Soufi heet mijn chauffeur. Eigenlijk is dat zijn echte naam niet. En is hij mijn chauffeur niet: we werken samen.
Om het beruchte ‘zwarte gat’ bij werkloosheid enigszins te ontlopen, ben ik vrijwilligerswerk gaan doen, bij een verpleeg- en verzorgingshuis. Iedere dag rijden drie personenbusjes door de stad en omliggende dorpen om patiënten thuis op te halen voor dagbesteding. Iedere dag zijn daar zes vrijwilligers mee bezig.
Soufi en ik doen dat ook.
Soufi is een goede, een rustige, chauffeur. Dat is een belangrijke vaardigheid als je je realiseert dat er oude mensen in de bus zitten die slecht ter been zijn. En het is ook erg prettig omdat dan de rolstoellift achterin de bus minder rammelt en voor onrust zorgt.
Mijn taak is het de patiënten van en naar huis te begeleiden. Vooral dat thuisbrengen was even wennen omdat sommigen wel zéggen de weg te weten vanaf de bus, maar bij de eerste de beste bocht de weg alweer kwijt zijn. Tot ín huis begeleiden, dus; en soms pantoffels aan doen, verwarmingen opdraaien of telefoons klaarleggen.
Soufi is geen autochtone Nederlander. Dat zal zijn, door mij gefingeerde, naam wel hebben verraden. Hij komt, voor zover ik weet, uit Irak. Na omzwervingen die hem naar Nederland, Canada en weer terug naar Nederland brachten, is hij bij ons in de stad beland.
Soufi is er een van aanpakken. Hij is niet beroerd om te werken en heeft vanalles gedaan. Het laatst heeft hij als een soort manusje-van-alles gewerkt op een drukkerij. Maar de crisis, hè. En nu zijn we beiden als werkloze aan de slag als vrijwilliger.
Als we ‘s ochtends de eerste klant ophalen, hebben we even tijd wat bij te praten. Dat geeft je wel een ander beeld van Nederland. En niet een prettig.
Omdat hij zonder werk in het land arriveerde en ook geen huisvesting meer had na al die tijd buitenland, meldde Soufi zich voor een huis. Dáár kon de gemeente geen rol in spelen. Hij moest zich inschrijven als woningzoekende. Dat leidde tot de conclusie dat hij achteraan de rij kwam te staan, een rij van zo’n vijf jaar wachten lang.
Geen adres hebben, levert ook een probleem op voor een uitkering. Die kreeg Soufi niet. Pas toen hij kon worden ingeschreven bij de daklozenopvang kreeg hij een uitkering, een daklozenuitkering.
Soufi zoekt dus ondermeer huisvesting. Dat betekent zoeken naar een huurkamer, want andere opties zijn onbereikbaar.
Enig idee hoe Nederland omgaat met kansarmen die kamers zoeken? Je schaamt je de ogen uit je hoofd.
Hij heeft een kamer gezien van vijf, zes vierkante meter, zonder fatsoenlijk raam, voor €300 per maand. Naar zijn zeggen “een grote kast op een balkon”. Hij is zich ook aan het oriënteren op randgemeenten. Niet dat dat veel hoop geeft. In de stad die zich City of Justice noemt, zag hij een kamer in een huis met, laten we zeggen, gastarbeiders: vol, smerig en duur.
En van de week vertelde hij van een aanbod om in een buurgemeente een kamer te huren voor €400 per maand. Een mooie kamer in een huis dat, omdat de bewoner vaak bij zijn vriendin is, vaak leeg staat. Of hij dat zou kunnen doen, vroeg hij, “want een huurcontract kreeg hij niet en de verhuurder huurde het huis en had gezegd dat hij niets mocht zeggen over onderhuur”.
En dan zit je in een forensentrein. En hoort de mensen in de coupé praten over hun werk, hun vrienden en vriendinnen, hun vakantieplannen, hun uitgaven. Als we in Leiden aankomen, is de afstand tussen kansarm en kansrijk hemelsbreed 2 kilometer: de afstand tussen het station en de daklozenopvang.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten