klassiek vertalen in: 'A ha! Arbeiders! Industrie!'. Fout! Dát wordt dus níet bedoeld.
De toekomst is er een waarin lijntjes weer kort zijn. Een waarin in kleine groepen wordt gewerkt. Een waarin wonen en werken weer geïntegreerd worden. Een waarin de samenleving meer autarkisch is dan nu. Dat klinkt allemaal enorm romantisch. Toch is het dat niet. Het is de tegenpool van de huidige situatie. En het is de situatie in wat wij nu nog derdewereldlanden noemen.
En de voorspelling is dat die mindermachtigen, die derde wereld, zich binnen enkele jaren híer bevindt.
Dat betekent niet per sé armoede. Het betekent wel andere verhoudingen. Kleinschaligheid zal belangrijker zijn dan ze de afgelopen decennia was. De wederopbouw van de economie zal afhankelijk zijn van makers.
Toen we zo stonden te praten, schoot me onze stad Leiden te binnen. Die gaat dus een zware periode tegemoet. We hebben hier haast geen makers meer. Wat we wel hebben, zijn denkers aan de universiteit en de hogeschool. We hebben veel dienstverlenende bedrijven. Dat zijn ook geen makers. Gelukkig hebben we wel een grote ROC en bijvoorbeeld een uniek instituut als de Leidse Instrumentmakersschool. Maar het is en blijft wat magertjes.
Leiden zal het zwaar krijgen. Maar de stad heeft ook kansen. De stad is historisch gezien al helemaal voorbereid op kleinschaligheid. Dat immers was eeuwen geleden de maat der dingen. De stad herbergde veel, zo niet alle, elementen uit een keten. Niet helemaal autarkisch, maar een stuk meer dan Leiden anno 2013 waarin van alles van buiten moet worden aangevoerd. Dat kan minder en zal ook anders gáán gebeuren. Stomweg omdat de recessie dat gaat afdwingen.
Als het over een poosje weer mooi weer is, ga ik toch 'ns verder praten met de buurman over deze situatie. Een stad als Leiden: met die soms vervloekt beperkte infrastructuur (middeleeuwers kenden bar weinig auto's), met jonge goed-opgeleide bewoners, strategisch gelegen. Dat moet toch kansen bieden? Dan moet je daar wél op inzetten, Leiden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten